BROOKLYN
1953
Het eerste wat aan Sarah Adler opviel was haar grote bril met schildpadmontuur. Toen ze zich naar hem toe boog viel het Charlie op dat ze een kettinkje met een kleine davidster om haar hals had. Maar achter die bril zag hij een paar prachtige bruine ogen met betoverende spikkeltjes erin.
Sarah Adler was vierentwintig. En op dit moment keek ze Charlie met die prachtige bruine ogen aan terwijl ze aan een tafeltje in het elegante St Regis zaten. Ze vroeg zich af hoe oud hij was. vijftig? In ieder geval bijna twee keer zo oud als zij. Maar hij zag er goed uit.
Het klopte helemaal, oudere mannen waren veel interessanter.
Het St Regis, op de hoek van Fifth Avenue en 55th Street, was niet zomaar een hotel, het was een waar paleis. Charlie had haar uitgenodigd om eerst iets te gaan drinken in de bar met de enorme, kleurrijke muurschildering ‘Old King Cole’ van Maxfield Parris en daarna waren ze naar de eetzaal gegaan. Charles Master wist heel goed hoe hij een meisje hoorde te behandelen. En hij was ook een uitstekende verteller.
Drie weken geleden had ze een baantje in een galerie aangenomen, ook al verdiende ze daar maar een schijntje. Toen Master op een morgen de galerie was binnen gelopen met een ongelooflijke fotocollectie en de eigenaar haar had gevraagd dit af te handelen, kon ze haar geluk bijna niet op. En nu zaten ze dus in het St Regis verwikkeld in het interessantste gesprek dat ze ooit had gevoerd.
Deze man bleek iedereen te kennen. Hij was bevriend geweest met Eugene O’Neill en alle theatermensen uit de jaren twintig, en had zelf ook toneelstukken geschreven. Hij had alle grote jazzmuzikanten in Harlem horen spelen nog voordat ze beroemd werden en Charlie Chaplin gezien toen die nog optrad op het toneel. En nu had hij haar zojuist iets nog veel wonderbaarlijkers verteld.
‘Ken je Ernest Hemingway?’ Ze verafgoodde Hemingway. ‘Waar heb je hem ontmoet? In Parijs?’
‘In Spanje.’
‘Bedoel je dat je daar tijdens de Burgeroorlog was?’
Toen de Spaanse Burgeroorlog uitbrak, was Sarah pas zeven, maar op school had ze daar het een en ander over gehoord. En niet alleen daar, maar ook thuis. In het huis van de familie Adler in Brooklyn werd er eindeloos over gesproken. Natuurlijk stond niemand aan de kant van de winnende partij. De Adlers hadden een diepe afkeer van generaal Franco, de fascist met zijn autoritaire katholieke kliek. ‘Hij is geen haar beter dan Hitler,’ zei haar vader dikwijls. Haar moeder, Esther Adler, die afkomstig was uit een gezin van liberalen en vakbondsleden, zou zich het liefst aansluiten bij de Internationale Brigade om in Spanje te gaan vechten. Iedereen in de familie was voor links.
Behalve oom Herman. De broer van haar vader was een gezette man die prat ging op zijn kennis van Europese aangelegenheden. Wat het onderwerp ook was, hij wist het altijd beter. ‘Franco is gewoon een ouderwetse, autoritaire kerel. Hij mag dan wel een smeerlap zijn, maar hij is geen nazi.’
Haar moeder ging daar dan tegen in.
‘En hoe zit dat dan met die katholieke kliek van hem? Weet je wel wat er onder de Spaanse inquisitie met de Joden is gebeurd?’
Binnen de kortste keren ontstond er dan weer een geweldige ruzie.
‘Denk je nou echt dat de mensen die tegen Franco vechten allemaal Amerikaanse liberalen zoals jij zijn? Ik zal je wat vertellen, Esther, zeker de helft bestaat uit trotskisten en anarchisten. Ze willen dat het daar net zo wordt als in het Rusland van Stalin. Zou je dat soms willen? Nee, natuurlijk niet!’ schreeuwde hij dan.
‘Je oom houdt gewoon van ruziemaken,’ zei haar moeder altijd na afloop van de zoveelste woordenwisseling. ‘Hij kletst maar wat.’
Maar tegen Sarah deed oom Herman anders. Ze kreeg altijd snoepjes van hem en hij vertelde haar verhaaltjes. Ze vond hem wel lief. Hij kon er gewoon niets aan doen dat hij graag ruziemaakte.
Helaas waren dat Sarahs enige herinneringen aan oom Herman. Toen de Spaanse Burgeroorlog nog steeds in volle gang was, besloot hij naar Europa te gaan. Maar niet om in Spanje te vechten. Misschien was het anders met hem afgelopen als hij dat wel had gedaan.
Oom Herman was namelijk nooit teruggekeerd. Haar vader kon het niet verdragen dat er over hem werd gesproken en daarom had niemand het ooit nog over die arme man.
‘Ik was verslaggever voor de kranten van Hearst,’ zei Charlie. ‘Ik heb met Hemingway een paar keer een borrel gedronken, dat is alles.’
Sarah schoot in de lach.
‘Je lacht me uit,’ zei hij.
‘Nee, ik ben onder de indruk. Wat was Hemingway eigenlijk voor een man?’
‘Prettig gezelschap. Ik mocht hem liever dan Dos Passos of George Orwell.’
‘Dos Passos? Orwell? Jemig, dat moet echt fantastisch zijn geweest.’
‘Dat klopt. Maar dat niet neemt niet weg dat de Burgeroorlog afschuwelijk en bloederig was.’
‘Hemingway is gewond geraakt.’
‘Ik ook.’
‘Echt waar? Hoe kwam dat?’
‘Er werd een man neergeschoten toen ik aan het werk was. Er waren te weinig mensen om hem te vervoeren, dus bood ik mijn diensten aan. Vervolgens werd ik getroffen door een granaatscherf. Er zit een stukje in mijn been; soms heb ik daar nog een beetje last van,’ zei hij met een glimlach.
Charlie Master had een snorretje met wat grijs erin. Sarah kon maar niet beslissen of hij daardoor meer op Hemingway leek of op Tennessee Williams. Het stond hem in ieder geval goed. Hij had gezegd dat hij een zoon had, maar had hij ook een vrouw?
‘En waar was je in de Tweede Wereldoorlog?’ vroeg ze. ‘Heb je in Europa gevochten?’
‘Ik was in Newport.’
‘Je bedoelt Newport, Rhode Island?’
‘Newport heeft een van de beste diepe havens van het land. De Engelsen maakten daar al gebruik van tijdens de onafhankelijkheidsoorlog. In 1943 en ’44 waren daar de kustwacht en marineopleidingen gevestigd. Ik was bij de kustwacht.’ Hij zuchtte even. ‘Voor mij was het een terugkeer naar mijn jeugd. Mijn familie had er ooit een buitenhuis.’
‘Bedoel je een van die paleizen daar?’
‘Nee, niet zo riant, maar groot genoeg. Toen mijn vader tijdens de krach al zijn geld was kwijtgeraakt moest hij zowel het huis in Newport als dat in New York verkopen. Mijn ouders zijn toen verhuisd naar een appartement aan Park Avenue.’
Door Charlies beschaafde manier van spreken had Sarah al geconcludeerd dat hij uit een chique familie kwam. Maar waren ze naar Park Avenue verhuisd omdat ze arm waren? Dat was wel een heel andere wereld.
‘Nou nou, zo te horen hebben jullie het behoorlijk zwaar gehad tijdens de Depressie,’ zei ze lachend en ze had onmiddellijk spijt van haar sarcastische opmerking.
Hij keek haar een beetje schaapachtig aan.
‘Het klinkt inderdaad wel een beetje raar,’ ging hij op serieuze toon verder. ‘Maar in het begin van de Depressie was het maar een stap van aanzienlijke rijkdom tot totale armoede. Overal stonden lange rijen werkelozen. Makelaars van Wall Street, mensen die je kende, stonden op straat appels te verkopen. Ik herinner me nog dat ik een keer met mijn vader aan het wandelen was en hij zei: ‘Zie je die man? Het heeft maar een haartje gescheeld of ik had daar ook zo gestaan.’
‘En geloofde je dat?’
‘O, zeker. Toen het effectenkantoor van mijn vader failliet ging, had dat onze ondergang kunnen zijn. Weet je dat in de eerste jaren van de Depressie mensen hutjes bouwden in Central Park omdat ze geen dak meer boven hun hoofd hadden? Op een dag trof mijn vader daar een van zijn vrienden aan. Hij nam hem mee naar huis en hij heeft maandenlang bij ons gelogeerd. Ik weet nog dat hij op de bank sliep. We hadden echt geluk gehad, en dat beseften we maar al te goed.’ Hij knikte bedachtzaam. ‘En hoe is jouw familie die tijd doorgekomen?’
‘Die gekke familie van mij? Mijn vader was de enige in zijn gezin die mocht studeren. Hij werd tandarts. Depressie of niet, mensen hadden toen ook een tandarts nodig, dus op die manier hebben wij het gered.’
‘Dat was dan mooi.’
‘Niet echt. Mijn vader was liever concertpianist geworden. In zijn wachtkamer staat nog altijd een piano waar hij af en toe op speelt.’
‘Kan hij het een beetje?’
‘Ja, hij is een prima pianist, maar een heel beroerde tandarts. Van mijn moeder mocht hij nooit aan ons gebit komen.’
Sarah had eigenlijk niet veel zin om over haar familie te praten, ze wilde liever meer van Charlies leven weten. Op haar aandringen vertelde hij over de jaren dertig en ze hing aan zijn lippen.
Op een gegeven moment was het tijd dat Sarah weer terugging naar de galerie. Hun eerstvolgende afspraak was pas over een maand, maar toen ze afscheid namen zei hij: ‘Volgende week is er een nieuwe expositie in de galerie van Betty Parsons. Ga jij soms naar de opening?’
‘Ja, dat zou best eens kunnen,’ antwoordde ze een beetje overrompeld.
‘Nou, dan zie ik je misschien daar wel.’
Ik zorg wel dat ik er ben, dacht ze. Hoewel ze nog steeds niet wist of hij getrouwd was, maar er waren ook dingen die hij niet wist van haar.
Op zaterdag nam Charlie de veerpont naar Staten Island. Het was een mooie oktoberdag en hij genoot van de overtocht. Dit tochtje maakte hij om de week om Gorham op te halen.
Het was niet zijn idee geweest om zijn zoon die naam te geven. Julie wilde hem naar haar grootvader vernoemen en Charlies moeder was het daar hartgrondig mee eens geweest. ‘Volgens mij is het wel een mooi idee om de naam te hebben van een voorouder die de grondwet nog heeft ondertekend,’ had ze gezegd. Oud geld en dat soort dingen.
Julie was oud geld. Ze was ook niet onbemiddeld en net als de Masters stond haar familie in het Social Register. De beroemde Lijst van Vierhonderd van mevrouw Astor was inmiddels verleden tijd, maar de registers, die de namen bevatten van alle nette, oude families in Amerika, speelden een belangrijke rol. Zijn moeder was dan ook opgetogen geweest toen hij aan het eind van de oorlog met Julie trouwde.
En een stuk minder opgetogen toen ze vorig jaar gingen scheiden.
Charlie ging ervan uit dat het zijn schuld was. Julie ergerde zich aan het feit dat hij nooit een vaste baan had. Niet dat hij geen inkomsten had. Zelfs tijdens de Depressie kon geld verdiend worden in de amusementswereld. Hij schreef mee aan toneelstukken en filmscripts, en op het moment dat hij ging trouwen stond er een musical waaraan hij had meegewerkt op Broadway. Nadat Julie het appartement had gekocht was hij altijd in staat geweest om de vaste lasten en dat soort dingen voor zijn rekening te nemen. Hij had nog gehoopt dat de geboorte van hun zoon hen nader tot elkaar zou brengen.
De kleine Gorham. De meeste namen werden afgekort. Howard werd Howie, Bernard werd Benny en Gerard werd Gerry, maar om de een of andere reden gebeurde dat niet met de naam van zijn zoon. Die heette gewoon Gorham.
En toen kwam Julie plotseling met het bericht dat ze wilde scheiden. Ze had iemand ontmoet, een arts uit Staten Island, nota bene. Niet dat hij iets tegen Staten Island had. De stadswijk Richmond, zoals het officieel heette, had nog geen brugverbinding met een andere wijk en daardoor hing daar nog steeds een landelijke, bijna achttiende-eeuwse sfeer, die op Manhattan Island volkomen verdwenen was.
Julie en Gorham stonden aan de kade op hem te wachten. Julie had een nieuwe jas aan en een klein vilten hoedje op haar hoofd. Ze zag er goed uit. Toen ze gingen scheiden was hij akkoord gegaan met de financiële regeling die ze had voorgesteld. Hij had het niet nodig gevonden daar problemen over te maken, dat was hem te veel rompslomp. Ze had het appartement verkocht, was met de dokter getrouwd en bij hem ingetrokken. Ze had genoeg geld om aan zichzelf te besteden.
Op de weg terug naar huis wees hij zijn zoontje op allerlei interessante dingen. Gorham was vijf. Net zoals zijn beide ouders had hij blond haar en blauwe ogen en hij leek op zijn vader toen die dezelfde leeftijd had. Charlie was dol op zijn zoontje en deed zijn best een zo goed mogelijke vader voor hem te zijn.
