Ze had zich haar hele leven nog nooit zo alleen gevoeld. Hij sliep op de bank. Had zijn kussen en dekbed gehaald en haar zonder een woord te zeggen alleen gelaten met alle onbeantwoorde vragen die zij niet had kunnen stellen. Zijn laatste woorden aan de keukentafel hadden haar met stomheid geslagen.

De benauwenis als een kramp in haar maag.

Waarom was hij zo boos? Waar kwam die woede van hem vandaan? Waar had ze zo’n behandeling aan verdiend?

Alleen in het tweepersoonsbed had ze spijt dat ze Axel bij haar ouders had laten logeren. Ze zou er alles voor overhebben om hem nu hier te hebben, zijn ademhaling te horen, haar hand uit te strekken en zijn warme pyjamarug te voelen.

Tegen vieren hield ze het niet meer uit. Met een rood opgezet gezicht en met brandende ogen trok ze haar ochtendjas aan en liep naar hem toe. Het was nog donker buiten, maar in het zwakke maanlicht zag ze dat hij op zijn rug lag, met zijn armen onder zijn hoofd. Zijn knieën lichtgebogen, de bank zo kort dat hij zijn benen niet languit kon houden. Even de verbazing dat hij niet in Axels bed was gaan liggen. Weliswaar een juniorbed, maar vast en zeker beter dan de bank.

Ze ging op het puntje van de fauteuil zitten.

‘Slaap je?’

Hij antwoordde niet.

Ze trok de ochtendjas dichter om zich heen en rilde. De ramen moesten opnieuw gekit worden. De radiatoren konden het niet warm houden als de meeste warmte meteen door de ongedichte kieren naar buiten verdween. Dat zou een tijdrovend klusje worden, acht ruitjes in ieder raam. Misschien konden ze er iemand voor laten komen om er zelf geen broodnodige vakantiedagen aan te hoeven opofferen. Maar misschien maakte dat toch niet meer uit.

Ze slikte.

‘Henrik?’

Geen reactie.

‘Henrik, alsjeblieft, kunnen we niet even praten? Kun je me niet gewoon uitleggen wat er aan de hand is?’

Geen beweging.

‘Kun je dan ten minste uitleggen waarom je zo boos bent? Wat ik misdaan heb?’

Hij draaide zich op zijn zij en trok het dekbed omhoog. Hij moest aan haar stem gehoord hebben dat het haar verdriet had gedaan, dat ze nog steeds verdrietig was, maar ze besefte dat hij haar geen antwoord zou geven, ook al had hij haar gehoord. Hij wilde haar en haar vragen doodzwijgen, net doen alsof ze niets had gezegd. Ze leunde met haar hoofd achterover en deed haar ogen dicht, probeerde het geluid van de wanhoop die in haar keel zat en er met gebrul uit wilde, te smoren. Een dier in nood, dat zich instinctief opmaakte voor de strijd, maar dat niet wist waartegen het zich moest verdedigen. Een hele poos zat ze zo, niet in staat om op te staan, maar uiteindelijk wist ze haar benen zover te krijgen haar terug te brengen naar het lege tweepersoonsbed. Ze lag er net weer in toen ze hem naar het toilet hoorde gaan. Hij liet haar alleen.

Pas na vijven viel ze in slaap. Tegen zevenen werd ze wakker doordat de voordeur dichtsloeg. Hij zou Axel wel gaan halen en hem naar het kinderdagverblijf brengen.

Ze bleef liggen staren naar de secondewijzer op haar horloge, had niet de energie om te bewegen. Die wijzer leidde haar stap voor stap verder weg van het normale leven. Hoe kwam ze hier ooit uit?

Het plotselinge gerinkel van de telefoon deed haar naar lucht happen. De enige reden dat ze ervoor koos om op te nemen was dat hij het kon zijn.

‘Met Eva.’

‘Hallo, met mij.’

‘O, dag mam.’

Ze ging er weer bij liggen.

‘Hoe was het gisteren?’

‘Ja, goed. Ging het goed met Axel?’

‘Ja, hoor. Alleen werd hij om halftwee wakker en toen miste hij jullie. Hij wilde per se bellen, ook al zeiden we dat het te laat was. We hebben het op jullie mobiele nummers geprobeerd, maar die stonden uit en bij jullie thuis was het de hele tijd in gesprek. Hebben jullie een leuke avond gehad?’

De hele tijd in gesprek?

‘Ja. Ja, het was best gezellig.’

Wie had hij zo laat nog gebeld? Want zij had de telefoon niet horen overgaan. En als de stekker er gewoon in zat, had de telefoon toch moeten overgaan.

