DE TORENS
10 september 2001
Omdat Maggie op maandagochtend al vroeg de deur was uit gegaan, bracht Gorham de kinderen naar de schoolbus. Hij was net van plan om naar zijn werk te vertrekken toen Katie Keller voor de deur stond om de pannen en schalen van het diner van afgelopen weekend op te halen.
‘Heb je nog grote opdrachten in het vooruitzicht?’ vroeg Gorham.
‘Dat mag je wel zeggen,’ was Katies antwoord. ‘Een bedrijf wil een contract afsluiten voor de catering in een aantal kantoren in het Financial District. Morgenochtend heb ik een afspraak.’
‘Dat zou inderdaad geweldig zijn. Succes!’ zei hij.
Hij ging de deur uit met een drukke dag in het vooruitzicht.
Die zondag had hij met een van de andere bestuursleden over Caruso gesproken. Hij had zijn best gedaan de man duidelijk te maken dat Caruso een gerenommeerd arts was. Niet erg rijk, maar financieel volkomen betrouwbaar. ‘Maggie en ik kennen hem al twintig jaar.’ Dat was een beetje overdreven, maar toch. Zodra hij weer op kantoor was nam hij contact op met het andere bestuurslid en hij kreeg te horen dat ze wel een afspraak met Caruso wilden maken.
Dat was in elk geval iets. Zou hij Caruso inlichten dat er een probleem was? Misschien kon hij het beter op zijn beloop laten. Toch zat het hem niet lekker.
Om halfelf werd hij gebeld door de headhunter. Het gesprek duurde slechts een paar minuten en na afloop cancelde Gorham de vergadering van die middag en zei tegen zijn assistent dat hij buiten de deur zou gaan lunchen. Hij ging naar zijn kantoor en staarde uit het raam tot het tijd was om te vertrekken.
Om halféén nam hij een taxi naar downtown. Hij kwam pas om drie uur weer terug.
Om een uur of vier moest hij plotseling aan de oude dame denken. Hij kon zichzelf wel voor zijn kop slaan dat hij haar had beloofd om vandaag te bellen, maar beloofd was beloofd. De komende dagen zou hij het te druk hebben, dus kon hij het nu maar beter meteen afhandelen. Hij belde het nummer van de galerie.
Zo te horen was ze blij dat hij belde. ‘Ik was bang dat je het was vergeten.’
‘Hoe zou ik dat nou kunnen vergeten?’
‘Ik heb iets voor je. Heb je vanmiddag tijd?’
‘Nee, helaas.’ Vanwege zijn afspraak met de headhunter had hij een fikse achterstand met zijn werk opgelopen.
‘Wat jammer,’ zei ze teleurgesteld. ‘In het weekend ga ik naar mijn dochter en daarna gaan mijn man en ik op vakantie. Ik handel alles altijd zo snel mogelijk af, anders bestaat de kans dat je het vergeet.’
Gorham dacht vol wroeging aan de Motherwell die nu al drieëndertig jaar in zijn bezit was. ‘Ik ben het helemaal met u eens,’ zei hij.
‘Ik heb morgenochtend een vergadering,’ zei ze. ‘Misschien kunnen we daarvoor samen ontbijten. Wat vind je ervan?’
‘Ik heb om halfnegen zelf een vergadering.’
‘Prima, dan begint de mijne ook. Zullen we dan om zeven uur afspreken? In het Regency serveren ze vanaf zeven uur ontbijt.’
Hij had geen weerwoord. Een vrouw van in de zeventig had hem op een idioot vroeg tijdstip een ontbijt opgedrongen. Hij kon zich wel voorstellen hoe ze de galerie runde.
‘Dat is goed,’ hoorde hij zichzelf zeggen.
Hij werkte tot halfzeven en belde toen Maggie om te vragen hoe laat ze thuis zou komen. Ze antwoordde dat het kwart over zeven zou worden.
‘Na het eten wil ik even met je praten.’
‘Waarover dan?’ Ze klonk gespannen.
‘Iets zakelijks. Ik zeg het liever niet over de telefoon.’
Na het eten gingen de kinderen aan hun huiswerk en het was negen uur toen ze naar hun slaapkamer gingen. Maggie keek hem afwachtend aan.
‘Oké,’ zei hij. ‘Ik heb een telefoontje van een headhunter gekregen en tijdens de lunchpauze ben ik naar hem toe gegaan. Er is me een baan aangeboden.’
‘Wat voor baan?’ vroeg Maggie zo neutraal mogelijk.
‘Onderdirecteur bij een bank. Wel een kleine bank natuurlijk. Maar ze bieden me een heel aantrekkelijke regeling aan. Ze kopen me uit en ik krijg een prima salaris. Het plan is dat ik over een jaar of drie, vier de plaats van ceo inneem. Ze hebben hoge verwachtingen van me.’
‘En waar is die bank?’
‘In Boston. Ik kan elke week naar huis komen. Dat is geen punt.’
‘Dus dan zien we je alleen in de weekends.’