‘Gaan we vanavond naar het theater?’ vroeg Gorham.
‘Ja, lieverd. Naar South Pacific.’
‘Echt waar?’
‘Ik had het je toch beloofd?’
Het jongetje straalde.
Eigenlijk was Gorham hier nog veel te jong voor, maar om een of andere reden wilde hij het met alle geweld zien. Toen Charlie een paar jaar geleden hoorde dat James Micheners boek door Rodgers en Hammerstein werd bewerkt tot musical, had hij zich afgevraagd of dit wel een succes zou worden. Het antwoord hierop bestond uit een stuk of zes fantastische songs en tweeduizend voorstellingen. Zelfs nu had hij voor de kaartjes van vanavond op de zwarte markt de dubbele prijs betaald.
Charlies gedachten dwaalden af naar de ontmoeting met dat meisje.
De fotocollectie was belangrijk voor hem. Hij was erg op Edmund Keller gesteld geweest. Tijdens de Depressie had Keller zich niet alleen een trouwe vriend getoond, maar er ook voor gezorgd dat Charlie aan Columbia af en toe een lezing kon houden, wat hem extra inkomen verschafte. Het was dan een ook een enorme klap geweest toen Keller hem een paar jaar geleden vertelde dat hij kanker had.
‘Charlie, ik zou willen dat jij de fotocollectie van mijn vader onder je hoede neemt. In mijn familie ken ik niemand die daar geschikt voor is. Bij verkoop kun je zelf een percentage houden en de rest bij mijn nalatenschap voegen. Wil je dat voor me doen?’
Kellers schitterende collectie was opgeslagen in een huis aan Riverside Drive, in de buurt van Columbia, en Charlie kwam daar graag om te werken. Onlangs had hij een galerie benaderd, en de eigenaar was naar de foto’s komen kijken en wilde graag een expositie maken. Charlie zou de publiciteit regelen.
Hij had er nogal de smoor in gehad toen de eigenaar de verdere afhandeling plotseling had overgedragen aan een meisje dat daar nog maar net was komen werken.
Maar toen hij haar de map met zijn selectie had laten zien, was ze daar tot zijn verbazing zeer aandachtig doorheen gegaan en had voor elke foto ruim de tijd genomen.
Ze haalde een stuk of vijf van Kellers laatste foto’s uit de map. ‘Deze zouden ook van Stieglitz in zijn vroege tijd kunnen zijn.’
Ze had gelijk. Na zijn terugkeer uit Duitsland had deze legendarische New Yorkse fotograaf en ondernemer rond de eeuwwisseling prachtig werk geproduceerd dat grote gelijkenis met dat van Theodore Keller vertoonde. ‘Hebben ze elkaar weleens ontmoet?’ vroeg ze.
‘Ja, diverse malen. Ik ben in het bezit van Kellers dagboeken.’
‘Dat zouden we dan moeten vermelden.’ Ze pakte een foto van vroeger datum met mannen die over de spoorrails naast de Hudson liepen. ‘Wat een goede keuze,’ zei ze. ‘Een geweldige compositie.’
Ze hadden uitgebreid over Kellers techniek gesproken en na een uurtje had hij gezegd: ‘Ik ga hierna de stad in. Zullen we in het St Regis afspreken?’
Charlie vroeg zich af of ze de volgende week op de opening bij Betty Parsons zou verschijnen.
In de veerhaven van Manhattan stapten ze in een taxi. Ze reden over East River Drive en passeerden First Avenue. Toen ze langs 42nd Street kwamen, wees hij Gorham op het grote, nieuwe gebouw van de Verenigde Naties met zijn strakke, moderne vormgeving.
‘Verderop staat het River House,’ zei Charlie. ‘Je grootmoeder heeft daar een heleboel vrienden wonen.’ Het was het fraaiste en statigste appartementengebouw van de stad, maar natuurlijk had Gorham daar nog geen idee van.
Charlie had altijd gedacht dat zijn zoon in dezelfde omgeving zou opgroeien als hij. Maar nu woonde hij met zijn moeder op Staten Island. Kon je op Staten Island de sfeer van de geweldige city proeven? Misschien. Het was tenslotte een van de Five Boroughs, de vijf wijken, van New York. Maar zou zijn zoon ooit het gevoel krijgen voor de geuren en beelden, clubs en restaurants van Greenwich Village? De ruwe kantjes van SoHo? Op dit soort momenten besefte Charlie hoeveel hij van Manhattan hield en het sneed door zijn ziel dat hij dit soort dingen wellicht nooit met zijn zoon zou kunnen delen.
Bij 47th Street sloegen ze links af. Op het moment dat ze Lexington Avenue kruisten, wees Charlie naar het zuiden. ‘Daar is het Grand Central Station,’ zei hij. Ze kwamen bij Park Avenue. ‘Toen ik net zo oud was als jij waren hier allemaal spoorwegemplacementen. Park Avenue was in die tijd lang niet zo mooi als nu. Nu lopen alle spoorbanen onder de grond, spannend hè?’
Maar behalve de kennis over al die prachtige gebouwen, het drukke straatleven, de theaters en galeries, wilde hij nog iets anders aan zijn zoontje overbrengen: de onverwoestbare geest van New York.
Zelfs de Depressie had die niet klein gekregen. De stad was gered door drie giganten. Allereerst Franklin D. Roosevelt, de president, die met zijn oude, Hollandse naam zo New Yorks was als wat. Hij had de moed en het lef gehad om de New Deal erdoor te drukken. Nummer twee was de kleine, uitbundige La Guardia, die burgemeester was vanaf het begin van de jaren dertig tot 1945. officieel was hij Republikein, maar niettemin een fervent aanhanger van de New Deal. Zijn ambtsperiode was de deugdzaamste ooit en hij was in al die zware jaren opgekomen voor de armen. De derde was de ongelikte beer Robert Moses.
De schaal waarop hoofdambtenaar Moses de publieke werken had aangepakt, was ongekend. Onder zijn leiding werden enorme bruggen gebouwd: de Triborough Bridge van Long Island naar Manhattan en de prachtige Whitestone Bridge van Long Island naar de Bronx. Verder was hij verantwoordelijk voor de aanleg van een hele serie parken. Maar zijn huzarenstukje was het enorme wegennet waarover het steeds drukker wordende verkeer rond de New Yorkse wijken werd geleid. Met deze reuzenprojecten had Moses miljoenen dollars aan regeringsgeld in de stad gepompt en daarmee duizenden mensen werkgelegenheid verschaft.
Toch werd Moses’ werkwijze niet door iedereen gewaardeerd. Er werd gezegd dat hij de snelwegen over Long Island zo had laten aanleggen dat alleen de huizen van arme mensen tegen de grond gingen en die van de rijken werden ontzien. Hij werd er zelfs van beschuldigd dat hij met de nieuwe snelwegen opzettelijk een scheiding creeerde tussen de zwarte wijken en de parken.
Charlie wist niet of dat allemaal waar was, maar dat nam niet weg dat de wegen prachtig waren. Terwijl ze de schitterende Henry Hudson Parkway langs de rivier op reden, was hij bereid Moses alles te vergeven.
Even later stopte de taxi in Park Avenue, voor het gebouw waar zijn moeder woonde.
Een conciërge met witte handschoenen aan begeleidde hen naar de lift en toen ze boven kwamen stond Rose al bij de deur te wachten. Hoewel ze inmiddels over de tachtig was, kon ze gemakkelijk voor vijfenzestig doorgaan. Ze verwelkomde hen hartelijk en nam hen mee naar de woonkamer.
Het was een mooi appartement met een riante woonkamer, een eetkamer, keuken, twee slaapkamers en een dienstbodekamer naast de keuken. Verder waren er nog drie badkamers. Charlie woonde tegenwoordig in een appartement in 78th Street, niet ver bij zijn moeder vandaan. Het was een fraaie straat en de appartementen waren ruim en hadden grote woonkamers, niet gek voor een vrijgezel. Het enige wat eraan ontbrak was een portier.
Rose kon goed met kinderen omgaan. Ze vertelde Gorham allemaal verhalen en liet hem foto’s zien van zijn grootvader en overgrootvader en ook van het huis in Newport. Het jongetje genoot.
Rond het middaguur namen ze met z’n drieën een taxi naar het Plaza Hotel, waar ze in de Palm Court een tafel kregen toegewezen. Charlie kon zien dat zijn zoontje onder de indruk was.
‘Af en toe ga ik te voet naar het Carlyle. Maar ik kom hier ook graag, omdat het zo dicht bij het park is,’ zei Rose.
Ze bediende zich met kleine hapjes van een salade terwijl haar kleinzoon braaf zijn viskoekje had opgegeten en zich inmiddels op een chocolade-eclair had geworpen.
‘Als je wat ouder bent, ga je naar Groton,’ zei Rose tegen hem.
Eigenlijk hadden Julie en zijn moeder dat samen besloten. Charlie hoefde alleen maar voor het schoolgeld op te draaien. Eerlijk gezegd had hij liever gewild dat Gorham naar een gewone school in de city zou gaan, maar dat was niet eenvoudig vanaf Staten Island.
‘Heb jij ook op Groton gezet, papa?’ vroeg het jongetje.
‘Nee, lieverd, papa niet,’ zei Rose. ‘Maar misschien was dat wel beter geweest.’
Het was natuurlijk een prima kostschool, naar voorbeeld van het Cheltenham College in Engeland, en het Latijnse motto sprak voor zich: Cui Servire Est Regnare. De Heer dienen, dat is met Hem regeren. Het was een degelijk, christelijk instituut. Anglicaans natuurlijk, maar niet te intellectueel en met veel sport en koude douches. Een beetje spartaans.
‘Daar komt hij in aanraking met de juiste soort mensen,’ zei Charlie opgewekt. Op Groton zaten leerlingen met namen als Roosevelt, Auchincloss, Morgan, Whitney, Du Pont, Adams, Harriman en Grew.
‘Maar ik heb gehoord dat Groton een zwarte jongen heeft toegelaten.’
‘Dat is waar,’ zei Charlie. ‘Een paar jaar geleden. Ik vind dat een goede zaak.’
‘Nou ja, het was tenminste geen Jood,’ mompelde zijn moeder.
Charlie schudde zijn hoofd. Af en toe was het beter om zijn moeder maar te negeren.
Toen ze weer buiten stonden zag Gorham op de hoek een rijtuigje met een paard ervoor staan. Hij keek Charlie smekend aan en vroeg of ze een ritje konden maken.
‘Waarom ook niet,’ zei Charlie.
Ze reden Fifth Avenue af en op het moment dat ze langs het elegante warenhuis van Bergdorf kwamen, zei zijn moeder zoals te verwachten viel: ‘Gorham, dat was vroeger het huis van Vanderbilt.’ En een paar minuten later, in de buurt van St Patrick’s, vertelde ze hem met iets van treurigheid in haar stem: ‘Hier stonden vroeger allemaal woonhuizen. Nu zijn er alleen maar kerken en winkels.’
Charlie besefte dat ze nu bij het spirituele centrum van Manhattan waren gekomen. En dat was niet de kathedraal, ook al was die nog zo belangrijk. Nee, het spirituele centrum lag aan de overkant van de straat.
Hij herinnerde zich nog goed dat in de jaren dertig de enorme toren van het Empire State Building de hemel boven Manhattan domineerde, als een symbool. Maar een symbool waarvan? Van mislukking? Achtentachtig verdiepingen met kantoren die allemaal leegstonden. Uiteindelijk werden ze wel verhuurd, maar tijdens de Depressie stond het gebouw bekend als het Empty State Building. Men zou denken dat er in die tijd wel geaarzeld zou worden om nog meer kantoorkolossen te bouwen.
Maar dat gold niet voor New York en de familie Rockefeller.
Vlak voor de krach van 1929 had John D. Rockefeller aan de westzijde van Fifth Avenue een stuk grond gepacht om daar een complex van art-decokantoorgebouwen en een operahuis neer te zetten.
Het Rockefeller Center was een pronkstuk. De rijkste familie ter wereld had met eigen middelen niet één, maar veertien kantoortorens laten verrijzen met daktuinen en een binnenplein dat ’s zomers fungeerde als openluchtrestaurant en ’s winters in gebruik was als ijsbaantje. De Depressie had deze New Yorkers niet klein gekregen, dacht Charlie. Dat was nu echt New York. De immigranten kwamen hier aan zonder een stuiver op zak, maar toch redden ze het. Ook de eerste Astor was hier vrijwel zonder bezit gekomen. Deze traditie ging rechtstreeks terug tot de geharde zeelui en kolonisten van de oostkust van wie hij en zijn zoon afstamden. Rockefeller was een titaan, net als Pierpont Morgan en president Roosevelt, alle drie mannen die de geestkracht van New York in zich droegen.
Ze reden verder over Sixth Avenue en vervolgens terug door Central Park. Plotseling drong het tot Charlie door dat ze hier een beetje als toeristen in een rijtuigje rondreden. Zou zijn zoon op deze manier wel een goede indruk van de stad krijgen?
Maar opeens zei Gorham: ‘Papa.’
‘Ja, Gorham.’
‘Als ik later groot ben, ga ik hier wonen.’
‘Nou, misschien.’
Het jongetje keek zijn vader ernstig aan, alsof Charlie het niet goed had begrepen.