‘Je vader en ik wilden vragen of jullie hier zondag willen komen eten. Ik heb al sinds de herfst elandbiefstuk liggen waar ik iets lekkers mee wilde maken. Ik ben vergeten het aan Henrik te vragen toen hij Axel kwam halen, maar jij bent meestal toch degene die de afspraken maakt. Wat is Henrik trouwens mager geworden. Die is zeker wel een paar kilo afgevallen?’

Ze ging weer overeind zitten. Ze had plotseling moeite met ademhalen.

‘Hallo.’

‘Ja.’

‘Ben je er nog?’

‘Ja.’

‘Wat vind je ervan om zondag bij ons te komen eten?’

Zondag? Eten?

‘Ik denk niet dat we dan kunnen. Maar ik moet nu snel naar mijn werk. Ik stond op het punt om weg te gaan. We praten een andere keer verder.’

Ze drukte de haak in met haar wijsvinger en bleef met de zwijgende hoorn tegen haar oor zitten. Hoe had ze zo blind kunnen zijn? Zo verdraaid makkelijk te misleiden? Als bij een magnetische puzzel vielen plotseling alle stukjes op hun plaats. Late vergaderingen. Een plotselinge conferentie op Aland met voor haar onbekende opdrachtgevers. Inderhaast beëindigde telefoontjes als zij binnenkwam.

Ze stond op, trok haar ochtendjas aan en liep de werkkamer in.

Daar moest iets te vinden zijn, een notitie, een brief, een telefoonnummer.

Ze begon met de bureauladen. Doorzocht de beide ladeblokken systematisch, la voor la, half doelgericht, half in angst en beven dat ze bewezen zou krijgen wat ze eigenlijk al wist.

Nooit had ze kunnen denken dat ze nog eens in deze situatie terecht zou komen. Van z’n levensdagen niet.

Ze vond niets. Alleen vertrouwenwekkende bewijzen van echtheid van hun gezin: levensverzekeringen, paspoorten, rekeningafschriften, Axels inentingskaart en de sleutel van de kluis. Ze ging verder met de boekenkast. Waar? Waar zou hij iets verstoppen dat zij absoluut niet mocht vinden? Was er één plek in het hele huis waar zij nooit kwam? Waar hij zijn geheim zeker wist?

Plotseling het geluid van de voordeur die openging.

Als een betrapte dief maakte ze dat ze de kamer uitkwam en ze ging terug naar de slaapkamer. Ze moest nadenken. Ze moest het weten. Wie was het? Wie was die andere vrouw die bezig was haar man van haar af te pakken? Haar leven te verwoesten. De dreiging pulseerde door haar lichaam.

Op het moment dat ze zijn voetstappen op de trap hoorde, deed ze de slaapkamerdeur open en stapte naar buiten.

Ze bleven staan, oog in oog, twee meter van elkaar.

Een tijdperk tussen hen in.

Hij keek vooral verbaasd toen hij haar in het oog kreeg.

‘Ben je niet naar je werk?’

Hij liep door naar zijn plaats aan de keukentafel, het alledaagse geluid van het schrapen van de stoelpoten over de houten vloer. Toen trok hij Dagens Nyheter naar zich toe en zij verloor al haar zelfbeheersing. Zonder te aarzelen liep ze op hem af, rukte de krant uit zijn handen en smeet die op de vloer. Hij staarde haar aan.

‘Ben je gek geworden?’

Hij had nog steeds die kille blik in zijn ogen. Een onverschilligheid die even effectief was als een dranghek. Ze was niet langer welkom. Gewapend met zijn geheim zat hij veilig verschanst, beschermd tegen haar aanvallen. Zelf was ze naakt en weerloos, zonder enig wapen om effectief mee te strijden.

De woede golfde over haar heen. De lust om te slaan, te verwonden, kapot te maken. Kwaad terug te doen. Het evenwicht te herstellen. Ze haatte de zwakheid die hij bij haar teweegbracht.

‘Ik hoef maar op één vraag antwoord: hoelang duurt dit nu al?’

Ze zag hem slikken.

‘Wat?’

Hij moest het gevaar gevoeld hebben want hij durfde haar niet in de ogen te kijken. Dat maakte haar rustig, ze moest er bijna om glimlachen. Langzaam maar zeker kreeg zij weer de overhand. Zij had het gelijk aan haar kant. Hij had gelogen en bedrogen en zou zich moeten verantwoorden voor zijn verraad. Hij moest zich schamen.

Ze ging op de stoel tegenover hem zitten.

‘Ja, misschien zijn er meer, maar ik dacht vooral aan degene met wie je vannacht hebt gebeld.’