‘Dat klopt.’
‘En hoe sta je daar zelf tegenover?’
‘Ik zou natuurlijk liever in New York blijven, maar ik denk niet dat er hier iets voor me komt. Op zakelijk gebied is dit wat ik altijd heb gewild.’
‘Maar je hebt drie kinderen. Die hebben je nodig. Laat je ons echt in de steek?’
‘Dat is een rotopmerking. Ik laat jullie hiermee echt niet in de steek.’
‘Dat vind jij, maar daar komt het wel op neer.’
‘Zo zie ik het echt niet, Maggie.’
‘Als het niet anders zou kunnen en we van jouw inkomen afhankelijk waren, dan moest het wel. Maar het is volkomen onnodig. Zoals het nu is, is het prima.’
‘Voor mij is het niet prima, Maggie. Ik heb de kans om bankdirecteur te worden.’
Maggies geduld was op.
‘Dat zal wel, Gorham. Lekker voor je ego.’
‘In ieder geval heb ik morgenochtend een gesprek op hun bijkantoor in het World Trade Center. Als dat goed uitpakt ga ik volgende week naar Boston om kennis te maken met een paar andere mensen van de bank. Mocht het me bevallen, dan neem ik die baan.’
‘Dan zal ik ook mijn eigen plan trekken, Gorham. Ik vind dat je op deze manier ons huwelijk behoorlijk onder druk zet, en ik weet niet of ik zo wel verder wil.’
‘Wil je ons huwelijk laten stranden? Wil je dat de kinderen aandoen?’ riep Gorham uit.
‘Geen sprake van.’
‘O nee? Dat vraag ik me af. Je hebt je baan en de kinderen, misschien heb je helemaal geen man meer nodig. Neem voor mijn part ook maar mijn plaats in het bestuur in.’
‘Bespaar me dat zielige midlifecrisisgedoe van je.’
‘Weet je wat, Maggie? Je hebt gelijk. Je hebt altijd gelijk. Misschien moet ik inderdaad mijn midlifecrisis maar helemaal in mijn eentje uitleven. Waarschijnlijk is dat het enige waar ik talent voor heb.’
‘Volgens mij kunnen we maar beter een eind aan dit gesprek maken.’
‘Daar ben ik het helemaal mee eens.’
Op die heldere dinsdagochtend in september verliet dokter Caruso in alle vroegte zijn appartement aan West End Avenue.
Hij had gehoord dat het bestuur van Park Avenue bezwaar tegen hem had gemaakt en voelde zich een beetje gekwetst. ‘Komt het doordat ik een Italiaanse naam heb?’ had hij de makelaar gevraagd. De herinneringen aan zijn jeugd speelden af en toe nog steeds op.
‘Welnee,’ had ze hem verzekerd. ‘Het is een kwestie van geld. De nieuwe bestuursvoorzitter wil mensen die echt goed in de slappe was zitten.’
Als dat alles was, zou het wel meevallen. Hij had er over gedacht om Gorham Master hierover aan te spreken, maar hij wilde hen niet in een ongemakkelijke positie dwingen.
‘Laten we maar naar dat gesprek gaan,’ had hij tegen zijn vrouw gezegd. ‘We vragen gewoon wat ze willen en als ze ons niet goed genoeg vinden is dat ook prima. Dan wil ik er niet eens wonen.’
In ieder geval had hij die ochtend een gesprek met zijn verzekeringsagent. Die wilde hem al jaren overhalen om een andere levensverzekering te nemen, en eindelijk was hij overstag gegaan. Hij had het gesprek zo vroeg mogelijk gepland om daarna op de normale tijd met zijn praktijk te kunnen beginnen.
Het verzekeringskantoor was op de twintigste verdieping van de zuidelijke toren van het World Trade Center. Op deze mooie dag zou het uitzicht vast heel spectaculair zijn.
Katie Keller voelde zich behoorlijk zeker van haar zaak. Haar presentatiemap zag er piekfijn uit. De map bevatte foto’s van diners en banketten, bedrijfslunches en buffetten, fraai geïllustreerd door menu’s en dankbetuigingen. Ze was in een uitstekende bui. Ze had een jurkje aan dat zowel zakelijk als elegant was. Dat stelde dit soort mensen op prijs.
Haar verloofde Rick reed. Toen ze over de George Washington Bridge kwamen, had ze een prachtig uitzicht op het water van de haven en de Palisades.
Ze hadden het verkeer mee en algauw rezen de indrukwekkende torens van het World Trade Center voor haar op.
Katie Keller was dol op die torens. Toen ze dertig jaar gelden werden gebouwd, vonden veel mensen ze saai qua architectuur. Maar dat vond zij helemaal niet. De lucht weerspiegelde zich in de zilvergrijze verticale lijnen zodat die voortdurend veranderden, net als het water van de haven en de Hudson. En wanneer de zon erop scheen werden de gebouwen in een oogverblindende gloed gezet.