‘Nee, papa, dat ga ik echt doen.’
Toen Charlie ietwat aan de vroege kant in de galerie arriveerde, was Sarah Adler al aanwezig.
De Betty Parsons Gallery was in 57th Street. De galerie had pas in 1946 haar deuren geopend, maar was nu al befaamd. Dat was voor een deel te danken aan Betty’s persoonlijkheid. Ze was afkomstig uit een familie met oud geld en had het geijkte pad bewandeld door op jonge leeftijd met iemand van goede komaf te trouwen. Maar opeens had ze het roer radicaal omgegooid en was naar Parijs vertrokken, waar ze met een vrouw ging samenwonen. In de jaren dertig was ze in Hollywood neergestreken en daar met Greta Garbo bevriend geraakt. Ze was kunstenares geworden en had uiteindelijk in New York een galerie geopend.
In de jaren vijftig gold New York als de meest aangewezen plek voor iedereen die zich met moderne kunst bezighield.
Voordien waren er ook wel Amerikaanse kunststromingen, zoals de negentiende-eeuwse Hudson River-school met zijn prachtige landschapschilderijen van de Hudson Valley, de Niagara en het Westen. Verder had je de Amerikaanse impressionisten die Frankrijk hadden bezocht en in Giverny met Monet hadden kennisgemaakt. Maar ook al waren dit nog zulke goede schilders, een echt nieuwe stijl hadden ze niet ontwikkeld. De hedendaagse abstracte kunstbeweging, te beginnen met het kubisme, was een geheel Europese aangelegenheid.
Maar dat was inmiddels veranderd. Van het ene op het andere moment waren diverse kunstenaars in New York neergestreken die gedurfd abstract werk produceerden: Jackson Pollock, Hedda Sterne, Barnett Newman, Robert Motherwell, Willem de Kooning en Mark Rothko. ‘The Irascibles’ werden ze ook wel genoemd, abstracte expressionisten.
Het moderne Amerika had een kunststroming die geheel uniek was, met als middelpunt een kleine, onvermoeibare vrouw die privéscholen had bezocht, zomers in Newport had doorgebracht, maar het gezelschap verkoos van de meest vooruitstrevende kunstenaars van haar tijd: Betty Parsons.
Het was een groepstentoonstelling. Aanwezig waren Motherwell en Helen Frankenthaler en ook Jackson Pollock. Charlie nam Sarah mee naar Pollock om hen aan elkaar voor te stellen.
Het was een prachtige expositie. Met name een van Pollocks schilderijen in bruine, witte en grijze tinten viel in de smaak. ‘Het lijkt wel alsof hij met een fiets over het doek is gereden,’ fluisterde Sarah.
‘Zou best kunnen,’ zei Charlie grinnikend. Maar in de ogenschijnlijk willekeurige, abstracte kleurenmassa waren wel degelijk patronen en complexe ritmes te herkennen, waaraan zijn schilderijen hun enorme kracht ontleenden. ‘Sommige mensen vinden hem een charlatan, maar volgens mij is hij een genie,’ zei Charlie.
Ze bekeken de rest van de kunstwerken en het viel Charlie op dat Sarah op alles zulk verstandig commentaar had. Hij was het steeds roerend met haar eens. Eigenlijk wel grappig dat macht en geld niets uitmaakten wanneer je een gelijkgestemde ontmoet, ging het door hem heen.
Sarah liep naar een paar kennissen en Charlie maakte een praatje met Betty Parsons en wat andere mensen. Na een uurtje vond hij het welletjes. Hij zag dat Sarah in gesprek was met een paar mensen van haar eigen leeftijd en ging naar haar toe om afscheid te nemen.
‘Ga je nu al naar huis?’ vroeg ze teleurgesteld.
‘Ja, tenzij je iets wilt gaan eten. Maar misschien blijf je liever bij je vrienden.’
‘Ik heb wel zin om te gaan eten,’ zei ze. ‘Zullen we?’
Ze besloten naar Sardi’s te gaan. Het was vroeg in de avond en het zat er nog niet vol met mensen die uit het theater kwamen. Ze hoefden niet eens te wachten tot er een tafel vrijkwam. Charlie kwam hier graag en genoot altijd van de karikaturen van acteurs en actrices waarmee de muren vol hingen.
Ze namen allebei een biefstuk en er kwam een fles rode wijn op tafel, maar die was al snel op en ze bestelden nog een tweede. Charlie vertelde haar over het uitstapje met zijn zoontje en verder over de jaren dertig en de onverwoestbare vitaliteit van New York, vertegenwoordigd door mannen als Rockefeller en Roosevelt.
‘En niet te vergeten burgemeester La Guardia,’ stipte ze aan. ‘Hij heeft ook New York gered.
‘Dat is zonder meer waar.’ Charlie grinnikte. ‘Leve de Italianen.’
‘La Guardia was geen Italiaan.’
‘O? Nooit geweten.’
‘Hij had een Italiaanse vader, maar zijn moeder was Joods. En dus is hij ook Joods. Vraag maar aan mijn ouders.’
‘Oké. En wat vinden zij van Robert Moses? Allebei zijn ouders zijn Joods.’
‘We hebben een hekel aan hem.’
‘Hij heeft wel veel voor de stad gedaan.’
‘Dat klopt. Maar mijn tante Ruth woont in de Bronx en door zijn toedoen is haar huis nu niets meer waard.’ De grote snelweg die Moses dwars door de Bronx liet aanleggen was het lastigste project dat hij had ondernomen. Veel mensen waren gedwongen te verhuizen of zagen de waarde van hun bezit drastisch verminderen. ‘Ze hoopt dat hij zijn nek breekt.’ Ze grijnsde. ‘Ik kom uit een ontzettend hechte familie. We staan allemaal achter haar. Op een gegeven moment krijgt Moses wel zijn verdiende loon.’
‘Heb je een grote familie?’
‘Ik heb een zus en twee broers. Van mijn moeders familie woont niemand meer in New York. Tante Ruth is de zus van mijn vader.’ Ze zweeg even. ‘Mijn vader had ook een broer, Herman, maar die is vlak voor de Tweede Wereldoorlog naar Europa vertrokken en hij…’ Ze aarzelde.
‘Is hij niet meer teruggekomen?’
‘Er wordt bij ons thuis niet over hem gesproken.’ Ze haalde haar schouders op en veranderde van onderwerp. ‘Je hebt dus een zoon die op Staten Island woont. Heeft hij ook een moeder?’
‘Mijn ex.’
‘Sorry, het gaat me natuurlijk niets aan.’
‘Geeft niet. Ik kan goed met mijn ex opschieten.’ Hij glimlachte. ‘Weet je dat ik even heb geaarzeld toen ik te horen kreeg dat jij de expositie van Keller zou organiseren?’
‘En wat heeft de doorslag gegeven?’
‘Je opmerking over het werk van Keller en Stieglitz. Maar ik vind dat je je nog steeds moet bewijzen.’
‘Maak je geen zorgen. Trouwens, ik ben een enorme fan van Alfred Stieglitz. Niet alleen van zijn foto’s, maar ook vanwege de exposities die hij organiseerde. Wist je dat hij het voor elkaar heeft gekregen dat Ansel Adams voor het eerst in New York exposeerde?’
Adams expositie bestond uit enorme Amerikaanse landschapfoto’s en deze tentoonstelling was een hoogtepunt in Charlies leven geweest, vlak voordat hij 1936 naar Spanje ging.
‘Ik heb die expositie gezien,’ zei hij.
‘Ik heb ook bewondering voor zijn privéleven. Iemand die met Georgia O’Keeffe trouwde moet wel een heel bijzonder iemand zijn geweest.’
Het huwelijk van de fotograaf en de schilderes was op zijn zachtst gezegd nogal stormachtig geweest.
‘Hij was haar ontrouw,’ zei hij.
‘Zo was Stieglitz nu eenmaal.’ Ze haalde haar schouders op. ‘Maar petje af voor hem. Hij was bijna vijfenvijftig toen hij een verhouding begon met O’Keeffe en vierenzestig toen hij iets met dat meisje kreeg.’
‘Dorothy Norman. Ik ken haar trouwens.’
‘Ze was pas tweeëntwintig.’
‘Wel een enorm leeftijdsverschil.’
Ze keek hem aan. ‘Je bent net zo oud als je je voelt.’
Op vrijdagmiddag nam Sarah Adler de metro naar Brooklyn. Ze had een nieuw boek om te lezen bij zich: De bruggen bij Toko-ri, een korte roman van James Michener over de recente oorlog in Korea. Voordat ze er erg in had was ze bij Flatbush.
Sarah hield van Brooklyn. Als je daar was geboren, hoorde je er voor altijd thuis. Met die lange waterlijn en de schitterende lichtval was het geen wonder dat het de Hollanders hier was bevallen. Brooklyn was inmiddels met grote bruggen verbonden met Manhattan: de Brooklyn Bridge en nu ook de Williamsburg Bridge en Manhattan Bridge, en daar kwam natuurlijk de metroverbinding bij. Maar toch. Hoewel in de afgelopen zeventig jaar de landelijke omgeving grotendeels was bebouwd, waren er nog steeds grote parken en lommerrijke straten. Wanneer je op een rustige, doordeweekse ochtend door een straat met bakstenen huizen en houten trappen liep, kon je je in het diffuse licht zo in een schilderij van Vermeer wanen.
Het was nog lang niet donker toen ze vanaf het station naar huis liep. Flatbush was een buurt vol herinneringen aan haar kindertijd, met frisdrankbarretjes waar je egg cream kon kopen, een drankje dat bestond uit chocoladesiroop, melk en spuitwater, winkeltjes met kosjere etenswaren, het restaurantje op Pitkin Avenue, en Ebbets Field, het thuisstadion van de Brooklyn Dodgers. Ze liep langs het snoepwinkeltje waar alle kinderen altijd rondhingen en kwam toen in de straat waar ze vroeger stoepbal speelden.
De familie Adler woonde in een redelijk groot huis. Toen Sarah nog heel klein was had haar vader het souterrain gehuurd om er zijn praktijk te vestigen. Tijdens de Depressie was de huisbaas op zoek naar betrouwbare huurders en hij had haar ouders de twee verdiepingen erboven aangeboden, en nu woonden ze daar nog steeds, tot volle tevredenheid.
Haar moeder deed open.
‘Michael staat al te wachten en je vader en Nathan komen zo naar beneden. Rachel zou morgen komen, maar ze heeft afgezegd omdat ze allemaal verkouden zijn.’
Rachel was Sarahs twee jaar oudere zus. Ze was op haar achttiende getrouwd en begreep nog steeds niet waarom Sarah niet haar voorbeeld had gevolgd. Sarah gaf haar broer Michael een zoen. Hij was achttien en werd zo langzamerhand echt een knappe jongen. Vervolgens ging ze naar boven en klopte op Nathans deur. Zijn kamer was nog steeds hetzelfde, met foto’s van honkbalhelden en vaantjes van de Dodgers aan de muur. Nathan was veertien en zat op een jesjiva, een Joodse school. ‘Ik kom al, ik kom al,’ riep hij. Hij wilde niet dat er iemand in zijn kamer kwam. Toen voelde ze de hand van haar vader op haar schouder.
Daniël Adler was een kleine, dikke man. Hij was bijna kaal en had een smal, donker snorretje. Hij mocht het dan betreuren dat hij tandarts was en geen concertpianist, maar zijn gezin en zijn geloof betekenden alles voor hem. Voor hem was dat één geheel. Sarah was hem daar dankbaar voor. Dat was dan ook de reden dat ze op vrijdagmiddag zo vaak mogelijk naar huis ging voor de sabbat.
Het gezin verzamelde zich in de eetkamer, waar al twee kaarsen klaarstonden. Terwijl iedereen zich rond de tafel schaarde, stak Sarahs moeder de kaarsen aan en met haar handen voor de ogen sprak ze de zegen uit.
‘Baruch atah Adonai, Eloheinu melech ha’olam…’
Het was de taak van de moeder om deze mitswa te vervullen, en nadat ze die had uitgesproken haalde ze de handen weg voor haar ogen en keek naar het licht.
Sarah hield van dit ritueel en de sabbat: de rustdag was een geschenk van God aan zijn uitverkoren volk. Ze was zelf niet echt heel gelovig, maar ze genoot altijd van deze familiebijeenkomst bij zonsondergang en de intieme vreugde die ze met elkaar beleefden.
Na het aansteken van de kaarsen liepen ze vervolgens in de schemering naar de synagoge.
Sarah hield van het geloof van haar familie. Mensen die geen verstand van dit soort zaken hadden, dachten vaak dat de bijna één miljoen Joden in Brooklyn allemaal op dezelfde manier hun geloof beleden. Niets was minder waar. In Brownsville, een vrijwel geheel Joodse buurt, waren de meeste mensen seculier. Heel veel Joden daar gingen nooit naar de synagoge. In Borough Park woonden veel zionisten en Williamsburg was zeer orthodox. De afgelopen jaren waren daar en in Crown Heights een aantal chassidische Joden uit Hongarije neergestreken. Met hun ouderwetse kleding en strenge geloofsregels vormden ze echt een aparte wereld.
