1929

In september bracht oom Luigi een bezoek aan zijn makelaar. Twintig jaar geleden had hij iemand in het restaurant over dit makelaarskantoor horen praten. Het restaurant stond inmiddels bekend om zijn uitstekende Italiaanse keuken en werd bezocht door mensen die op Wall Street werkten. Hij had heel veel gunstige dingen gehoord over het kantoor en ook dat ze kleine beleggers met evenveel voorkomendheid behandelden als mensen met veel geld. Inmiddels was hij daar nu al jaren klant en ging hij één keer per jaar langs om met een van de makelaars zijn portefeuille door te nemen.

‘Ik vraag me af of ik mijn aandelen moet verkopen,’ zei hij tegen de man.

‘Waarom zou u dat willen?’ vroeg de makelaar.

‘De koersen dalen.’

‘Er is sprake van enige winstneming, maar dat is niet zo verwonderlijk.’

‘Natuurlijk blijven de koersen niet allemaal stijgen,’ zei oom Luigi. ‘Kijk maar naar het onroerend goed.’

Sinds 1925 waren ondanks de spectaculaire stijgingen in de effectenhandel de huizenprijzen in Amerika gedaald. De makelaar haalde zijn schouders op.

‘Onroerend goed is toch iets anders dan de effectenhandel. De afgelopen zes jaar is de waarde van de aandelen vervijfvoudigd. Begin deze maand stond de Dow Jones Index op 381. Dat is het hoogste peil in de geschiedenis.’

‘Maar daarover maak ik me juist zorgen,’ zei oom Luigi. ‘De koers van de aandelen is nu gemiddeld tweeëndertig keer hoger dan hun winstpercentage.’

De bediende glimlachte goedkeurend om te laten merken dat hij onder de indruk was dat deze kleine Italiaan dit allemaal wist.

‘Ik ben het ermee eens dat de winstpercentages in de toekomst wat minder groot zullen zijn. Maar we zien geen enkele reden waarom de beurs zou dalen. En ik kan u verzekeren dat er nog steeds wordt belegd.’

Oom Luigi knikte bedachtzaam. Het was waar wat de makelaar zei. Mensen brachten nog steeds geld naar de beurs en werden daar ook toe aangemoedigd. Een jaar geleden had de makelaar gezegd: ‘We doen nu al zo lang zaken met u en uw beleggingen zijn volkomen gedekt. We zijn graag bereid u extra kapitaal te lenen om uw aandelenpakket uit te breiden.’ Luigi had het aanbod afgeslagen, maar hij vroeg zich af hoeveel geleend geld er op de effectenbeurs omging. Hoe meer er werd geleend, hoe groter de zeepbel zou worden.

‘Dus u raadt me aan mijn aandelen niet van de hand te doen?’ vroeg hij.

‘We verwachten dat de beurs weer snel zal stijgen. Ik zou het vervelend vinden als u dat misliep.’ De makelaar glimlachte. ‘Ik koop nu zelf ook.’

Rose Master nam die avond een belangrijke beslissing die naar haar mening van grote invloed zou kunnen zijn op het toekomstige geluk en de maatschappelijke positie van haar gezin. Want hoe slim haar echtgenoot en zoon ook mochten zijn, ze was ervan overtuigd dat haar intuïtie aanmerkelijk beter was dan die van hen.

Het ging om het buitenhuis in Newport.

Charlie kwam die avond eten. Afgelopen zomer had ze zich behoorlijk gekwetst gevoeld dat hij in al die maanden maar één keer op bezoek was geweest, en dat waarschijnlijk ook nog op aandringen van zijn vader. Die ene keer was hij overigens de beminnelijkheid zelve geweest, maar dat nam niet weg dat het haar nog altijd dwarszat. Bovendien maakte ze zich zorgen om hem. Hij was bijna dertig en woonde nog steeds in Greenwich Village, in Downing Street. Waarom iemand daar zou willen wonen was Rose een raadsel. Hij werkte zogenaamd voor zijn vader en het laatste wat ze had gehoord was dat hij een toneelstuk aan het schrijven was. Ze had geen idee met wat voor soort vrouwen hij omging en eigenlijk wilde ze dat ook niet weten. Te zien aan zijn buikomvang nam hij niet voldoende beweging en hij dronk te veel. Het was de hoogste tijd dat haar zoon zichzelf tot de orde riep. En het was ook tijd dat hij ging trouwen. Wat had het voor zin om alles voor je gezin te doen als er geen toekomstige generatie was om alles aan over te dragen?

Kortom, ze was zeer verontrust en ze vond dat ze zichzelf tegenover hem moest uitspreken. Maar William waarschuwde haar.