Het World Financial Center was aan haar rechterhand. Toen ze in Liberty Street kwamen parkeerde Rick de auto en stapte ze uit.
Om 6.45 die ochtend liep Gorham naar de woonkamer. Hij spreidde pakpapier uit op de grond, haalde de tekening van Motherwell van de muur en pakte hem zorgvuldig in. Maggie stond nog onder de douche. Hij vroeg zich af of ze straks zou merken dat de tekening er niet meer hing. Waarschijnlijk vond ze het niet zo leuk, maar dat was dan jammer. De tekening was niet van hen. Hij nam het pakketje onder zijn arm en verliet het huis.
In het Regency zat Sarah Adler al op hem te wachten en ze bestelden meteen een ontbijt. Ze had een aktetas bij zich en zag er heel verzorgd en elegant uit in haar crèmekleurige mantelpak.
Ze zei dat ze een afspraak had met een financieringsmaatschappij die een aantal kunstwerken voor het kantoor wilde aanschaffen. Voordat ze tot een keuze kwam, wilde ze eerst de ruimte en de mensen zien.
Toen hij het pakket met de tekening overhandigde en bekende dat de Motherwell al dertig jaar in zijn woonkamer had gehangen, was ze duidelijk geamuseerd.
‘Natuurlijk wilde je er geen afstand van doen,’ zei ze. ‘Ik ben blij dat jij hem ook zo mooi vindt. Wist je dat ik hem aan je vader heb gegeven?’
Hij moest bekennen dat hij dat niet wist.
‘Je weet dus ook niets over mijn relatie met je vader?’
Weer moest hij nee antwoorden.
‘Herinner je je het meisje uit Brooklyn dat in zijn boek Het nauw van Verrazano voorkomt?’
‘Jazeker.’
‘Nou, dat was ik.’
Sarah vertelde hem het hele verhaal. ‘Ik heb het nooit aan mijn man verteld. Ik heb een heel gelukkig huwelijk, maar elke vrouw heeft recht op haar geheimpjes. Toen het boek zo beroemd werd wilde ik niet dat de patiënten van mijn man erachter kwamen dat zijn vrouw het meisje uit dat boek was. In ieder geval toen niet. Je vader was heel erg discreet. Hij was een goed mens.’
‘Naar het boek te oordelen waren jullie behoorlijk intiem.’
‘Hij wilde met me trouwen, en ik heb bijna ja gezegd. Dan was ik nu je stiefmoeder geweest. Hoe had je dat gevonden?’
‘Geweldig.’
‘Het viel niet mee in die tijd.’ Ze keek peinzend. ‘Je vader was een bijzondere man. Dat iemand als hij wilde trouwen met een meisje uit Brooklyn, afkomstig uit een familie van conservatieve joden, dat was nogal wat in die tijd. Charlie had een onbekrompen geest.’
‘Dat is waar. Ik hield van mijn vader, maar ik was ook een beetje in hem teleurgesteld. Hij had meer van zijn leven kunnen maken. Misschien was dat wel gebeurd als hij met u was getrouwd.’
‘Wie zal het zeggen?’ Sarah Adler haalde haar schouders op. ‘Je weet nooit hoe het leven loopt, dat heb ik wel geleerd. Maar hij heeft wel een mooi boek geschreven en mensen zullen hem zich nog lang blijven herinneren.’
Sarah haalde iets uit haar aktetas.
‘Weet je wat dit is?’ vroeg ze.
‘Iets indiaans.’
‘Dat klopt, het is een wampumgordel.’ Ze legde hem op tafel. ‘Kijk eens naar het patroon. Vind je het niet prachtig?’ Ze streek er liefdevol overheen. ‘Het patroon betekent natuurlijk iets, al weten we niet wat, maar het is tegelijkertijd een abstract kunstwerk. Het is een erfstuk in jullie familie. Maar toch heeft Charlie het aan mij gegeven. Hij zat in een lijst, maar die is nogal groot en ik heb hem eruit gehaald en nu wil ik hem aan jou geven.’
‘Dat kan ik niet aannemen. U hebt daar waarschijnlijk zo veel herinneringen aan.’
‘Dat is ook zo, maar toch wil ik dat jij hem krijgt. Ik geef hem terug aan de familie, net zoals jij nu de tekening aan mij teruggeeft.’ Ze glimlachte. ‘De cirkel is rond.’
Gorham zweeg. Hij dacht aan de open plek aan de muur waar de Motherwell had gehangen en vroeg zich af of de wampumgordel daar wel zou staan. Volgens hem niet. Maar als zijn huwelijk op de klippen liep, zou hij waarschijnlijk toch niet vaak meer naar die muur kijken.
Sarah Adler keek Gorham ernstig aan.
‘Het lijkt alsof je niet gelukkig bent. Zit je iets dwars?’
‘Dat zou kunnen.’
‘Wil je het me vertellen? Tenslotte was ik bijna je stiefmoeder,’ zei ze schalks.