Oorspronkelijk bestond de Joodse bevolking van Brooklyn voornamelijk uit Duitse en Oost-Europese Asjkenazische Joden. Maar in de jaren twintig had zich in Bensonhurst een groep Syrische Joden gevestigd en deze Sefardische gemeenschap verschilde in alle opzichten van de rest.
In Flatbush was de bevolking gemengd. Orthodoxe, conservatieve en liberale Joden woonden in dezelfde straat. Inmiddels was daar ook een aantal Hongaarse chassidim bij gekomen. Iedereen kon met elkaar opschieten, zolang je maar een aanhanger van de Dodgers was.
De familie Adler was conservatief. ‘Ik heb niets tegen de orthodoxen,’ zei haar vader. ‘Maar voor mij is het een beetje te veel van het goede. Met een jesjiva is niets mis, maar je moet ook andere dingen leren. Ik ben conservatief, niet orthodox.’
Een paar huizen verderop woonde een gezin dat een liberale synagoge bezocht. Daniël Adler was hun tandarts en Sarah had als klein meisje met hun kinderen gespeeld. Maar zelfs toen al wist ze dat ze anders waren. ‘De liberale Joden slaan weer te veel naar de andere kant door,’ had haar vader uitgelegd. ‘Ze zeggen dat de Thora niet goddelijk is, en ze zetten bij alles vraagtekens. Ze vinden zichzelf verlicht en liberaal. Maar als je zo denkt, blijf er op een gegeven moment niets meer over.’
Het grootse deel van Sarahs vrienden in de city was liberaal of niet-gelovig. Wat dat betrof leefde ze door de week in een andere wereld dan in het weekend.
Na de korte vrijdagsdienst liepen ze weer terug naar huis. Ze gingen aan tafel, hun ouders zegenden de kinderen en haar vader zei kidoesj voor de wijn, een gebed dat werd uitgesproken boven twee challebroden, en daarna gebruikten ze de maaltijd.
De rest van de sabbat verliep zoals altijd. De dienst op zaterdagochtend duurde altijd lang, van negen tot twaalf uur. Vroeger vond ze dat een hele opgave, maar gek genoeg was dat aan het veranderen. Na de lunch deed haar vader een dutje terwijl zij met Michael een potje schaakte. Sarah en haar broer konden heel goed met elkaar overweg. Tijdens de sabbat mocht er geen tv worden gekeken, maar die zaterdagavond vroeg haar vader of ze een grammofoonplaat wilde horen die hij net had gekocht. Het was een opname van Bernstein die zijn Eerste Symfonie dirigeerde. Ze gingen naast elkaar op de bank zitten en genoten allebei van de muziek. Daarna gingen ze vroeg naar bed. Het was een heerlijke dag geweest.
Toen Sarah op zondagochtend in de keuken kwam, trof ze haar moeder alleen aan. Ze hoorde haar vader beneden pianospelen, maar toen ze naar hem toe wilde gaan om goedemorgen tegen hem te zeggen, riep haar moeder haar terug.
‘Je vader heeft vannacht bijna niet geslapen,’ zei ze en ze schudde haar hoofd. ‘Hij moest steeds maar aan oom Herman denken.’
Sarah zuchtte. Het was al zo lang geleden. Het jaar voorafgaand aan de Tweede Wereldoorlog had oom Herman in Londen doorgebracht.
Ze hadden toen al een jaar niets van hem gehoord. ‘Hij laat nooit iets van zich horen en dan staat hij opeens weer voor je neus,’ had haar vader geklaagd. Maar in het najaar van 1939 kregen ze toch een brief uit Londen, waarin hij schreef dat hij naar Frankrijk zou gaan. Hij sprak goed Frans en hij had daar een exportbedrijfje. Haar vader maakte zich zorgen. ‘Ik zou niet weten hoe hij daar nu moest komen,’ had haar vader gezegd. Maanden waren verstreken zonder enige bericht van hem. Ze hoopten maar dat hij nog in Londen was. Maar toen Londen in 1940 tijdens de Blitzkrieg door de Duisters werd gebombardeerd, zei haar vader: ‘Laten we bidden dat hij in Frankrijk is.’
En nog steeds kwam er geen bericht.
Pas vier jaar later hoorden ze wat er was gebeurd. Het was de enige keer dat Sarah haar vader zo buiten zinnen en ontroostbaar had gezien. Het was ook de eerste keer dat ze begreep hoe vreselijk verdriet kon zijn.
De Adlers deden vervolgens wat Joodse families doen wanneer ze een geliefde naaste hebben verloren: ze zaten sjivve.
Gedurende zeven dagen kwamen familieleden en vrienden langs om hun rouwbeklag te tonen en eten te brengen. Bij binnenkomst werden de gebruikelijke Hebreeuwse condoleances uitgesproken en praatten de bezoekers zachtjes met de nabestaanden, die op lage krukjes zaten.
Sarahs moeder had alle spiegels in huis met een laken bedekt. De kinderen hadden een zwart strikje op hun borst, maar hun vader had zijn hemd verscheurd en zat in een hoekje. Alle vrienden en kennissen voelden mee met Daniël Adlers verlies en probeerden hem te troosten. Sarah was het nooit vergeten.
‘De dagen dat we sjivve voor oom Herman zaten, waren de ergste van mijn leven,’ had haar moeder een keer gezegd. ‘Nog erger dan de dag dat ik werd ontslagen.’
Voordat haar moeder was getrouwd, had ze in Midtown een goede baan als secretaresse bij een bank. Met haar rossige haar en blauwe ogen werd ze meestal niet voor Joods aangezien. ‘Ik noemde mezelf Susan Miller,’ zei ze. ‘Maar vroeger heette ze Millstein,’ zei haar vader dan. Hij had er ook aan kunnen toevoegen dat in Amerika Miller de op twee na meest voorkomende Joodse naam was.
Ze was zonder enig probleem aangenomen en had daar een halfjaar tot volle tevredenheid gewerkt. Het hield wel in dat ze geen sabbat vierde, maar omdat haar familie niet gelovig was, deed dat er niet zo veel toe.
Door één enkele opmerking was ze door de mand gevallen. Op een dag maakte ze een praatje met een meisje van kantoor. Ze hadden het over een kasbediende, een onaardige vent die zich over haar vriendin had beklaagd. ‘Trek je maar niets van hem aan,’ had Sarahs moeder gezegd. ‘Hij is gewoon mesjogge.’ Zonder erbij na te denken had ze dit Jiddische woord gebruikt en dat besefte ze pas toen het meisje haar een beetje vreemd aankeek.
‘Ik kan het niet bewijzen, maar ik weet bijna zeker dat dat meisje me heeft achtervolgd naar Brooklyn. Want de maandag daarop zag ik haar met de baas praten en ’s middags ontsloeg hij me. Omdat ik Joods ben.’
Dit voorval had het leven van Sarahs moeder veranderd. ‘Vanaf toen wilde ik niks meer met gojs te maken hebben. Ik ben gelovig geworden.’ Een jaar later trouwde ze met Daniël Adler.
Sarahs gedachten werden onderbroken door Michael en Nathan die de keuken binnen kwamen om te ontbijten.
Nadat haar broers waren vertrokken hielp Sarah haar moeder met de afwas.
‘Zo,’ zei haar moeder toen alles weer in de kast stond. ‘Ben je nog blij met je appartement?’
Haar moeder had het niet echt prettig gevonden dat ze naar de city was verhuisd, maar Sarah vond dat ze echt had geboft met haar woning. Het was een tweekamerappartement in Greenwich Village, dat ze zolang mocht bewonen omdat de eigenaar, de zoon van een van haar vaders patiënten, voor een jaar of twee naar Californië was vertrokken. De huur was aan de lage kant en zelfs met haar kleine salaris kon ze die gemakkelijk betalen.
‘Ja hoor,’ zei Sarah. ‘En op mijn werk heb ik het ook naar mijn zin.’
‘Kom je aanstaand weekend ook thuis?’
‘Ik denk het wel. Hoezo?’
‘Weet je nog dat ik je vertelde over Adele Cohens kleinzoon? Die jongen die aan Harvard heeft gestudeerd en nu arts is?’
‘Die is toch naar Philadelphia gegaan?’
‘Jawel, maar hij heeft nu een aanstelling New York. Hij is net verhuisd. Volgende weekend gaat hij bij zijn oma op bezoek. Volgens mij is hij heel aardig.’
‘Je hebt hem nog nooit gezien.’
‘Hij is de kleinzoon van Adele, dus moet hij gewoon wel aardig zijn.’
‘Hoe oud is hij?
‘Volgend jaar wordt hij dertig. Hij is erg geïnteresseerd in kunst. Hij heeft een schilderij gekocht.’
‘Wat voor schilderij?’
‘Hoe moet ik dat nu weten? Een schilderij is een schilderij.’
‘Je vindt zeker dat we moeten trouwen.’
‘Je kunt toch kennis met hem maken?’
‘Heeft hij geld?’
‘Hij is arts,’ antwoordde haar moeder alsof dat alles wilde zeggen. ‘Zijn vader is begonnen als accountant, maar dat beviel hem niet en toen is hij centraleverwarmingsinstallaties gaan verkopen. Hij doet ook in airconditioners. Hij heeft klanten in heel New Jersey. Adele zegt dat hij goed heeft geboerd.’
Adeles kleinzoon had dus geld. Sarah glimlachte. Ze zag voor zich hoe Adele en haar moeder dit hadden zitten bekokstoven. Eigenlijk klonk het wel goed.
‘Ik wil hem wel zien,’ zei ze.
Toen ze die middag met de ondergrondse uit Brooklyn vertrok, dacht ze echter niet aan de dokter maar aan Charlie Master.
In Sardi’s had ze natuurlijk met hem geflirt en hem een beetje geplaagd met zijn leeftijd. Hij was ook in haar geïnteresseerd, dat wist ze zeker. Maar hij was voorzichtig en ze wist wel waarom. Hij wilde niet dat iets de fototentoonstelling van Theodore Keller in gevaar zou brengen. Het werk ging hem echt aan het hart en daar had ze waardering voor. Aan de ene kant voelde hij zich zeker tot haar aangetrokken, maar aan de andere kant wilde hij hun relatie zo zakelijk mogelijk houden. Die uitdaging maakte het nog extra spannend om hem te proberen te verleiden.
Sarah Adler hield van haar werk, ze was dol op haar familie en ze had ontzag voor haar geloof. Maar zo nu en dan had ze ook zin om iets tegendraads te doen.
Sarah Adler was bijvoorbeeld geen maagd meer, maar dat hoefden haar ouders niet te weten.
Charlie Master was een interessante oudere man en ze wilde hem graag beter leren kennen. Maar hij was niet Joods en dus verboden terrein.
De volgende dag begon ze met de voorbereidingen voor de Keller-expositie. Ze maakte een planmatige opzet van de opstelling en een ruwe schets voor een catalogus waar Charlie de tekst voor zou schrijven. De galerie had een uitgebreide lijst met adressen, maar ze was van plan ook nog het adressenbestand van verzamelaars en instellingen op te vragen die in het bezit waren van werk van Stieglitz of Ansel Adams. Ze besprak al haar punten met de galeriehouder en stuurde toen een kort verslag naar Charlie.
Of ik je nu verleid of niet, meneer Master, dit wordt echt een geweldige expositie, dacht ze bij zichzelf.
Charlie was niet onmiddellijk verliefd op haar. Tien dagen nadat hij Sarahs verslag had ontvangen, gingen ze in het kantoortje bij Columbia samen nog een keer door de hele collectie en voegden vijf foto’s toe aan de eerste selectie.
Tot Charlies voldoening was Sarah behalve ter zake kundig ook nog eens bescheiden.
‘Dit is de eerste expositie die ik organiseer,’ zei ze. ‘Ik moet nog zo veel leren. Ik ben echt heel bang om fouten te maken.’
‘Je doet het uitstekend,’ stelde hij haar gerust.
De week daarop bezocht hij de galerie, waar Sarah hem het voorlopige schema van de opstelling liet zien. Charlie was er uiterst over te spreken. De eigenaar van de galerie nam hem apart om te zeggen dat Sarah nog tot ’s avonds laat in de weer was geweest. ‘Ze pakt het echt heel voortvarend aan,’ zei hij.
Een paar dagen later nam Charlie haar mee uit lunchen om haar voor te stellen aan een verzamelaar die hij kende. De verzamelaar was duidelijk onder de indruk van Sarah en toen Charlie hem na afloop sprak, zei hij: ‘Ze is erg goed, en achter die bril zie ik een smeulend vuur.’ Hij grinnikte.
‘Denk je?’ vroeg Charlie
‘Al een poging gedaan om daar achter te komen?’
‘Eh, nee,’ zei Charlie.
Misschien kon hij haar mentor of zoiets worden.
Op een avond kwam Charlie op de terugweg naar huis toevallig in de buurt van de galerie en omdat hij zag dat er nog licht brandde, ging hij naar binnen. Sarah keek verrast op toen ze hem zag. ‘Ik wilde net gaan sluiten,’ zei ze.
‘Ik liep zomaar langs en zag licht branden.’
‘Wil je soms nog even naar de ruimte kijken?’
‘Nee, dank je, dat komt wel. Ik ga nu naar huis. Wat ga jij vanavond eigenlijk doen?’
‘Een vriendin van mij zit bij een theatergroepje. Geen idee wat ze vanavond spelen, maar ik heb beloofd om te komen kijken.’
‘Lijkt met interessant.’
