Psychotherapeute Yvonne Palmgren had erop aangedrongen dat ze het ‘eerste gesprek’, zoals zij het noemde, bij Anna op de kamer zouden voeren. Jonas had daar geen bezwaar tegen, daar zou hij vrij zijn van iedere dwang. Maar waar het gesprek goed voor moest zijn begreep hij niet echt. Uit angst dat ze hem zijn overnachtingen zouden afpakken als hij niet meewerkte, had hij toch in een afspraak met haar toegestemd.
Ze zat op een stoel bij het raam; ze was een jaar of vijftig, vijfenvijftig. De witte jas hing open over een grijze broek en een rode trui. Een kinderachtige ketting van grote, kleurige plastic kralen rustte op haar weelderige boezem en uit haar borstzakje staken vier stiften in schreeuwerige neonkleuren. Misschien moesten die leuke kleuren een tegenwicht bieden tegen al het zwart in de angstige zielen van haar patiënten waarmee ze dagelijks werd geconfronteerd.
Hijzelf zat op de rand van Anna’s bed en hield haar gezonde rechterhand vast.
Hij voelde dat de vrouw op de stoel hem aankeek. Hij wist wel wat ze dacht.
‘Waar vind jij dat we moeten beginnen?’
Hij draaide zijn hoofd om en keek haar aan.
‘Geen idee.’
Hij was verschenen zoals afgesproken, de rest was niet zijn probleem, dat mocht zij doen. Voor hem hoefde dit gesprek niet, de overheid had hier belang bij, zodat ze straks met een gerust hart de geldkraan dicht konden draaien, Anna’s revalidatieprogramma afbouwen en haar hersenen langzaam maar zeker laten verkommeren, zodat ze van het probleem af waren. Maar dat hij aan hun kant zou gaan staan konden ze vergeten.
‘Vind je het vervelend om dit gesprek te hebben?’
Hij zuchtte.
‘Nee, niet zo, ik begrijp alleen niet waar het goed voor is.’
‘Denk je niet dat het komt doordat je bang bent, dat je er negatief tegenover staat?’
Hij had de puf niet eens om daarop te antwoorden. Wat wist zij van angst, verdorie? Het feit alleen al dat ze de vraag stelde bewees dat ze er nog nooit bij in de buurt was geweest. Dat ze de uitzinnige angst om alles kwijt te raken nog nooit had gevoeld. Niet de baas te zijn over je eigen gedachten, je eigen leven niet in de hand te hebben.
Of dat van Anna.
‘Hoelang waren jullie al samen? Ik bedoel voor het ongeluk.’
‘Een jaar.’
‘Maar jullie woonden niet samen?’
‘Nee. We waren van plan te gaan trouwen toen... toen...’
Hij sprak niet verder en keek naar Anna’s gesloten oogleden.
De vrouw op de stoel ging anders zitten, steunde met haar armen op de leuningen en vouwde haar handen op de opengeslagen plastic map op haar schoot.
‘Anna is wat ouder dan jij.’
‘Ja.’
Yvonne Palmgren wierp een blik in haar papieren.
‘Bijna twaalf jaar ouder.’
Hij zweeg. Waarom zou hij antwoorden als ze haar ziekelijke nieuwsgierigheid wel kon bevredigen door goed te lezen.
‘Kun je wat over jullie relatie vertellen? Hoe jullie bestaan eruitzag voordat het allemaal gebeurde? Vertel maar over een doodgewone dag, als je wilt.’
Hij stond op en ging voor het raam staan. Dit haatte hij. Waarom zou hij zijn en Anna’s leven aan een onbekende prijsgeven? Met welk recht kwam zij hun herinneringen binnen stampen?
‘Hadden jullie plannen om te gaan samenwonen?’
‘We wonen in hetzelfde flatgebouw. Anna heeft een atelier op de bovenste verdieping aan dezelfde portiek. Ze is kunstenares.’
‘Ja ja.’
Hij herinnerde zich hun eerste ontmoeting nog zo goed. Hij had de post van die dag bezorgd, had na thuiskomst een paar uur geslapen en was onderweg naar de supermarkt om boodschappen te doen. Zij stond in het trappenhuis op de begane grond en was
bezig dozen in de lift te zetten. Ze groetten elkaar en hij hield de deur voor haar open toen ze naar de auto moest om de laatste doos te halen. De gelijkenis was treffend. Hoe was het mogelijk dat iemand er zo hetzelfde uit kon zien? Hij bleef staan, kon zich er niet toe zetten om weg te gaan voordat hij de kans had gehad om met haar te praten. Naderhand leek het zo logisch dat hij was blijven staan. Dat hij zijn aarzeling had overwonnen en had gevraagd of hij haar kon helpen. Hij wist niet meer wat ze had geantwoord. Alleen nog hoe ze had geglimlacht. Een oprechte, warme glimlach die haar ogen in spleetjes veranderde en waardoor hij zich uitverkoren voelde, uniek, mooi in de ogen van iemand anders.
Hij had haar met de dozen geholpen en daarna had ze hem uitgenodigd in haar nieuwe atelier, waar ze hem blij en trots had rondgeleid. Hij had vooral naar haar gekeken. Het leek wel of er een stralenkrans om haar heen hing. Een onvervalste spontaniteit, zo aantrekkelijk dat hij er helemaal ondersteboven van was. Al na vijf minuten had hij geweten dat zij degene was op wie hij altijd had gewacht. Dat zijn leven tot dan toe een parcours geweest was dat naar hun ontmoeting leidde.