Gorham besloot dat hij deze vrouw van wie zijn vader zo veel had gehouden wel in vertrouwen kon nemen en hij vertelde wat er aan de hand was. Toen hij klaar was met zijn verhaal glimlachte Sarah naar hem.
‘Ik begrijp dus dat Charlie is mislukt.’
‘Dat heb ik altijd zo gevoeld, maar ik meen me te herinneren dat u zei dat hij was geslaagd.’
‘Nee, ik bedoel niet dat Charlie is mislukt als bankier of wat hij volgens jou ook had moeten worden. Ik bedoel dat hij er niet in geslaagd is je iets bij te brengen.’ Ze zuchtte. ‘Al die weekends dat hij je ophaalde in Staten Island om je New York te laten zien. Al die moeite die hij heeft gedaan, en toch heb je nooit iets over de stad geleerd. Dat is heel jammer. Arme Charlie.’
‘Ik begrijp het niet.’
‘Ik heb het over de rijkdom van de stad. De theaters, de galeries, de muziek, de krantenuitgeverijen, al die verschillende culturen. Maar jij vond dat allemaal niet belangrijk. Je wilde alleen maar bankier worden. Of dat zo interessant is. Kom een keer naar mijn galerie, dan zie je dingen die echt waardevol zijn. Geld is niet het enige op de wereld.’
‘Toen ik een jongetje was, kreeg ik een zilveren dollar van mijn grootmoeder. Voor mij was dat het symbool van het geld dat mijn familie ooit had bezeten. Ik heb hem altijd in mijn zak om me aan mijn afkomst te herinneren. U vindt het vast raar, maar ik heb het gevoel dat mijn grootmoeder hem mij heeft gegeven als een soort talisman.’
‘O ja? Dat moet dan de Morgan-dollar zijn.’
‘Ja. Hoe weet u dat?’
‘Omdat je vader me dit ooit heeft verteld. Je grootmoeder wilde je een cadeautje geven. Charlie bood haar aan je de zilveren dollar te geven die hij ooit bij een verzamelaar had gekocht. Die zilveren dollar kwam dus eigenlijk van hem.’
Gorham was een poosje stil en hij schudde zijn hoofd. ‘Dan had ik het dus mis.’
‘Gorham, je hebt een gevangenis voor jezelf gecreëerd.’ Ze zuchtte. ‘Ik hield van je vader, maar toch ben ik blij dat ik met mijn man ben getrouwd. Weet je hoe we ons huwelijk hebben opgebouwd? Stukje bij beetje. Door onze ervaringen, onze kinderen, door de wederzijdse loyaliteit. Laagje voor laagje. Totdat we iets hadden bereikt dat waardevoller was dan wat ook. En dat hebben we geprobeerd aan onze kinderen door te geven. Alle ouders willen dat soort dingen aan hun kinderen doorgeven. En ik vind niet dat je dat doet door naar Boston te gaan.’ Ze keek op haar horloge. ‘Ik moet weg.’
‘Ik ook.’
Sarah Adler stond op. ‘Ik heb je een preek gegeven en nu geef ik je een geschenk. Ik weet dat je het mooi vindt. Ik heb hem ooit aan je vader gegeven en nu is hij van jou.’ Ze gaf hem de tekening van Motherwell. ‘Blijf bij je gezin en geniet van het leven, Gorham. Daar zou ik erg gelukkig van worden.’ Ze wierp hem een glimlach toe. ‘Jij mag voor het ontbijt betalen.’
Ze liep weg.
Hij wachtte op de rekening en toen kwam er opeens een idee bij hem op. Hij verliet snel de eetzaal.
Sarah Adler stond net op het punt om in een taxi te stappen en hij rende naar haar toe.
‘Wacht even.’ Hij gaf haar de wampumgordel. ‘Mijn vader zou hebben gewild dat die in uw bezit bleef. Beschouwt u hem nu maar als een geschenk van mij.’
‘Dank je wel.’ Ze keek hem in de ogen. ‘Denk na over wat ik heb gezegd.’ Ze deed de gordel om haar middel en knoopte hem vast. ‘Hoe staat hij me?’ vroeg ze met een ondeugende glimlach.
‘Geweldig.’
‘Zo voel ik me ook.’ Ze stapte in de taxi en reed weg. Gorham ging weer naar binnen om de rekening te betalen.
‘Waar gaat de rit naartoe?’ vroeg de taxichauffeur aan Sarah Adler toen ze over Park Avenue reden.
‘Naar het World Trade Center,’ antwoordde ze.
Gorham bleef aan het tafeltje zitten. Hij vroeg zich af wat hij nu moest doen en keek op zijn horloge. Als hij op tijd wilde zijn bij de headhunter moest hij nu gaan. Met de tekening onder zijn arm ging hij naar buiten en even later reed hij in een taxi via de Lower East Side in de richting van Brooklyn Bridge. Toen South Sea Port in zicht kwam nam hij plotseling een beslissing. Hij ging niet naar de headhunter.