‘Wil je mee?’
Hij aarzelde even. En zei toen: ‘Waarom ook niet.’
Het theatertje bevond zich in een souterrain in de West Village, maar toen ze daar aankwamen, was de deur dicht en hing er een briefje met: VANAVOND GEEN VOORSTELLING.
‘Verdorie,’ zei Sarah. ‘Sorry dat ik je hier mee naartoe heb gesleept.’
‘Kan gebeuren,’ zei Charlie. ‘Heb je soms zin om iets te gaan eten?’
Ze liepen door de Village en kwamen terecht in een kleine Italiaanse trattoria, waar ze chianti en een bord pasta bestelden.
‘Ik voel me net weer twintig.’ Charlie grinnikte.
‘Dat lijkt me helemaal niet erg.’
Als toetje namen ze crème caramel en toen ze klaar waren met eten besloten ze te voet terug te gaan.
Ze slenterden door de straatjes en keken naar de mensen. Charlie wist niet hoe deze avond zou eindigen en hij dacht er ook maar niet over na. Op een gegeven moment kwamen ze langs een snoepwinkeltje dat nog open was. Sarah ging naar binnen en even later kwam ze naar buiten met twee zakjes toffees. Ze gaf er een aan Charlie. ‘Cadeautje,’ zei ze.
‘Dank je wel.’
‘Heb je zin in koffie? Ik woon hier vlak om de hoek, in Jane Street.’
Hij aarzelde.
‘Het hoeft niet, hoor,’ zei ze.
‘Koffie lijkt me heerlijk,’ zei Charlie.
En zo was het begonnen. Gedurende de winter en het begin van het voorjaar zagen ze elkaar twee of drie keer per week. Afwisselend brachten ze de nacht door in Charlies huis en in Sarahs appartement in de Village.
Het was voor hen allebei een avontuur. Charlie wist dat ze zich aangetrokken voelde tot zijn kennis en ervaring. En wat hem betrof genoot hij ervan om dit intelligente meisje deelgenoot te maken van de dingen waarvan hij hield en die hem interesseerden. Maar dat was nog niet alles.
Na een paar maanden was haar slanke, blanke lichaam een obsessie voor hem geworden. Waar ze ook waren, hij hoefde alleen maar naast haar te staan of hij werd overweldigd door begeerte. Wanneer ze de liefde bedreven deed ze altijd eerst het kettinkje met de davidster van haar hals, met een terloops gebaar dat Charlie zowel opwindend als teder vond.
Maar ze was niet alleen een jonge minnares, ze had iets wat hij eigenlijk niet kon beschrijven. Iets oosters. Voor hem was ze niet alleen een interessant meisje, maar een tijdloze vrouw, weelderig en mysterieus. Ze hield hem zo bezig dat hij zichzelf af en toe vervloekte dat hij niet genoeg omhanden had.
Om het weekend haalde hij nog steeds Gorham op. Even had hij eraan gedacht om hem met Sarah in contact te brengen. Maar misschien zou dat problemen met Gorhams moeder opleveren. Trouwens, in het weekend was Sarah vrijwel altijd bij haar ouders.
‘Als ik steeds het weekend wegblijf, krijgen ze natuurlijk achterdocht,’ zei ze lachend.
Toch wist ze een paar keer het weekend vrij te houden. Begin februari trakteerde Charlie haar op een weekendje in een landelijk hotelletje in Connecticut.
Op een koude vrijdagmiddag reden ze de stad uit in Charlies De Soto Custom Sportsman 1950, waarop hij erg trots was.
Hij had van tevoren een kamer gereserveerd op naam van de heer en mevrouw Master, want meestal werd er dan niet verder gevraagd. Het begon al te schemeren toe ze aankwamen. Het was een knus, houten hotel met een open haard in de lobby. Terwijl Charlie hun tassen naar binnen droeg en zich bij de eigenaar aan de balie vervoegde, ging Sarah bij de haard zitten en deed haar jas uit. Charlie wierp een blik op haar en glimlachte. Wat zag er mooi uit in haar witte blouse. Net op dat moment viel er een stuk hout uit het vuur. Terwijl ze zich vooroverboog om de tang te pakken en het houtblok op te rapen, werd het licht van de vlammen in haar kettinkje met de davidster weerkaatst.
De hotelbeheerder had hem net verteld wat het nummer van hun kamer was, toen Charlie hem ineens aandachtig naar Sarah zag kijken die voorovergebogen bij de open haard stond. Hij hield zijn ogen op haar hals gericht toen ze aan kwam lopen.
‘Wat een heerlijke open haard,’ zei ze.
‘Een momentje, alstublieft.’ De man verdween snel in het kantoortje achter de balie. Even later kwam hij weer tevoorschijn.
‘Het spijt me, meneer, maar er is een probleem met de reserveringen,’ zei hij tegen Charlie. ‘Toen u binnenkwam, verwarde ik u met een andere gast. We hebben helemaal geen reservering op naam van Master.’
‘Maar ik heb toch echt telefonisch gereserveerd.’
‘Ik weet niet hoe dit kon gebeuren en ik bied u mijn verontschuldigingen aan, maar ik ben bang dat we helemaal vol zitten. Ik heb het zojuist even nagekeken. Alle gasten voor het weekend zijn al gearriveerd.’
‘Het bestaat toch niet dat u geen kamer hebt?’
‘Nee, echt niet. Het spijt me vreselijk.’
‘Verdomme, ik heb hier geboekt. Ik eis dat u me een kamer geeft.’
‘Helaas, meneer.’
‘Charlie.’ Sarah trok hem aan zijn mouw. ‘Kom even met me mee,’ fluisterde ze. ‘Ik moet je iets zeggen.’ Geërgerd haalde Charlie zijn schouders op en liep met haar mee.
‘Wat is er?’ vroeg hij.
‘Ik wil hier helemaal niet blijven. Ik leg het je in de auto wel uit.’ Charlie wilde protesteren, maar ze legde haar hand op zijn arm. ‘Alsjeblieft.’
Kwaad en enigszins verbijsterd pakte Charlie hun bagage op en liep met haar naar de auto. Toen ze binnen zaten, zei ze: ‘Het komt door mij, Charlie. Toen die man me zag had hij opeens geen kamer meer.’
‘Bedoel je dat hij zag dat je geen trouwring draagt? Ik denk niet dat –’
‘Nee, Charlie. Hij zag mijn hangertje.’
‘Je hangertje?’
‘De davidster. Hij zag dat ik Joods ben.’
‘Dat is absurd.’
‘Dat hotel wil geen Joden hebben, Charlie. We zijn in Connecticut, dat is niet zo ver van Darien.’
Er werd gezegd dat Joden zelfs geen huis in de buurt van Darien konden kopen. Charlie kon dat niet geloven, het was vast een vervelende roddel. Bovendien hadden de verschrikkingen van de jaren dertig en de oorlog alles veranderd. Er waren geen antisemieten meer. Dat bestond gewoon niet.
‘Ik geloof het niet.’
‘Als je met mij ergens naartoe gaat, moet je er rekening mee houden dat dit soort dingen kan gebeuren. Denk je bijvoorbeeld dat een Jood lid kan worden van een buitensociëteit? Mijn moeder is bij een bank ontslagen omdat ze Joods is. Wil je soms beweren dat mensen in je omgeving, zoals je eigen familie, nooit antisemitische opmerkingen maken?’
Charlie dacht even na en haalde toen zijn schouders op. ‘Oké, soms. Mensen als mijn moeder kijken op iedereen neer die niet anglicaans en oud geld is. Joods, Iers, Italiaans, noem maar op. Het is idioot, maar ze bedoelen er niets mee. Ik wil zeggen –’
‘Laten we teruggaan Charlie. Zullen we maar in de stad gaan eten? Alsjeblieft?’
Terwijl de weken verstreken besefte Charlie dat ze gelijk had. Omdat hij zich lange tijd in de theaterwereld had bewogen en omging met kunstenaars, had hij altijd veel Joodse vrienden gehad. Die maakten af en toe een opmerking over hun Joods-zijn of plaagden hem een beetje met zijn anglicaanse blauwe bloed. Het had niet veel te betekenen. En als hij onder zijn eigen mensen was, zoals voormalige schoolkameraden, werden er weleens dingen over andere rassen gezegd, die ze daarbuiten nooit zouden zeggen. Onbeduidende vooroordelen, onschuldige grapjes. Maar nu begon hij dit soort dingen toch met andere ogen te zien.
Hij vertelde Sarah vaak over zijn familie. Anekdotes over de goede oude tijd en dat zijn moeder nog steeds die sfeer met zich meedroeg.
‘Ik zou graag willen dat je haar een keer ontmoette,’ zei hij op een dag.
‘Misschien is dat niet zo’n goed idee,’ had Sarah opgemerkt.
Maar het liet hem niet los en toen ze op een dag in maart een galerie in 57th Street hadden bezocht, zei hij tegen haar: ‘Laten we naar Park Avenue gaan en een bezoekje aan mijn moeder brengen.’
‘Ik weet het niet, Charlie, hoe ga je me aan haar voorstellen?’
‘Als degene die de Theodore Keller-expositie verzorgt. Ik heb je toch verteld dat mijn opa zijn eerste beschermheer was?’
‘Vooruit dan maar.’
Het bezoekje pakte onverwacht goed uit. Zijn moeder was duidelijk blij hen te zien. Ze vertelde Sarah dat ze ooit een groot feest had gegeven ter gelegenheid van de publicatie van Edmund Kellers boek. En ze beloofde dat ze mensen zou meenemen naar de opening van de tentoonstelling.
‘Ik zou graag willen dat je me ten minste dertig uitnodigingen geeft om te versturen. Ik ken veel mensen die beslist iets zullen kopen.’
‘Dat zou geweldig zijn, mevrouw Master,’ zei Sarah.
Toen ze het gebouw uit liepen vond er een klein incident plaats. George, de portier, had een taxi aangehouden. Charlie hield er niet van om aan te schuiven in een taxi en liep om de auto heen om aan de andere kant te gaat zitten. Terwijl George het portier voor Sarah openhield en ze instapte, zag hij de man met een uitdrukking van weerzin op zijn gezicht naar haar kijken.
‘Is er iets, George?’ vroeg hij ijzig.
‘Nee, meneer Master.’
‘Ik hoop het maar,’ zei Charlie met iets van dreiging in zijn stem. Met een frons op zijn voorhoofd ging hij naast Sarah zitten.
‘Wat was er aan de hand?’ vroeg ze toen ze wegreden.
‘Niets.’
‘Toen we binnenkwamen keek hij op dezelfde manier naar me, maar dat zag je niet.’
‘Ik zal ervoor zorgen dat hij wordt ontslagen.’
Sarah keek een poosje uit het raam en toen veranderde ze van onderwerp. ‘Je moeder is echt geweldig,’ zei ze. ‘En wat fijn dat ze behulpzaam wil zijn met de uitnodigingen.’
Toen hij een week later bij zijn moeder at, begon ze over Sarah.
‘Je vriendin lijkt me erg aardig.’
‘Wie bedoel je?’
‘Dat meisje dat je meebracht.’
‘Sarah Adler. Ze doet het voortreffelijk met de expositie.’
‘Daar ben ik van overtuigd, lieverd. Ze komt heel competent over. Ze is ook je minnares.’ Rose keek hem aan. ‘Dat heb ik heus wel gemerkt.’
‘O.’
‘Ze is nog erg jong. Kun je dat wel aan?’
‘Ja hoor.
‘Fijn om te horen. Vindt ze het lastig om Joods te zijn?’
‘Hoezo dat?’
‘Doe niet zo naïef, lieverd. In dit gebouw wonen geen Joden. Dat weet je toch.’
‘Die portier was echt onbeschoft.’
‘Wat verwacht je dan? Het is nog nooit voorgekomen, maar ik weet zeker dat het coöperatiebestuur hier nooit Joden zal toelaten.’
De meeste appartementengebouwen aan Park Avenue waren nu coöperaties. Zijn moeder betaalde geen huur meer en was aandeelhouder in het gebouw. De aandeelhouders kozen een bestuur dat het recht had iedereen te weigeren die zich wilde inkopen, zonder opgaaf van redenen.
‘Dat is belachelijk,’ zei hij. ‘We leven verdorie in de jaren vijftig.’
‘Er zijn genoeg appartementen die dit doen. Zeker in de West Side.’ Ze keek hem peinzend aan. ‘Je bent toch niet van plan om met haar trouwen?’
‘Nee.’ Charlie werd nogal overvallen door het idee.
‘Dan word je namelijk uit het Social Register verwijderd.’
‘Daar had ik niet aan gedacht.’
‘Geld vinden ze niet zo belangrijk, maar er wordt wel op gelet met wie iemand trouwt.’
‘Dat register kan naar de hel lopen.’
‘Nu ja, je kunt het je toch niet veroorloven om nog een gezin te stichten,’ zei ze luchtig.
Door hun relatie kwam Charlie tot de ontdekking dat hij eigenlijk maar heel weinig van het jodendom afwist. Hij had Joodse vrienden en had ook weleens een joodse begrafenis of bruiloft meegemaakt, maar dat was dan ook het enige. Hij werd er steeds nieuwsgieriger naar en vroeg Sarah af en toe naar de joodse gebruiken.
Eind maart vroeg Sarah hem zomaar of hij misschien een seideravond wilde meemaken.