‘Ik weet dat hij je heeft gekwetst, maar maak in vredesnaam geen ruzie met hem,’ zei hij.

Toen Charlie die avond kwam, zei ze dus alleen maar dat hij op zijn gezondheid moest letten.

Charlie vertelde haar een anekdote over een bevriende toneelschrijvers en Rose deed of ze het amusant vond. Zij vertelde hem dat ze het huis in Newport wilde opknappen en hij deed op zijn beurt alsof dat hem interesseerde. Op een gegeven moment kwam het gesprek op de effectenbeurs. Rose wist dat sommige mensen zich zorgen maakten en ze haalde de ramp van 1907 aan. Haar echtgenoot leek echter niet verontrust. De omstandigheden waren nu geheel anders, verzekerde hij haar. Bovendien had Charlie van diverse kanten gehoord dat de beurs weer omhoog zou gaan.

‘Ik heb trouwens nog iets heel anders te melden,’ zei Charlie op een gegeven moment. ‘Edmund Keller komt met een nieuw boek. Het gaat over de hoogtijdagen van het Romeinse Rijk en het is geschreven voor het grote publiek. Hij hoopt dat het flink gaat verkopen.’ Keller had er sinds zijn terugkeer uit Oxford drie jaar aan gewerkt.

‘Fantastisch,’ zei William. ‘We zullen zeker een paar exemplaren aanschaffen.’

‘Denk je dat je een partijtje voor hem kunt organiseren?’ vroeg hij aan zijn moeder. ‘Je weet hoe hij over je denkt.’

Rose zag haar kans schoon.

‘Als jij belooft om wat meer beweging te nemen en op je gewicht te letten.’

‘Goed, dat is afgesproken,’ antwoordde haar zoon.

Toen Charlie was vertrokken, gaf William zijn vrouw een kus.

‘Dat was lief van je,’ zei hij. ‘En heel slim. Charlie was je echt dankbaar.’

‘Daar ben ik blij om.’

Dit was het moment. Alles wat er tijdens het diner was gezegd, had haar gesterkt in haar voornemen.

‘William, schat,’ zei ze liefjes. ‘Ik zou graag willen dat je iets voor me deed.’

‘Je zegt het maar.’

‘Ik wil het huis in Newport opknappen. Het moet wel iets bijzonders worden.’

‘Heb je al een aannemer op het oog?’

‘Lieverd, ik heb een architect nodig en die kost geld. Kun je me dat geven?’

‘Vanzelfsprekend. Hoeveel wil je hebben?’

‘Een half miljoen dollar.’

Nadat de effectenbeurs een maand lang naar beneden was gegaan, ging hij half oktober weer omhoog. Iedereen zei dat het niet lang zou duren voordat hij weer op zijn hoogtepunt was. Op donderdag 17 oktober gaf Rose Master een partijtje om het verschijnen van Edmund Kellers boek Het machtige Rome te vieren.

Rose had de onderste steen bovengehaald en iedereen uitgenodigd die ze kende: mensen die partijtjes gaven, mensen die boeken kochten, boekhandelaars en donateurs van de New York Public Library – helaas was Elihu Pusey inmiddels overleden – en Charlie had een hele rits journalisten en redacteuren van tijdschriften en uitgeverijen opgetrommeld. Zelfs Nicholas Murray Butler gaf acte de présence. Keller zat aan een tafel en signeerde zijn boek. Er werden tweehonderd boeken verkocht en Rose kocht er nog eens vijftig om weg te geven aan vrienden.

Edmund Keller was diep onder de indruk van haar inspanningen en sprak zijn dank uit in een gloedvolle toespraak.

‘Deze gebeurtenis is een geweldige eer voor mij. Meer dan zestig jaar geleden heeft mijn vader Theodore Keller het geluk mogen smaken in aanraking te komen met een van de meest vooraanstaande families uit de stad. Toen de oude heer en mevrouw Master zich als zijn patroon hadden opgeworpen, hielpen ze hem bij de ontwikkelen van zijn, ik mag wel zeggen, glanzende carrière. Een aantal jaren geleden had ik het genoegen om aan Columbia les te geven aan hun achterkleinzoon, Charles Master, die ik tegenwoordig als mijn vriend mag beschouwen. Als mijn vader mij nu zou kunnen zien, zou hij verheugd zijn dat zijn zoon mag delen in de welwillendheid en steun die de familie Master ook tegenwoordig nog tentoonspreidt.’

Rose straalde. Oud geld, een van de meest vooraanstaande families in de stad. Dit partijtje had nog beter uitgepakt dan ze had durven hopen.