Omdat hij geen zin had om meteen naar kantoor te gaan, stapte hij uit de taxi, pakte zijn mobiel en belde Maggie.
Op de ochtend van 11 september 2001 vertrok American Airlines vlucht 11, van Boston naar Los Angeles, om 7.59 uur van Logan International Airport. Het was een Boeing 767 met tweeënnegentig personen aan boord, inclusief bemanning. Om 8.16 uur, op een hoogte van ongeveer achtduizend meter, week het vliegtuig af van de aangegeven koers en reageerde niet meer op de herhaalde oproepen van de verkeersleiding van Boston. Enige tijd was onduidelijk waar het vliegtuig verbleef.
Om 8.26 uur vloog het toestel in zuidelijke richting. Inmiddels had de verkeersleiding gehoord dat een van de kapers instructies aan de passagiers gaf. Om 8.37 uur werd het vliegtuig weer getraceerd. Het vloog in zuidelijke richting langs de Hudson. De norad werd ingelicht en twee F-15 gevechtsvliegtuigen stonden op het punt op te stijgen van de basis in Otis, Massachusetts.
Om 8.43 uur boog het vliegtuig af in de richting van Manhattan.
Er waren maar weinig mensen die het vliegtuig de stad zagen naderen. Om te beginnen ging het allemaal heel snel en bovendien was een laagvliegend vliegtuig boven Manhattan geen onbekend beeld vanwege de nabijheid van La Guardia. Alleen door mensen die zich aan de waterzijde en aan de overkant van de rivier in New Jersey bevonden, viel het op dat het toestel echt veel te laag vloog. Sommige ooggetuigen dachten dat de piloot geen controle meer had over het toestel en hoopten dat hij een noodlanding op de Hudson kon maken.
Maar op het laatste moment trok het vliegtuig op, leek vaart te meerderen en vloog recht op Toren 1 van het World Trade Center af.
Om 8.46 uur boorde het vliegtuig zich vlak boven de drieënnegentigste verdieping met een donderende explosie in de noordzijde van het gebouw. De snelheid was 404 knopen en er was 38.000 liter brandstof aan boord.
Om 8.35 uur liep dokter Caruso het kantoor binnen. Hoewel het zich slechts op de twintigste verdieping van de zuidelijke toren bevond, was het uitzicht over het water adembenemend. Doug, de verzekeringsagent en een oude vriend van Caruso, zei dat hij nog even iets moest halen. Caruso liep naar het raam en keek naar buiten.
De noordelijke toren stond een klein stukje verderop. Helemaal boven, op de honderdzesde en honderdzevende verdieping, bevond zich Windows of the World, een uitstekend restaurant. Als hij vrienden van buiten de stad op bezoek kreeg nam hij hen daar altijd graag mee naartoe. Vanuit het bargedeelte keek je aan de ene kant uit op Brooklyn en aan de andere kant op New Jersey. In het noorden over de Hudson en in het zuiden zag je de haven liggen. Je kon wel dertig kilometer ver kijken. Soms dreven er laaghangende wolken onder je voorbij die delen van de stad als een sluier bedekten. Hij glimlachte.
Doug kwam het kantoor binnen en verontschuldigde zich dat hij hem had laten wachten.
‘Werp hier maar even een blik op,’ zei hij met een grijns. ‘Dan zal ik je vertellen wat mijn voorstel is.’
‘Prima.’ Caruso ging zitten. ‘Vertel me eerst maar eens wat je in gedachten hebt, dan kijk ik later wel naar de gegevens.’
‘Oké dan.’ Doug stak van wal en legde uit wat Caruso’s levensverwachting betekende voor zijn toekomstige premie en hoe hij op de lange termijn geld zou kunnen besparen.
Hij was net bezig met een voorstel toen hij opschrok en naar de noordelijke toren keek.
‘Godsamme, wat zullen we nou krijgen?’
‘Met het kantoor van mevrouw O’Donnell.’
‘Met haar man. Is ze er?’
‘Het spijt me, meneer Master. Ze is in vergadering. U kunt haar mobieltje proberen, maar waarschijnlijk heeft ze dat net uitgezet. Kan ik een boodschap doorgeven?’
‘Zeg maar dat ik haar later bel. Nee, zeg maar dat ik heb besloten om niet naar Boston te gaan. Dat begrijpt ze wel.’
Hij hing op. Hij stond net in dubio nog een ommetje te maken voordat hij weer terug naar kantoor ging, toen hij een waanzinnige explosie hoorde. Hij keek omhoog en zag dat in de noordelijke toren van het WTC een enorme brand was uitgebroken. De rookontwikkeling was gigantisch.
‘Wat is er aan de hand?’ vroeg hij aan een voorbijganger.
‘Lijkt wel een bomontploffing,’ zei de man.
‘Er is een vliegtuig dwars doorheen gegaan,’ zei een meisje. ‘Ik zag het gebeuren.’
‘Ze zeggen dat dit gebouw ontruimd moet worden,’ zei Doug. ‘Ik snap het niet, want de brand is in de andere toren.’