‘Seideravond? Waar dan?’
‘In Brooklyn, bij mijn ouders.’
‘Je bedoelt dus dat ik dan kennis met ze moet maken?’ Hij wist maar al te goed dat Sarahs ouders niet op de hoogte waren van hun relatie. Ze had ook tegen hem gezegd dat ze dachten dat ze nog maagd was. Hij werd een beetje nerveus bij de gedachte dat hij hen zou ontmoeten. ‘Lijkt je dat wel verstandig?’
‘Ze zullen zich heel vereerd voelen. Ze weten dat je de beheerder van de Keller-collectie bent en hoeveel deze belangrijke opdracht voor me betekent.’
Op de bewuste dag reed Charlie over de Williamsburg Bridge Brooklyn in. Hij kende deze wijk niet echt goed; mensen zoals hij kwamen hier gewoon niet. Langs de waterkant liepen lange kades met een eindeloze hoeveelheid bedrijfjes, pakhuizen en fabrieken waar van alles en nog wat werd geproduceerd. Hij wist dat verderop in Brownsville veel Joden woonden en ook dat het een gevaarlijke sloppenwijk was, de bakermat van Murder Incorporated, een gangstersyndicaat dat talloze moorden had gepleegd. Maar voor zover hem bekend was Flatbush, waar Sarah woonde, wel een nette buurt.
Sarah had een plattegrondje voor hem getekend zodat hij gemakkelijk de weg naar het huis van haar ouders kon vinden. Ze deed de deur voor hem open en nam hem mee naar binnen.
Iedereen was aanwezig: haar ouders, haar broers, haar zus Rachel met haar gezin en zelfs tante Ruth uit de Bronx, die zo’n hekel had aan Robert Moses. Hij voelde zich een beetje misplaatst als enige niet-Jood in het gezelschap, maar de familie Adler leek daar geen enkele aanstoot aan te nemen. Zoals Sarah hem al had voorspeld, was hij een welkome gast. ‘We zullen je alles over seideravond uitleggen,’ zei Rachel.
Daniël Adler voldeed helemaal aan de beschrijving die Sarah van hem had gegeven. Al snel raakten ze in gesprek over de componisten die hij graag vertolkte en Charlie vertelde hem over de pianisten die hij in Carnegie Hall had horen spelen.
Natuurlijk wilde iedereen iets horen over de expositie waar Sarah zo hard mee bezig was. Charlie vertelde over de generatielange relatie tussen de Kellers en de Masters, zijn hechte vriendschap met Edmund Keller en hoe vereerd hij zich had gevoeld toen Edmund de collectie aan hem had overgedragen.
‘Dat is een grote verantwoordelijkheid,’ zei Daniël Adler.
Charlie zag zijn kans schoon. ‘Ik ben alleen maar dankbaar dat uw dochter zulk fantastisch werk doet in de galerie. Dat is heel belangrijk voor mij.’
Daniël Adler straalde en iedereen keek verheugd.
De sfeer was uiterst gemoedelijk en warm. Er was slechts één wanklank. Charlie zat met Rachel te praten toen hij toevallig een gesprekje opving tussen Sarah en haar moeder, die een paar meter verderop stonden.
‘Je hebt me nog steeds niet verteld wanneer je de kleinzoon van Adele weer zult zien,’ zei haar moeder.
‘Dat weet ik niet. Binnenkort denk ik.’
‘Adele vertelde dat hij je mee uit eten heeft genomen.’
‘Kan dan niets geheim blijven?’
‘Ze zegt dat hij je erg aardig vindt.
‘Hoe weet ze dat?’
‘Dat heeft hij tegen haar gezegd. Hij is echt een heel goede arts.’
‘Vast wel.’
‘Nou, ik bemoei me er niet mee.’
‘Fijn om te weten.’
Charlie zat zo intens te luisteren dat hij de draad van zijn gesprek met Rachel was kwijtgeraakt. Welke arts? En wanneer was Sarah met hem uit eten gegaan?
Maar toen was het tijd om te beginnen. De tafel was schitterend gedekt en al het zilverwerk was glimmend gepoetst. Terwijl de maaltijd volgens de gebruiken een aanvang nam, legden Rachel en haar moeder hem uit wat het allemaal betekende.
‘De mitswa van Pesach is om de volgende generatie de betekenis bij te brengen van ons verbond en de verdrijving uit Egypte,’ zei Rachel. ‘Het ritueel bestaat uit twee delen. Het eerste is om ons te herinneren aan de slavernij in Egypte; het tweede is om onze bevrijding te vieren.’
‘En dat is de matse, het ongedesemde brood,’ zei Charlie, en hij keek naar een schaal aan het eind van de tafel.
‘Ja. Er zijn drie matses. Op de seiderschotel liggen ook bittere kruiden om ons te herinneren aan de bitterheid van de slavernij. En de charoset – een soort brij – staat voor de metselspecie die de Joodse slaven gebruikten om de Egyptische voorraadschuren te bouwen. Als groente is er peterselie die we in zout water dopen, als aandenken aan de tranen die we hebben vergoten. Als symbolen zijn er verder nog een gekookt ei dat daarna deels gegrild is en het bot van een lam. Tijdens de maaltijd drinken we vier glazen wijn – of druivensap voor de kinderen – om ons te herinneren aan de belofte die God ons heeft gedaan.’
Daniël Adler begon het seidermaal met een zegening, gevolgd door het wassen van de handen. De groente werd in het zoute water gedoopt, de middelste matse werd gebroken en toen werd het verhaal van Pesach verteld.
Terwijl de avond langzaam voortschreed, keek Charlie vol bewondering toe. Hij had nooit gedacht dat dit zo mooi zou zijn. Toen iedereen tot de maaltijd werd genood, gebeurde dat niet in het Hebreeuws maar in het Aramees en met een schok drong het tot Charlie door dat Jezus dezelfde taal had gesproken en hetzelfde ritueel had voltrokken tijdens het Laatste Avondmaal. Beseften de strenge anglicanen in New England wel dat hun geloof voortsproot uit deze rijke, millennia-oude, Midden-Oosterse traditie?
Vervolgens kwam het moment dat het jongste kind van Rachel de vier vragen moest stellen. De eerste was: ‘Waarom is deze avond anders?’
De kinderen werden onderwezen door middel van het Pesachverhaal, de vier vragen, de betekenis van seideravond en bij alle rituelen actief betrokken. Daniël Adler vertelde hun over de uittocht uit Egypte en de Tien Plagen. Toen werd een tweede glas wijn gedronken, daarna volgde weer een handwassing en de zegening van het eten.
Terwijl ze met het seidermaal bezig waren, was Charlie niet alleen ontroerd maar ook onder de indruk. Deze mensen hadden respect voor traditie, voor geestelijke zaken.
Waren deze dingen ook aanwezig onder niet-Joden? Natuurlijk wel bij hoogleraren, leraren en de geestelijkheid, maar niet met deze intensiteit. Sarahs familie hoorde bij een gemeenschap die zich bewust was van zijn wortels die drieduizend jaar teruggingen, in de volle overtuiging dat ze de goddelijke vonk rechtstreeks uit Gods hand hadden ontvangen.
Toen hij later die avond afscheid nam van Sarah en haar familie was dat vol bewondering en respect.
Natuurlijk vroeg hij Sarah niet lang daarna hoe het zat met die arts.
‘Je bedoelt de kleinzoon van Adele Cohen? Hij is erg aardig, maar niet mijn type. Ik laat mijn familie maar in de waan dat ik wel geïnteresseerd in hem ben. Dat stelt ze gerust.’ Ze keek hem ondeugend aan. ‘Als hij wel mijn type zou zijn, zou ik zo met hem trouwen, want hij is alles wat een Joods meisje zich maar kan wensen.’
Charlie wist niet wat hij hiervan moest denken. Toen hij toch een steek van jaloezie voelde, hield hij zichzelf voor om niet zo kinderachtig te doen. Op een gegeven moment zou dit meisje met een man van haar eigen leeftijd trouwen. Maar nu nog niet. Nog lang niet. Tot dat moment wilde hij naar helemaal voor zichzelf.
De seideravond had bij Charlie allemaal vragen opgeworpen, en een ervan was: ‘Waarom zeg jij synagoge terwijl veel Joden in New York het over de tempel hebben?’
‘Dat hangt ervan af tot welke Joodse groepering je behoort,’ antwoordde Sarah. ‘De oorspronkelijke tempel in Jeruzalem werd tweeduizend jaar geleden verwoest. De orthodoxe en conservatieve joden geloven dat die op een dag weer zal worden herbouwd. Dat zal dan de derde, de echte tempel zijn. Maar de liberalen vinden dat we daar niet op moeten wachten en daarom noemen ze hun gebedshuis tempel. In de diaspora zijn er allerlei benamingen voor synagoges ontstaan. De orthodoxen zeggen vaak ‘sjoel’, een Jiddisch woord. Maar in mijn familie hebben we het over synagoge en de liberalen in deze stad zeggen tempel.’
Andere vragen gingen dieper. Wat voelde Sarah als haar plicht als Joodse? Hoe wilde ze leven? Geloofde ze wel echt in God? Hij kwam erachter dat ze daarover behoorlijk in tweestrijd was.
‘God? Wie weet nou iets over God, Charlie? Dat weet niemand. En wat de rest betreft, ik leef niet volgens de wetten. Kijk bijvoorbeeld naar wat ik met jou aan het doen ben.’ Ze haalde haar schouders op. ‘Door de week ben ik seculier en wanneer ik in het weekend naar huis ga, sluit ik me weer aan bij de traditie. Ik weet niet of dat op de lange duur wel goed zal gaan.’
Een keer trof ze hem aan terwijl hij een boek over het jodendom aan het lezen was.
‘Straks weet je er nog meer van af dan ik,’ zei ze lachend.
Maar het was niet alleen het jodendom dat Charlie bezighield. De ontmoeting met haar familie had hem aan het denken gezet over andere gemeenschappen die hij altijd gewoon voor lief had genomen. De Ieren, de Italianen, al die mensen die ergens anders vandaan kwamen. Wat wist hij van zijn buren? Eerlijk gezegd vrijwel niets.
De expositie werd in april geopend. Rose Master had zichzelf overtroffen en iedereen opgetrommeld die ze kende: verzamelaars, bestuursleden van musea, en allerhande mensen uit de betere kringen. De catalogus, door Sarah voorzien van historische feiten, was perfect. Charlie had journalisten meegenomen en de galerie had voor de verdere publiciteit gezorgd.
Voor zijn dood had Theodore Keller talloze gesigneerde afdrukken geproduceerd, en nog dezelfde avond werd een groot deel daarvan verkocht. Charlie werd zelfs benaderd door een uitgever die een boek over het werk van Theodore Keller wilde uitbrengen.
Er waren verschillende Kellers aanwezig, nazaten van Theodore en zijn zus Gretchen. De familie van Sarah was er ook, maar hield zich bescheiden op de achtergrond. Charlie raakte heel even paniek toen hem te binnen schoot dat verschillende van zijn vrienden van zijn verhouding met Sarah afwisten, en hij drukte hun op het hart hierover hun mond te houden tegen haar familie.
Charlie hield een ontroerende speech over Theodore en Edmund Keller en bedankte de galerie en Sarah in het bijzonder voor de tentoonstelling, waarbij hij nog eens benadrukte dat de fotograaf het niet anders zou hebben gewild.
Na afloop van een opening ging de galeriehouder doorgaans met de exposerende kunstenaar en een aantal van diens vrienden uit eten. Maar dat kon hier natuurlijk niet het geval zijn en in plaats daarvan ging hij met Sarah en haar ouders iets doen. Charlie was graag met hen meegegaan, maar zijn moeder was moe en hij voelde het als zijn plicht haar naar huis te brengen.
Met spijt in zijn hart nam hij afscheid van Sarah. Konden ze maar gewoon in het openbaar samen zijn. Maar hoe moest hij dat voor elkaar krijgen?
Charlie vond het het grappig wat Sarah allemaal in zijn appartement teweeg had gebracht. Sinds zijn scheiding had hij als vrijgezel geleefd. Niet dat hij een sloddervos was, integendeel, hij had zijn appartement heel zorgvuldig en sober ingericht. ‘Met al die witte muren lijkt het hier wel een galerie,’ had Sarah gezegd toen ze voor de eerste keer bij hem was. Maar het was wel heel spartaans. Hij had vrijwel nooit eten in huis, omdat hij meestal buiten de deur at. Sarah nam potten en pannen mee en keukengerei waarvan hij dacht dat hij het nooit zou gebruiken en nieuwe witte handdoeken voor zijn badkamer. Ze pakte het heel handig aan, zonder al te opdringerig te lijken. Bovendien bleek dat ze in vrijwel alles dezelfde smaak hadden.
‘Eigenaardig, maar ik vind het helemaal niet erg om je hier om me heen te hebben,’ zei hij een keer.
‘Nou, dat is nog eens een compliment,’ reageerde ze lachend.
‘Je weet heus wel wat ik bedoel.’
Slechts één keer was hij lichtelijk geïrriteerd toen hij ’s avonds de slaapkamer binnen kwam en zag dat ze in zijn lades snuffelde.
‘Zoek je iets?’ vroeg hij korzelig.
Ze draaide zich om. ‘Betrapt.’ Ze glimlachte verlegen. ‘Ik wilde even zien wat voor dassen je hebt.’