Hij stond op. Liep naar de gootsteen en dronk uit de kraan. Zij beheerste zich om niet alle woorden eruit te gooien die op het puntje van haar tong lagen. De beste martelmethode was zwijgen; het ergste wat ze hem aan kon doen was hem tot spreken dwingen.

Hij ging weer rechtop staan en keerde zich naar haar toe.

‘Dat was gewoon een kennis.’

‘Iemand die ik ken?’

‘Nee.’

Kort en zakelijk. Hij keek haar recht in de ogen. Dat bracht haar plotseling aan het wankelen. Voor het eerst sinds lange tijd keek hij haar recht aan in plaats van langs haar heen. Waar haalde hij die kracht vandaan, als het niet was omdat hij onschuldig werd aangeklaagd?

‘Hoe heet die kennis dan? En waar heb je haar ontmoet? Want ik vermoed dat het een vrouw is.’

‘Maakt dat wat uit?’

‘Ja. Ais mijn man zo’n goeie kennis heeft dat hij haar midden in de nacht opbelt en met haar wil praten terwijl ik in de kamer

ernaast lig, dan wil ik dat graag weten.’

Ze zag hem aarzelen. Zag hem een onafgewassen mok van het aanrecht pakken en die in hun vaatwasser zetten. Toen kwam hij weer aan tafel zitten.

Man en vrouw, tegenover elkaar aan hun vertrouwde keukentafel.

Even rust.

Nu moesten ze praten. Een zakelijke pauze in de orkaan zou hen in staat stellen om samen een gesprek te voeren alsof het over anderen ging. Alle vragen zouden eindelijk worden beantwoord, alle leugens worden erkend. De werkelijkheid zou blootgelegd worden en de naakte, rauwe waarheid zou te voorschijn komen. Wat er daarna zou gebeuren, dat deed er nu, als bij een stilzwijgende afspraak, niet toe.

Als de waarheid eindelijk maar werd gezegd.

‘Ze heet Maria.’

Maria.

‘Waar ken je haar van?’

‘Ze is grafisch ontwerpster bij Widmans.’

‘Hoelang ken je haar al?’

Hij haalde zijn schouders op.

‘Een halfjaar of zo.’

‘Waarom heb je het nooit over haar gehad?’

Geen antwoord.

‘Waarom heb je haar vannacht gebeld?’

‘Hoe weet je dat ik dat gedaan heb?’

‘Doet dat ertoe? Het is toch zo, of niet?’

‘Ja. Ik heb haar vannacht gebeld. Ze is...’

Hij maakte zijn zin niet af en schoof heen en weer op z’n stoel, leek niets liever te willen dan opstaan en weglopen.

‘Ik weet het niet. Ik kan goed met haar praten.’

‘Waarover?’

‘Over van alles.’

‘Over ons?’

‘Ja, ook wel.’

Ze werd weer misselijk.

‘Wat vertel je dan?’

‘Ja, ik vertel gewoon hoe het bij ons is...’

‘Ja ja, en hoe is dat dan?’

Zijn diepe inademing verried zijn onbehagen.

‘Ik heb verteld dat wij, dat ik, verdorie, het is gewoon leuk om met haar te praten. Het is een leuk mens.’

Een leuk mens.

Wij hebben het niet leuk meer.

Maria.

Haar man had de afgelopen nacht om halftwee Maria van Widmans gebeld. Hij had met Maria aan de telefoon gesproken terwijl zij alleen in bed lag met haar wanhopige vragen en haar nieuwe lingerie.

Verdorie.

Wat had hij verteld? Dat zij champagne had gekocht en een reis had geboekt? Bij de gedachte alleen al moest ze bijna overgeven. Ergens liep een vrouw rond die meer over hun relatie wist dan zijzelf, die informatie had over haar bestaan die ze zelf niet kon krijgen. Ze was verraden, uitgeleverd. Een vrouw die ze zelfs nog nooit had gezien, was haar de baas.

De werkelijkheid was weer in aantocht. De pauze was afgelopen.

‘En hoe denk je dat ik me daarbij voel? Dat jij van alles over mij en ons huwelijk aan haar overbrieft?’

Hij wierp een verlangende blik naar de deur van de werkkamer, maar ze was niet van plan hem te laten gaan.

‘Begrijp je niet hoe dat voelt? Als jij vindt dat we problemen hebben, dan moet je met mij praten en niet met haar.’

Korte stilte. En vervolgens weer die onverschillige blik.

‘Ik heb het recht te praten met wie ik wil, daar heb jij niets mee te maken.’

Er zat een vreemde tegenover haar aan tafel.