Ze liepen naar de liften, waar al een grote groep mensen voor te wachten stond.
‘Zullen we maar de trap nemen?’ stelde Caruso voor.
‘Twintig verdiepingen? Nou, echt niet.’
‘Dan moeten we dus even geduld hebben,’ zei Caruso. ‘De liften zijn voorlopig wel bezet.’
‘Volgens mij is dit helemaal niet nodig,’ zei iemand.
Een paar minuten later verscheen een receptioniste uit een van de kantoren.
‘Er is net gezegd dat dit gebouw niet ontruimd hoeft te worden,’ meldde ze. ‘Jullie kunnen gewoon weer aan het werk gaan.’
Met een collectieve zucht van opluchting ging iedereen terug naar zijn plek.
‘Oké,’ zei Doug toen ze weer in zijn kantoor zaten. ‘Waar waren we gebleven?’
Gorham staarde nog steeds naar de brand in het WTC toen het tweede vliegtuig zich in de andere toren boorde. Ergens op de tachtigste verdieping was het alsof de bliksem met donderend geraas insloeg. Bijna tegelijkertijd steeg er een reusachtige vuurbal uit de zijkant van het gebouw omhoog. Gorham drukte zich tegen de muur om het vallende puin te ontwijken. Zijn hersens draaiden op volle toeren.
Hij hoorde angstkreten. Mensen die eerder uit het gebouw waren geëvacueerd, kwamen uit de liften. Hij dacht na. Dit kon geen ongeluk meer zijn. Tweemaal dit toeval? Onmogelijk. Behoedzaam deinsde hij terug van de entree. Zwarte rookwolken en lekkende vlammen stegen uit beide torens op en vormden bloedrode, vettige wolken in de blauwe lucht.
Hij rende een paar honderd meter, tot aan Church Street, waar hij bleef stilstaan om de situatie te kunnen overzien. Alles wees erop dat dit een terreuraanslag was. Wat kon het anders zijn? Per slot van rekening hadden terroristen in 1993 een aanslag op het WTC gepleegd. De ravage indertijd was enorm, er waren duizend gewonden en de torens schudden op hun grondvesten. Nu leek de geschiedenis zich te herhalen – maar als hij het bij het juiste eind had, wat hing hun dan nog meer boven het hoofd?
Hij hoorde geschreeuw. Iedereen probeerde rennend een veilig heenkomen te zoeken.
Zijn mobiele telefoon rinkelde.
‘Meneer Master?’ Maggies secretaresse weer. ‘Waar bent u?’
‘Vlak bij het World Trade Center. Maar ik ben ongedeerd, ik zat niet in het gebouw.’
‘We hebben net op tv gezien wat er is gebeurd. We zagen het tweede vliegtuig inslaan.’
‘Ik heb het ook gezien. Heb je mijn vrouw gesproken?’
‘Daarom bel ik. Ik vroeg me hetzelfde af.’
‘Ik heb haar niet gesproken. Waarschijnlijk staat haar mobiel uit.’
De secretaresse aarzelde even. ‘Maar… ze is daar naartoe gegaan.’
‘Wat bedoel je? Is de vergadering verplaatst naar het wtc?’
‘Dat zei ze vanmorgen tegen een van haar assistenten. O wat erg, meneer Master, ik zit echt in de rats.’
‘In welke toren zit ze?’
‘Dat weten we niet.’
‘Bij welk bedrijf?’
‘Dat proberen we te achterhalen.’
‘Je weet toch verdomme wel met wie ze een vergadering heeft?’
‘We zijn ermee bezig. Een van de andere partners weet het wel, maar die zit zelf in vergadering.’
‘Dan haal je hem eruit! Meteen! En bel me zo snel mogelijk terug, alsjeblieft.’ Dat was een bevel.
‘Ja, meneer Master.’
‘Bel me terug.’ Godallemachtig. Zijn hart ging als een gek tekeer. Al moest hij zelf met een ladder tegen het gebouw omhoog klimmen, hij zou Maggie eruit krijgen. Reken maar. Hij moest alleen weten in welke toren ze zat.
Zijn mobiel ging.
‘Papa?’ Het was Emma.
‘Dag, schatje.’ Hij probeerde niet ongerust te klinken. ‘Zit je niet op school?’
‘Ik wilde net naar binnen gaan. Papa, gaat alles goed? Zit je in het centrum? Wat is er aan de hand?’
‘Ik sta buiten op de stoep, liefje. Er is brand in het wtc. Maar met mij gaat het goed.’
‘Is het een bomaanslag of zo?’
‘Mogelijk.’
‘Waar is mama?’
‘In vergadering.’
‘Ze zit toch niet in de toren?’
Hij aarzelde heel even. ‘Hoezo?’
‘Ik weet het niet. Ik belde haar op haar mobiel, maar ze nam niet op.’
‘Haar telefoon staat altijd uit als ze aan het werk is, liefje, dat weet je toch?’