‘Wat deden jullie zoal samen?’
De vraag van de psychologe sleurde hem weer terug naar het heden. Hij draaide zich naar haar toe.
‘Van alles.’
‘Kun je een voorbeeld geven?’
Ze begonnen met samen eten. Hij kwam voor lunchtijd thuis uit zijn werk en zij werkte thuis, dus na een tijdje werd het een gewoonte. De ene dag bij haar, de andere dag bij hem. Zij was de eerste die hij in jaren in zijn flat gelaten had; hij had er een hekel aan dat het zo’n rommel werd als er iemand kwam. Zij had gelachen om wat voor Pietje Precies hij was en had beweerd dat ze zenuwachtig werd van alle rechte hoeken. Ze had hem zover gekregen dat hij zijn flat anders in ging richten en was zelfs naar haar atelier gehold om een groot olieverfschilderij te halen dat ze in de kamer opgehangen hadden. Die avond, toen zij weer weg was, had hij zich ten volle gerealiseerd hoeveel hij van haar hield. Hij had in de rommel gezeten en toch kon de dwang hem niet
bereiken. Zonder dat zij wist van haar onwaarschijnlijke prestatie, had zij puur door haar aanwezigheid het gevaar weten te neutraliseren dat hem bedreigde.
’s Nachts stond hij naakt voor het schilderij en volgde haar penseelstreken met zijn vinger. Het ribbelige doek wekte een lust in hem op, zo sterk dat het pijn deed, maar hij zou er zuinig mee omgaan, hem bewaren en aan haar geven als zij zover was. ‘Hadden jullie veel vrienden?’
Hij ging weer naar het raam toe staan en stopte zijn hand in zijn zak. Zijn herinneringen hadden het waanzinnige verlangen tot leven gewekt. De huidhonger die hem gek zou maken als zij hem niet gauw aanraakte.
‘Niet zoveel.’
‘En familie?’
‘Haar ouders zijn bij een auto-ongeluk omgekomen toen ze veertien was. Zij heeft al jong geleerd voor zichzelf te zorgen. Ze slaat zich overal doorheen.’
‘Heeft ze broers of zusters?’
‘Een broer, maar die woont in Australië.’
‘En jij?’
Hij draaide zijn hoofd om en keek haar aan.
‘Hoezo ik?’
‘Jouw ouders?’
‘Wat is daarmee?’
‘Weet ik niet. Vertel eens wat over ze.’
‘We hebben geen contact. Ik ben op mijn achttiende in Stockholm komen wonen, ik was blij dat ik daar weg was.’
‘Waar weg?’
‘Ik woonde een aardig eindje ten noorden van Gavle.’
‘Ja, maar de meeste mensen houden toch contact met hun familie, ook als ze het huis uitgaan?’
‘Ja ja.’
Acht woorden had zijn moeder tegen hem gezegd nadat het verraad aan het licht gekomen was. Acht woorden. Het was op zijn achttiende verjaardag, hij zat in de keuken te ontbijten, was net thuis van zijn krantenwijk. Drie maanden lang had hij gedaan wat hij kon om vergiffenis te krijgen, ze was er niet ontvankelijk voor geweest. En zijn vader had zich op een eenkamerflat in de binnenstad van Gavle verschanst om aan de schaamte te ontkomen die voortkwam uit haar bodemloze verdriet en haar teleurstelling. Hij had zijn kleren meegenomen en de ene spiraal uit de slaapkamer en was verdwenen.
Plotseling stond ze in de keukendeur. Ze had de gebloemde ochtendjas aan waarvan hij wist dat die zo lekker naar moeder rook. Hij werd helemaal blij bij de gedachte dat ze nu misschien, heel misschien, bereid was hem te vergeven. Nu ze op zijn verjaardag daar zo in de deuropening stond.
Acht woorden had ze gezegd.
‘Ik wil je niet langer in huis hebben.’
Yvonne Palmgren ging weer verzitten. Er gleden een paar blaadjes uit de map die ze net op tijd kon vangen voordat ze op de grond vielen.
Hij sloeg zijn ogen neer en ging weer bij Anna zitten.
‘Waarom heb je geen contact met je ouders?’
‘Omdat ik daar geen zin in heb.’
‘Heb je nooit een gevoel van leegte?’
‘Nee.’
Ze kuchte en klapte de map op haar schoot dicht.
‘Ik denk dat we het hier voor het moment maar bij moeten laten, maar ik zou ons gesprek graag vanmiddag al voortzetten.’
Hij haalde zijn schouders op. Het ergerde hem dat hij moest doen wat zij zeiden. Dat hij niet kon zeggen dat ze de pot op konden met zijn allen.
‘Twee uur, is dat goed?’
Ze stond op en liep naar het bed, keek naar Anna en toen naar hem en liep naar de deur.
‘Tot straks dan. Dag.’
Hij zei niets terug.
Hij zag de deur achter haar dichtvallen en pakte Anna’s hand vast, legde die in zijn kruis en deed zijn ogen dicht.