Charlie wist uit ervaring dat vrouwen altijd de verkeerde dassen voor hem kochten en vroeg zich af hoe hij haar duidelijk moest maken dat dit van hem niet hoefde. Maar toen haalde ze opeens iets uit de la tevoorschijn.
‘Wat is dit?’ vroeg ze.
Hij had al een tijdje niet meer naar de wampum gekeken en pakte hem van haar aan.
‘Wat denk je?’
‘Het is iets indiaans.’
‘Dat klopt.’ Hij streek met zijn vingers over de beschilderde kraaltjes. ‘Het is een wampum. Zie je al die witte kraaltjes? Dat zijn schelpen. De donkere kralen vormen een patroon, waarschijnlijk een soort schrift.’
‘Waar komt hij vandaan?
‘De gordel is denk ik al een paar honderd jaar in de familie. Ik weet niet hoe hij in de familie is gekomen, maar het schijnt dat hij geluk brengt. Het is een soort talisman.’
‘Heeft hij jou weleens geluk gebracht?’
‘Mijn vader had hem om op de dag dat hij al zijn geld kwijtraakte. Hij wilde toen van de George Washington Bridge springen, maar dat heeft hij niet gedaan. Je zou kunnen zeggen dat de gordel wat dat betreft geluk heeft gebracht.’
‘Mag ik hem even bekijken?
Hij gaf hem aan haar terug en ze liep ermee naar het raam.
‘Wat het ook mag betekenen, het is een prachtig abstract ontwerp,’ zei Sarah. ‘Echt schitterend. Het lijkt me fantastisch om zoiets als erfstuk te hebben. Het is absoluut een kunstwerk.’
Een aantal dagen later had ze een das voor hem gekocht. Het was een uitstekende keus: de das was van ruwe donkerrode zijde met paisleymotieven in gedekte tinten. Discreet en stijlvol.
‘Is-ie goed?’ vroeg ze.
‘Goed? Ik vind hem schitterend,’ zei hij.
‘Ga je hem ook dragen?’
‘Zeker wel.’
Ze keek vergenoegd. ‘Ik heb nog iets voor je.’
‘Nog een cadeautje?’
‘Het is iets wat ik toevallig tegenkwam. Maar als je het niet mooi vindt, kan ik het terugbrengen.’
Ze gaf hem een rechthoekig pakje. Het zag eruit als een boek, maar daarvoor was het te licht. Hij maakte het voorzichtig open.
Het was een tekening van Robert Motherwell.
‘Volgens mij is dat wel een goede plek,’ zei ze, en ze wees naar een leeg stuk muur. ‘Als je hem tenminste mooi vindt.’
‘Mooi vind?’ Hij keek sprakeloos van bewondering naar de tekening. Het was een abstract werk in zwart en wit en het deed hem denken aan Chinese kalligrafie. Werkelijk prachtig.
‘Blijf daar staan,’ zei ze. Ze pakte de tekening uit zijn handen, liep ermee naar de muur en hield hem omhoog. ‘Wat vind je ervan?’
Het was werkelijk perfect en het de hele kamer leek erdoor veranderd.
‘Je bent een genie,’ zei hij.
‘Echt?’
Wat had die tekening haar gekost? Daar wilde hij liever niet over nadenken. Ongetwijfeld had ze met Betty Parsons een regeling getroffen. Maar dan nog zou het Sarah met haar bescheiden salaris maanden zo niet jaren kosten om hem af te betalen.
En dat had ze voor hem over? Hij was zowel verbijsterd als ontroerd.
Dagenlang vroeg hij zich af was hij haar vredesnaam terug moest geven. In ieder geval iets waar ze heel blij mee zou zijn. Een dure jas of een sieraad, dingen die zij zich niet kon veroorloven, zou ze zeker wel op prijs stellen. Maar dat was niet voldoende. Het moest iets zijn met emotionele waarde. Hij piekerde zich suf, en opeens wist hij het.
Op een heldere, frisse zondag kwam hij net voor het middaguur aan bij haar appartement. Ze was bij haar ouders geweest, maar was ’s morgens teruggekomen om de rest van de dag met hem door te brengen. Hij stapte uit de taxi en droeg het cadeau voorzichtig de trap op. Eenmaal binnen legde hij het pakket op de vloer van de woonkamer.
‘Dit is voor jou,’ zei hij met een glimlach.
‘Wat is dat nou?’ Het was een vreemd pakket van tien centimeter breed en meer dan anderhalve meter lang. Het duurde even voordat ze het papier had verwijderd.
‘O, Charlie.’ Haar mond viel open. ‘Dat had je niet moeten doen.’
‘Hoezo niet?’
‘Maar dit is een erfstuk, Charlie. Dit moet je aan Gorham geven. Het hoort in de familie te blijven.’
‘Gorham weet niet eens van het bestaan. Volgens mij kun jij dit beter op waarde schatten dan wie dan ook. Vind je niet dat de lijstenmaker goed werk heeft geleverd?’
Dat was zeker zo. De wampumgordel was met haakjes plat op een lange met stof beklede plank bevestigd, zodat hij gemakkelijk verwijderd kon worden. De plank zat in een witte lijst met glas ervoor en kon aan de muur worden gehangen.
‘Mooi stukje abstracte kunst, vind je niet?’ Charlie grijnsde.
‘Ik kan echt niet geloven dat je me dit wilt geven,’ zei ze. ‘Charlie, weet je het zeker?’
‘Ik heb er heel goed over nagedacht, Sarah. Hij is gewoon voor jou.’
‘Ik ben ontroerd, ik ben echt heel erg ontroerd.’
‘Nou dan is het blijkbaar een goed cadeau,’ zei hij tevreden.
Vanaf dat weekend begon hij zich af te vragen of ze niet konden trouwen. Natuurlijk waren er obstakels, maar als je er goed over nadacht, waren die niet onoverkomelijk.
Hij was ouder, maar ook niet weer zo oud. Hij kende wel meer mannen die getrouwd waren met een veel jongere vrouw, en dat ging allemaal goed. Hij kon haar gelukkig maken, dat wist hij zeker.
Dan was er nog de kwestie van het geloof. Haar familie wilde natuurlijk dat Sarah met die Joodse dokter zou trouwen. Maar een huwelijk met hem bracht voor haar heel veel andere mogelijkheden met zich mee. Hij vroeg zich af wat voor huwelijksplechtigheid het zou worden. Een sobere anglicaanse huwelijksvoltrekking stond eigenlijk heel dicht bij de joodse trouwceremonie.
Als ze getrouwd waren, kon hij haar in bescherming nemen. Als de portier van zijn moeder het ook maar in zijn hoofd durfde te halen om naar zijn vrouw te kijken, kon hij zijn baan wel gedag zeggen. Zijn vrienden zouden haar met open armen ontvangen, en zo niet dan waren ze zijn vrienden niet meer. En was de oud-geldkliek wel zo geweldig? Eigenlijk had hij helemaal niet zoveel met hen op. Hij kon toch gewoon zijn eigen gang gaan?
Maar er was ook nog een financiële kwestie. Sarah was nog jong en wilde waarschijnlijk wel kinderen. Kon hij een gezin onderhouden, privéscholen en dat soort dingen betalen? Hij bedacht dat hij veel meer geld zou kunnen verdienen dan hij nu deed. De Kellerexpositie was heel succesvol geweest, en ook de uitgave van het boek zou wat geld in het laatje brengen. Natuurlijk ging er een zeker bedrag naar de nalatenschap van de Kellers, maar hij mocht zelf bepalen welk percentage dat was, zeker na al het werk dat hij had verzet. Er kwam geld zijn kant op.
Met Gorham zou alles wel goed komen. Hij betaalde zijn school en zijn moeder zat er warmpjes bij. Sarah zou voor haar kinderen vast niet dezelfde soort school willen. Ze zouden bijvoorbeeld naar Greenwich Village kunnen verhuizen, waar de openbare scholen net zo goed waren als privéscholen. Terwijl Charlie over al deze dingen nadacht, had hij het gevoel dat zijn leven opeens een stuk lichter was geworden. Hij voelde zich min of meer bevrijd.
Kortom, hij was een man van middelbare leeftijd die verliefd was op een jongere vrouw.
Het was een aangenaam warme dag in mei. Ze hadden net een bezoek gebracht aan de New York Public Library en stonden voor de ingang.
‘Deze plek heeft veel betekenis in onze familie,’ zei Charlie tegen Sarah.
‘O ja?’
‘Al vanaf de tijd dat het reservoir hier nog stond. Mijn overgrootvader heeft mijn overgrootmoeder hier vlakbij ten huwelijk gevraagd.’
‘Waren ze gelukkig?’
‘Ja. Voor zover ik weet was het een heel goed huwelijk.’
Plotseling knielde hij voor haar neer.
‘Sarah, wil je met me trouwen?’
Ze schoot in de lach. ‘Ik snap wat je bedoelt. Dat was vast heel romantisch.’
Maar Charlie stond niet op.
‘Sarah Adler, wil je met me trouwen?’
Er liepen een paar mensen de trap op die ietwat bevreemd naar hen keken.
‘Meen je dat Charlie?’
‘Ja, uit de grond van mij hart. Ik hou van je Sarah. Ik wil de rest van mijn leven bij jou zijn.’
‘Charlie… ik had nooit gedacht… Mag ik er even over nadenken?’
‘Zolang je wilt.’
‘Charlie, ik… Je overvalt me hiermee. Weet je het echt zeker?’ Ze lachte. ‘Volgens mij moet je nu maar opstaan, er kijken allemaal mensen naar je.’ Er stond inderdaad een groepje mensen naar hen te kijken en sommigen van hen lachten. Hij stond op en ze gaf hem een kus. ‘Ik zal er echt over nadenken.’
Twee dagen later werd Rose Master tot haar grote verbazing door de portier gebeld die haar meldde dat er ene juffrouw Adler voor de deur stond, die haar wilde spreken.
‘Stuur haar maar naar boven,’ zei Rose. Ze liet haar binnen en toen ze eenmaal in de woonkamer zaten, Sarah op de bank en Rose op een rechte stoel, zei Sarah dat ze iets vertrouwelijks met haar wilde bespreken.
‘Ga je gang,’ zei ze een beetje op haar hoede.
‘Heeft Charlie met u over mij gesproken?’ vroeg Sarah.
‘Nee, dat heeft hij niet gedaan.’
‘Hij wil met me trouwen.’
‘Ach.’
‘Ik wilde graag weten hoe u daarover denkt.’
‘Je wilt mijn mening?’
‘Daarom ben ik hier.’
Rose keek haar aan en knikte bedachtzaam. ‘Dat is heel attent van je, meisje.’ Ze zweeg even. ‘Heel verstandig.’ Rose keek naar buiten, waar het al begon te schemeren.
‘Ik weet zeker dat je wilt dat ik eerlijk tegen je ben.’
‘Heel graag.’
‘Ik vind het geen goed idee, hoewel ik wel degelijk kan begrijpen dat hij verliefd op je is.’
‘Op een Joods meisje met een bril?
‘O zeker. Je bent jong en aantrekkelijk. Ik mag wel zeggen dat hij eigenlijk in eerste instantie met iemand zoals jij had moeten trouwen. Natuurlijk zou ik dat vreselijk hebben gevonden.’ Ze haalde haar schouders op. ‘Nou ja, je wilde dat ik eerlijk zou zijn.’
‘Dat klopt.’
‘Maar volgens mij is het daar nu te laat voor. Hou je van hem?’
‘Ja. Ik heb er goed over nagedacht. Ik hou van hem.’
‘Charlie boft. Waarom hou je van hem?
‘O, om een heleboel dingen. Ik vind hem de interessantste man die ik ooit heb ontmoet.’
‘Dat komt doordat hij ouder is, kind. Oudere mannen lijken interessant omdat ze veel weten. Maar misschien zijn ze helemaal niet zo interessant.’
‘Vindt u hem dan niet interessant? U bent zijn moeder.’
Rose zuchtte. ‘Ik hou van mijn zoon, kind, en ik wil het beste voor hem. Maar ik ben te oud om me aan de werkelijkheid te onttrekken. Weet je wat het probleem is met Charlie? Hij is intelligent en hij heeft ook wel talent, maar hij is oud geld. Niet dat hij geld heeft, begrijp je. Maar daar hoort hij bij. Dat is mijn schuld, ben ik bang.’ Ze zuchtte weer.
‘Voordat ik Charlie ontmoette, kende ik niemand uit deze kringen, mevrouw Master. Ik hou van Charlies manier van doen. Hij is zo charmant.’
‘Dat is hij zeker, altijd geweest. Maar het probleem met ons soort mensen is dat we geen ambitie hebben.’ Ze zweeg even. ‘Nou ja, sommigen wel. Neem bijvoorbeeld de Roosevelts. Twee presidenten, afkomstig uit één familie, weliswaar alle twee van een andere tak, maar toch…’ Ze keek weer uit het raam. ‘Charlie is niet zo. Hij weet allerlei dingen, hij is een interessante gesprekspartner, hij is attent en heel lief voor mij, maar hij heeft nog nooit echt iets gepresteerd. En ook iemand als jij zal daar niets aan veranderen. Het is nu eenmaal zijn aard.’