‘Jawel, maar…’
‘Ze is ergens in het centrum. Alles is oké, ga de klas maar in.’
‘Oké, papa.’
Ze hing op. Onmiddellijk belde hij naar Maggies kantoor.
‘Het spijt me, meneer Master, maar we weten nog steeds niets.’
‘Luister goed,’ zei Gorham op dringende toon, ‘als een van de kinderen belt, zeg dan onder geen voorwaarde dat hun moeder in het WTC zit. Zeg maar dat ze elders in de stad zit. We moeten voorkomen dat ze in paniek raken voordat we weten wat er aan de hand is. Heb je dat begrepen?’
‘Jazeker.’
‘Bel me terug zodra je hebt achterhaald waar ze zit. Ik móét het weten.’ Hij verbrak de verbinding. Tien minuten verstreken, maar ze belde niet terug.
Dokter Caruso was blij dat hij niet in Dougs kantoor zat en van gedachten was veranderd. Niet dat hij zich zorgen maakte over zijn eigen veiligheid, maar hij vermoedde dat er een heleboel gewonden in de noordelijke toren waren. De spoedeisende dienst wist efficiënt te handelen, maar hij dacht als een arts. Hij besloot zich naar beneden te begeven om te kijken of hij kon helpen.
De brandweercommandant had hij snel gevonden.
‘Dank u, dokter. Blijf u in de buurt?’
‘Jazeker.’ Ze bevonden zich in de lobby.
‘Ik kom zo snel mogelijk terug.’
Het tweede vliegtuig was kort daarop ingeslagen.
Hij zat inmiddels een hele tijd te wachten. De brandweer liep af en aan. Het waren zonder meer dappere mannen, maar het zag ernaar uit dat de situatie buitengewoon hachelijk was. De chef had hij niet meer teruggezien.
Om vijf voor halftien rinkelde Gorhams mobiel. Op het display zag hij een onbekend nummer. Hij nam met tegenzin op; hij hield liever de lijn vrij.
‘Kun je me horen, lieverd?’
‘Maggie! Waar zit je?’
‘In het wtc.’
‘Welke toren?’
‘De zuidelijke. Ik had je al gebeld, maar mijn mobiel doet het niet meer. Ik gebruik nu de telefoon van iemand anders. Waar ben jij?’
‘In Church Street, bij Chambers. Maggie, ik ga niet naar Boston, oké? Ik was niet goed wijs. Ik hou van je.’
‘Goddank, Gorham. Ik hou ook van jou. Ik neem de trap, maar het gaat niet snel. Het gebouw lijkt wel verwrongen.’
‘Ik kom je halen.’
‘Nee, liefje, niet doen. Ik weet niet eens waar ik ben. Als we elkaar missen vind ik je niet meer terug. Blijf waar je bent, dan kom ik naar jou toe. Het gebouw zal echt niet instorten.’
‘Blijf dan aan de lijn.’
‘Die man wil zijn telefoon terug, schatje. Ik bel je straks. Wacht op me en hou me stevig vast als ik hier uit ben.’
‘Goed dan. Maar…’ De verbinding was verbroken. ‘Ik hou van je…’
Om tien over halftien besloot dokter Caruso dat hij beter op eigen houtje assistentie kon verlenen waar nodig. Hij stond in de lobby toen hij de eerste smak hoorde. Aanvankelijk kon hij het geluid niet plaatsen, maar na nog twee keer begreep hij het.
Lichamen. Ze vielen van de noordelijke toren. De mensen daarboven konden geen kant meer op en de hitte van het vuur werd ondraaglijk. Hun resteerden twee opties: levend verbranden of springen. Hij had medische rapporten gelezen van mensen die waren gesprongen. Maar dit was anders. Nu maakten ze een val van driehonderd meter hoogte. Het was een eenvoudige rekensom. Met een versnelling van tien meter per seconde sloegen ze met een verschrikkelijke klap tegen de grond. Hij wist niet zeker of ze nog bij bewustzijn waren voor ze de grond raakten, maar ze waren op slag dood. Hij zou zelf ook die keuze maken, maar dat geluid… Hij probeerde zich ervoor af te sluiten.
‘Ha, daar is de dokter. Ik was u niet vergeten.’ De brandweerchef zag rood van inspanning. ‘Kunt u iets voor me doen?’
‘Jazeker.’
‘Ga naar de Trinity Church, alstublieft. Daar zitten mensen die medische hulp nodig hebben, onder wie een paar van mijn mannen. Lukt dat?’
‘Ik ga er direct naartoe.’
Hij liep naar buiten in de richting van Broadway, blij dat hij zich nuttig kon maken. Misschien moest hij zijn vrouw bellen om haar te laten weten dat hij veilig was. Zij kon contact opnemen met de operatieafdeling. Beter nog, ze mocht voor zijn part meteen de makelaar bellen dat ze van gedachten waren veranderd over Parkway Avenue. Hij had er helemaal geen zin meer in.