Misschien was hij dat eigenlijk altijd al geweest. Misschien had ze hem nooit gekend. Ze had alleen maar vijftien jaar naast hem geleefd, maar had nooit geweten wie hij eigenlijk was. Ze begreep alleen zijn woede niet. Waarom hij niet eens kon begrijpen hoeveel pijn hij haar deed. Of als hij dat wel begreep, waarom het hem dan niets kon schelen. Waarom ging hij door met slaan terwijl zij al overwonnen was?

Hij stond op en nu las ze iets anders in zijn ogen, misschien wel pure walging.

‘Je kunt het gewoon niet hebben dat ik het leuk heb.’

‘O, is dat zo? Gaan jullie ook met elkaar naar bed?’

Ze moest het weten.

Deze keer snoof hij.

‘Nee, wat denk je wel? Alleen omdat we goed met elkaar kunnen praten en het gezellig hebben? Bewaar je fantasie maar voor je zakelijke intriges.’

Hij liep naar de werkkamer en de deur sloeg met een klap dicht.

Twee jaar geleden hadden ze die samen in de lak gezet.

Maria van Widmans. Dat is een leuke vrouw.

Ze zag dat de pelargonium voor het keukenraam water moest hebben en stond op om de gieter te halen. En ze moest niet vergeten de rekening voor Axels zwemles te betalen.

Ze bleef met de gieter in de hand voor het raam staan. Er stond een bestelwagen op het garagepad van de buren en twee mannen waren bezig met het uitladen van een hele reeks zorgvuldig ingepakte witgoedartikelen. Opgang en teloorgang. Zoveel verschil kon er zijn op maar een stuk of tien, twintig meter afstand.

Ze pakte haar handtas en liep naar de hal.

‘Ik ben op zoek naar Maria.’

Ze stond tussen de bomen van het plantsoen. Om vanaf huis te bellen had een onmogelijkheid geleken. De gedachte alleen al om tussen hun spullen te staan en tegelijkertijd de stem van die vrouw te horen was ondenkbaar. Dat zou alles bezoedelen wat ze tijdens het gesprek zag. Ze wist niet goed waarom, maar om de een of andere reden had ze gewoon een enorm sterke behoefte om haar stem te horen. Die Maria van Widmans, die dingen over haar wist die ze zelf niet eens wist. Wat had Henrik verteld? Op de een of andere manier moest ze het evenwicht herstellen. Weer zelf de baas worden.

‘Maria, zegt u?’

‘Ja, Maria.’

Als jullie er meer hebben, doe dan de gezelligste maar, die zich graag bemoeit met zaken die haar niet aangaan.

‘Dan hebt u waarschijnlijk een verkeerd nummer getoetst.’

‘Is dit niet Widmans Grafisch Bedrijf?’

‘Jawel, maar er werkt hier geen Maria.’

Ze drukte het gesprek weg en bleef staan waar ze stond. De adrenaline pompte door haar lichaam, maar kon nergens heen. Hoezo er werkt hier geen Maria?

In verwarring liep ze om het huis heen en zag de bestelwagen het garagepad van de buren afrijden. Ze ging de voordeur in en liep door naar de badkamer, trok haar kleren uit en liet ze op de grond liggen.

Waarom had hij tegen haar gelogen? Waarom zei hij dat hij met Maria van Widmans had gepraat als die niet bestond? Ze kon het hem niet vragen, ze wilde niet laten merken dat ze aan het snuffelen geweest was. De genoegdoening over het feit dat ze zich tot zoiets verlaagde, zou ze hem echt niet geven.

Ze vond ze achter de douchecrème die ze van Axel voor haar verjaardag had gekregen. Wat haar nog het meest verbaasde was de nonchalance. Of had ze ze daar opzettelijk laten liggen, als een openlijke oorlogsverklaring? Misschien had dat leuke mens met wie je zo goed kon praten haar nieuwe territorium willen afbakenen, haar superieure macht willen tonen?

Hij loog tegen haar.

Die lamstraal loog tegen haar en de verachting voor zijn lafheid haalde nieuwe energie in haar naar boven. Een gevoel dat ze nooit eerder had meegemaakt.

Liegen, dat deed je niet. Zeker niet tegen iemand die op je vertrouwde, al vijftien jaar lang, en die altijd had gedacht je beste vriendin te zijn.

Als de leugen bovendien het hele bestaan van die persoon bedreigde was hij onvergeeflijk.

En wat je al helemaal niet deed, waar je eerst wel drie keer over na moest denken, was je oorhangers laten liggen achter de eucalyptus-douchecrème in de badkamer van die persoon.