Ze keek Sarah ernstig aan. ‘Ik zou bovendien niet weten hoe mijn zoon een tweede gezin moet onderhouden. Maar zelfs als hij aan geld weet te komen, zal hij al een oude man zijn terwijl jij nog steeds jong bent. Op den duur zul je je geduld met hem verliezen. Je verdient iets beters. Dat is het enige wat ik je kan vertellen.’
‘Ik had niet verwacht dat u dit soort dingen zou zeggen,’ zei Sarah.
‘Maar dan was je niets wijzer geworden. Toch?’
‘Nee, dat klopt,’ zei Sarah.
Op vrijdag ging Sarah zoals gewoonlijk naar haar ouders. Het sabbatmaal verliep rustig en tijdens de ochtenddienst probeerde ze zich op de rabbi te concentreren en niet aan andere dingen te denken. Dat lukte niet erg en ’s middags won haar broer tot zijn verbazing drie potjes dammen op rij van haar. Daarna gaf ze zich stilletjes aan haar gedachten over.
Wat voelde ze eigenlijk voor Charlie? Ze had nooit verwacht dat hij haar zomaar ten huwelijk zou vragen. Hij had haar overvallen. Hield ze wel echt van hem? Ze wist alleen dat ze hem miste als hij niet in de buurt was. Als ze een mooi schilderij zag of een muziekstuk hoorde wilde ze dat met hem delen. Ze hadden ook zo veel dingen gemeen en soms leek het net alsof ze zijn gedachten kon raden.
Hoe zou het zijn als ze met hem getrouwd was? Het leek haar eigenlijk wel heerlijk. En het leek haar nog heerlijker om een zoontje te krijgen dat op Charlie leek of een dochtertje dat hij kon verwennen.
Maar het geloof dan? Zou de familie Master erop staan dat zijzelf en hun kinderen christen werden? Dat was voor haar absoluut onbespreekbaar. Charlie had het er nooit over gehad; blijkbaar hechtte hij daar geen waarde aan. Maar ze verwachtte dat de oude mevrouw Master daar heel stellig in zou zijn.
Wat haarzelf betrof, ook al waren de Joodse tradities haar dierbaar, ze vond het geen bezwaar om als seculiere Jodin in Manhattan te gaan wonen en ook haar kinderen zo op te voeden. Zolang haar kinderen maar deel konden nemen aan de Joodse gebruiken wanneer ze bij haar ouders waren. Als Charlie tot dat compromis bereid was, dan was het voor haar in orde.
Maar dan resteerde er toch nog een groot probleem. Haar ouders, met name haar vader. Iedereen kende het standpunt van Daniël Adler.
Zou het helpen dat haar vader Charlie graag mocht? ‘Ik maakte me zorgen toen je naar de city verhuisde,’ had hij gezegd. ‘Maar je pakt het werk in de galerie serieus aan, dat heb ik wel gemerkt. En je klant, meneer Master, is een beschaafde, keurige man.’ Er bestond geen twijfel dat haar vader Charlie graag mocht.
Bovendien zouden haar kinderen Joods zijn, omdat ze een Joodse moeder hadden. Misschien zou Daniël Adler er zich wel bij neerleggen dat zijn kleinkinderen niet Joods werden opgevoed als hij de gelegenheid kreeg hen op seideravond over het geloof te onderwijzen. ‘Tenslotte hebben ze als ze groot zijn altijd nog de keus,’ hoorde ze zichzelf tegen hem zeggen. ‘Er staat ze niets in de weg om later bijvoorbeeld rabbi te worden, mochten ze dat willen.’
Al dit soort dingen gingen door Sarahs hoofd terwijl ze nadacht over zichzelf en de man van wie ze hield. Misschien kwam het allemaal goed. Wie weet. In ieder geval leek het haar verstandiger om dit voorlopig maar allemaal voor zich te houden.
Ze werd er dan ook totaal door overvallen toen haar moeder ’s avonds vlak voor het naar bed gaan zei: ‘Ik heb gehoord dat die meneer Master verliefd op je is.’
Volkomen verrast staarde Sarah haar moeder aan. ‘Wat bedoel je?’ wist ze nog net uit te brengen.
‘Ach.’ Haar moeder hief haar handen. ‘Je weet dus van niets.’
‘Wie heeft dat dan gezegd?’
‘Je zus. Ze vertelde het me een paar dagen geleden. Toen hij hier was zat ze met hem te praten terwijl ik het met jou over de kleinzoon van Adele Cohen had, en blijkbaar hoorde hij dat. Rachel zei dat hij helemaal was afgeleid en niet eens meer antwoord gaf op haar vragen.’
‘En betekent dit dat hij verliefd op me is?’
‘Waarom niet?’
‘Mama, jij denkt dat iedereen verliefd op me is. Trouwens, hij is niet Joods.’
‘Ik zei dat hij verliefd op je was, niet dat hij met je kan trouwen.’
‘Wat bedoel je daar mee?’
‘Ik vind dat je moet oppassen.’
‘Dat zal ik doen, mama. Is er verder nog iets?’
‘Mij kun je alles vertellen, Sarah. Maar hou je mond tegen je vader. Dat begrijp je toch wel?’
‘Nee, dat begrijp ik niet. Mag ik nu naar bed?
Haar moeder haalde haar schouders op. ‘Je kunt altijd met me praten.’
Dat mogen we hopen, dacht Sarah. In ieder geval was ze blij dat ze nu naar haar bed kon ontsnappen.
Het was een vredige zondagochtend. Sarah en haar moeder maakten tosti’s voor de jongens. Haar vader ging naar het souterrain om piano te spelen en even later zweefden de klanken van Chopin door het huis. Het klonk prachtig.
Sarah voelde zich bevoorrecht dat ze uit dit gezin kwam. Charlie zou zich hier ook thuis voelen, dacht ze. Ze zag al voor zich dat hij de zondagkrant las terwijl haar vader beneden piano speelde. Met zijn intellect en kennis zou Charlie hier helemaal op zijn plaats zijn.
Zou ze toch maar met haar moeder praten, na het ontbijt bijvoorbeeld? Ze wist het niet.
Opeens ging de bel. Haar moeder was bezig bij het fornuis en de jongens waren nog aan het eten. Niemand maakte aanstalten om open te doen, dus ging Sarah maar naar de deur. Heel even hoopte ze dat het Charlie zou zijn, hoewel ze wist dat hij dit weekend Gorham had.
Ze deed open.
Boven aan de stoep stonden een blonde vrouw van in de vijftig en een gezette man in een zwarte jas met een vilthoed op.
‘Neem me niet kwalijk dat we zo vroeg zijn,’ zei de vrouw verontschuldigend. Ze sprak met een Engels accent.
‘Zeg,’ zei de man, ‘zou je je oom Herman niet eens binnenlaten?’
Ze stonden in de keuken. Beneden was haar vader nog steeds aan het pianospelen.
‘Ik heb je toch verteld dat hij goed kan spelen,’ zei oom Herman tegen zijn vrouw.
‘Je had niet zomaar aan de deur moeten komen,’ zei Sarahs moeder. ‘Had eerst een briefje geschreven of even gebeld.’
‘Ik heb hem nog zo gezegd dat…’ zei de vrouw van oom Herman, maar niemand schonk aandacht aan haar, en zeker niet oom Herman.
‘Zeker om te horen te krijgen dat ik maar beter weg kan blijven,’ zei oom Herman. ‘Daarom ben ik hier dus.’ Hij keek naar Michael. ‘Jou herinner ik me nog.’ Vervolgens sprak hij Nathan aan: ‘Jou ken ik niet. Ik ben je oom Herman.’
Esther Adler wierp snel een blik op Hermans vrouw.
‘Ik hou mijn mond over wat er is gebeurd.’
‘Maar ze weet het heus wel,’ bulderde hij. ‘Ze weet alles.’ Hij draaide zich om naar zijn vrouw. ‘Ik heb het je toch verteld? Ze hebben sjivve voor me gezeten omdat ik met een vrouw ben getrouwd die niet Joods is. Voor hen besta ik niet meer. Snap je dat? Tegen iedereen hebben ze gezegd dat ik dood ben, ze hebben me letterlijk doodgezwegen. Zo doen ze dat in ons soort families.’
‘Dat wist ik allemaal niet,’ zei zijn vrouw verontschuldigend.
‘Maak je geen zorgen,’ zei oom Herman. ‘Ik ben dood, maar jij niet.’
‘Ga nu maar weg, Herman,’ zei Esther Adler. ‘Ik zal wel tegen hem zeggen dat je bent geweest. Ik denk niet dat hij je wil zien.’
‘Dit is idioot,’ zei oom Herman.
Sarah sloop stilletjes weg.
Haar vader zat te spelen en hoorde haar niet de wachtkamer binnen komen, maar zodra hij haar zag verscheen er een liefdevolle glimlach op zijn gezicht.
‘Papa, er is iets gebeurd. Ik moet je iets vertellen.’
Hij haalde zijn handen van de toetsen.
‘Wat is er, Sarah?’
‘Bereid je maar voor op een schok.’
Hij draaide zich half om en keek geschrokken.
‘Niks ernstigs, hoor.’ Ze haalde even diep adem. ‘Oom Herman is hier. Met zijn vrouw.’ Ze zweeg even. ‘Volgens mij is ze wel aardig en oom Herman luistert niet naar haar.’ Ze glimlachte. ‘Hij is nog net zoals ik me herinner. Mama wil dat hij weggaat, wil jij dat ook?’
Haar vader zweeg geruime tijd.
‘Is Herman hier?’
‘Ja, hij stond op de stoep.’
‘Met die vrouw? Zonder enige waarschuwing neemt hij die vrouw mee naar mijn huis?’
‘Hij wil je zien. Misschien wil hij het goedmaken.’ Ze aarzelde. ‘Het is al zo lang geleden,’ voegde ze er zacht aan toe.
‘Ja ja, lang geleden. Je begaat een misdaad. Dan wacht je een paar jaar. En is alles dan weer in orde?’
‘Nee, papa, maar praat nou even met hem…’
Haar vader staarde naar de ivoren toetsen en schudde zijn hoofd. Toen begon hij langzaam met zijn bovenlichaam te wiegen.
‘Ik wil hem niet zien,’ zei hij zacht.
‘Maar als…’
‘Je begrijpt het niet. Ik wil hem niet zien. Ik kan het niet verdragen…’
Plotseling begreep Sarah dat haar vader niet kwaad was, maar verteerd werd door verdriet.
‘Zo gaat het nou altijd,’ zei hij. ‘Het zal nooit veranderen. In Duitsland dachten de Joden dat ze Duitser waren en er waren genoeg gemengde huwelijken. Maar als je drie Joodse grootouders had, vermoordden ze je. Denk je dat de Joden ooit worden geaccepteerd? Dat is een illusie.’
‘Maar dat was de schuld van Hitler…’
‘Daarvoor waren het de Polen, de Russen, de Spaanse Inquisitie. Heel veel landen hebben de Joden geaccepteerd, Sarah, maar uiteindelijk keerden ze zich altijd tegen hen. Wij Joden kunnen alleen overleven als we sterk zijn. Dat heeft de geschiedenis wel bewezen.’ Hij keek haar aan. ‘We moeten trouw blijven aan ons geloof, Sarah. Elke keer dat een Jood met een niet-Jood trouwt, worden we zwakker. Binnen twee, drie generaties is een familie niet Joods meer. Misschien zijn ze dan veilig, maar misschien ook niet. In ieder geval is alles wat we hebben dan verlorengegaan.’
‘Hebt u dat gevoel?’ vroeg ze.
‘Nee, dat weet ik zeker.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Ik heb sjivve voor mijn broer gezeten. Voor mij is hij dood. Ga maar naar boven en vertel het hem.’
Sarah aarzelde en liep naar de trap. Maar voordat ze boven was bulderde oom Hermans stem door het huis.
‘Daniel, ik ben hier. Wil je niet met je broer praten?’
Sarah keek naar haar vader. Hij had zijn blik nog steeds op de toetsen gericht. Daar klonk oom Hermans stem weer.
‘Ik heb nu lang genoeg gewacht, Daniel.’ En viel een stilte. ‘Ik kom hier nooit meer.’ Weer een stilte en toen schreeuwde hij met een stem vol woede: ‘Je moet het zelf maar weten, het is afgelopen.’
Even later viel de voordeur met een klap dicht.
Sarah zat op de trap. Ze wilde zich niet aan haar vader opdringen, maar ze wilde hem ook niet alleen laten. Ze zag zijn schouders schokken. Hij huilde zonder geluid te maken.
Ze moest naar hem toe. Ze liep op hem af en sloeg haar armen om hem heen.
‘Denk je soms dat ik niet van mijn broer hou?’ zei hij na een poosje.
‘Ik weet dat je van hem houdt.’
Hij knikte. ‘Ik hou van hem. Maar wat moet ik doen? Wat kan ik doen?’
‘Ik weet het niet, papa.’
Hij draaide zijn gezicht naar haar toe. De tranen stroomden over zijn wangen en drupten op zijn snorretje.
‘Sarah, beloof me dat je nooit zoiets zult doen als Herman heeft gedaan.’
‘Wil je echt dat ik het beloof?’
‘Meisje, ik zou het niet kunnen verdragen.’
Het duurde maar heel even voordat ze antwoord gaf. ‘Ik beloof het.’
Misschien had het gewoon zo moeten gaan.