Het was bijna tien uur. Waar bleef ze toch? Gorham staarde naar de toren. In de noordelijke toren woedde een felle brand, de andere was in dikke, sombere rookwolken gehuld. Hij had diverse explosies gehoord. Gastanks? Kortsluiting? Misschien was er wel kerosine in het gebouw gevloeid wat voor ontploffingen zorgde. Wat de oorzaak ook was, er was meer rook dan vuur in de zuidelijke toren.
Maggie kon elk moment verschijnen. Zijn mobiel rinkelde.
‘Lieverd, ik ben het.’
‘Goddank.’
‘Het was een hele afdaling.’
‘Maggie…’
‘Wat is er?’
Zijn blik was gefixeerd op het bovenste gedeelte van de toren. Er gebeurde daar iets, alsof de bovenste etages draaiden.
‘Maggie, waar zit je precies?’
Even leek het alsof de toren zijn evenwicht hervond, maar dat kwam alleen doordat er daaronder iets was gebroken of ingestort. Plotseling zag hij het dak van de toren verzakken.
‘Ik ben al beneden, maak je niet ongerust. Ik…’
‘Maggie…’
Niets meer. De lijn was dood. En het bovenste gedeelte van het gebouw zakte naar beneden. Hij kon zijn ogen niet geloven. De gecontroleerde ineenstorting van wolkenkrabbers. Onvoorstelbaar hoe ze gewoon inzakten, als een verticale accordeon. Hij zag het met eigen ogen gebeuren. De zuidelijke toren bezweek onder zijn eigen gewicht.
Wat ging het langzaam. Onvoorstelbaar langzaam; de seconden tikten voorbij terwijl de ene etage de andere plette. Met een bijna vorstelijk, uitgekiend tempo zakte het gebouw in elkaar terwijl het op de begane grond enorme grijze stofwolken uitbraakte, met onheilspellend gerommel als een grommende waterval.
‘Maggie.’ Stilte.
De grond begon te beven. Hij voelde de stoep onder zijn voeten trillen. De groeiende stofwolk rolde over straat naar hem toe, als lava bij een vulkaanuitbarsting. Hij moest wegrennen, hij had geen andere keus. Snel schoot hij Chambers Street in, in de hoop dat hij niet door de stofwolk werd ingesloten. Maar het donderende gerommel hield aan en terwijl de toren steeds verder inzakte leek het alsof de wolk een eigen leven ging leiden, in omvang toenam en zich door de straten verspreidde totdat je geen hand meer voor ogen zag.
Mensen renden rond, hoestend. Hij trok zijn overhemd uit en gebruikte het als masker om zich een weg door de dikke stofmist te banen. Tevergeefs. Het stof drong overal doorheen en hij bewoog zich als een blindeman. Eindelijk bereikte hij een punt waar hij iets meer zicht kreeg; hij zonk neer op de stoep en staarde hulpeloos naar de rondstrompelende schimmen die met een grijs laagje waren bedekt, als schaduwen uit de hel, in de hoop in een van hen zijn vrouw Maggie te herkennen.
Tien minuten later zag hij haar. Ze liep op hem af.
‘Ik hoopte dat ik je hier zou vinden,’ stamelde ze.
‘Ik dacht…’
‘Ik was net op tijd het gebouw uit voordat het instortte. Mijn mobiel had geen bereik. We zijn met een groepje een café in gevlucht, maar zodra ik kon ben ik weer de straat opgegaan. Je ziet er verschrikkelijk uit, liefste.’
‘Jij ziet er geweldig uit.’ Hij nam haar in zijn armen.
‘Een beetje stoffig, misschien.’
‘Je leeft nog.’
‘De meesten van ons hebben het gered. Maar ik ben minder zeker van de mensen die helemaal bovenin zaten.’
‘Mijn god.’
‘Wat is er?’
‘Katie, Katie Keller. Ze had vanmorgen een vergadering in het Financial District. Heb je haar mobiele nummer?’
‘Ik dacht van wel.’
‘Probeer haar te bellen.’
Maar Katies telefoon werd niet opgenomen.
Nog heel lang die ochtend was de wampumgordel om het middel van Sarah Adler intact gebleven, te midden van de chaos. De kleine witte en donkere schelpen waren nog net zo diep van kleur als op de dag dat ze in strengen aaneen werden geregen. Degenen die de tekens begrepen, konden de liefdevolle boodschap lezen: voor de vader van Bleke Veer.
En toen de verzwelgende vlammen steeds hoger reikten, toen de reusachtige wolkenkrabber wankelde en ineenstortte, werd de hitte zo verzengend en de druk zo ondraaglijk dat de gordel, net als alles in zijn directe nabijheid, verpulverde tot een stofwolk die zo fijn was dat hij met het oog niet meer zichtbaar was. Hij bleef nog even boven de plek hangen waar de toren was verdwenen. Totdat de wind, lieflijker dan de mens, de fijnstofsluier optilde en meevoerde – hoog, hoog over de wateren van de haven, hoog over de stad heen, over de grote rivier die naar het noorden leidde.