Oom Luigi ging niet vaak naar de kerk, maar deze zondag wel en Salvatore ging met hem mee.

De afgelopen weken waren voor oom Luigi niet gemakkelijk geweest. Zoals de makelaars hadden voorspeld, was de beurs gestegen tot het hoogtepunt van begin september. Desondanks maakte Luigi zich nog steeds zorgen. Hij beschikte inmiddels over een aanzienlijk kapitaal en dat wilde hij veiligstellen voor zijn pensioen. Bovendien had hij zonder dat iemand dat wist al zijn testament gemaakt, waarin hij Salvatore tot zijn enige erfgenaam had benoemd. Een aantal keren had hij op het punt gestaan om zijn aandelen te verkopen, maar hij moest er steeds maar aan denken dat de makelaar had gezegd dat hij het jammer zou vinden als hij de kans zou mislopen om een grote winst te boeken.

Hij wilde niet iets doms doen.

In de hoop dat het geloof hem inspiratie zou geven, had hij besloten naar de kerk van de Transfiguratie te gaan.

De preek ging over de verzoeking van Jezus in de woestijn. Dit verbaasde oom Luigi een beetje, want gewoonlijk was dit een onderwerp voor de vastentijd. De priester vertelde de gemeente dat de Heer door de duivel werd aangespoord van een rots te springen met de belofte dat de engelen hem wel zouden opvangen. ‘We moeten Gods wil aanvaarden, en er niet op rekenen dat God ons wel zal helpen,’ was de boodschap van de geestelijke.

Luigi had zeer aandachtig geluisterd, maar Salvatore beviel de preek minder.

‘Ik heb dit verhaal gehoord toen ik nog klein was,’ zei hij tegen zijn oom toen ze weer buiten stonden.

‘En wat vond je er nu van?’ vroeg oom Luigi.

‘Ik vond het maar niets,’ zei Salvatore.

Maar voor oom Luigi was deze preek iets wat hem nog heel lang stof tot nadenken gaf.

Woensdag 23 oktober was een winderige dag. William reed in de Rolls-Royce naar zijn kantoor.

Inmiddels was in New York het aantal Rolls-Royces weliswaar toegenomen, maar toch konden nog steeds alleen de allerrijksten zich zo’n automobiel veroorloven. William Master reed nu al vijf jaar in dit model. De oude Silver Ghost had plaatsgemaakt voor de eveneens zilverkleurige Phantom en wanneer hij volgend jaar de Phantom ii, die net uit was, zou aanschaffen, zou hij die ook zilver laten spuiten. Het beeld dat William Master opriep door steevast elke morgen in zijn Rolls-Royce bij zijn makelaarskantoor te arriveren, was geruststellend en goed voor de business.

Toen zijn chauffeur Joe hem bij kantoor afzette, zei hij dat hij hem vandaag niet meer nodig zou hebben en dat hij met Rose kon gaan winkelen.

Later op de ochtend kreeg William een telefoontje dat hij werd verwacht op een ingelaste vergadering in 42nd Street en hij nam er een taxi naartoe. Na afloop ging hij te voet terug om nog een beetje beweging te hebben en liep in de richting van Lexington Avenue. Op het moment dat hij de wolkenkrabber op de hoek zag, viel zijn mond open.

‘Allemachtig,’ zei William Master.

Dit moest men Walter Chrysler nageven: hij had stijl. Toen de automobielmagnaat het bouwproject had overgenomen, had hij erop gestaan dat het zou worden opgeluisterd met gewaagde artdeco-ornamenten waarin afbeeldingen van wielen en radiatorknoppen waren verwerkt. Ze waren nu bezig met de spits van het gebouw, die bestond uit een aantal sierlijke boogconstructies, die met roestvrij staal bekleed zouden worden. Wanneer het gebouw klaar was zou het wat betreft elegantie alle andere bouwwerken overtreffen.

En dan de hoogte. Het hoogste gebouw ter wereld was de Eiffeltoren, maar in New York waren inmiddels gebouwen die daarbij in de buurt kwamen. Zo liet een financier genaamd Ohrstrom op Wall Street een toren bouwen die met die van Chrysler kon wedijveren. Het gerucht ging dat Ohrstroms weliswaar minder sierlijke bouwwerk hoger zou worden dan welke wolkenkrabber ook.

Op de top van het Chrysler Building staken de nog niet beklede piramidevormige boogconstructies als een netwerk van steunbalken in de lucht. En terwijl William daarnaar stond te kijken, gebeurde er iets wonderbaarlijks. Trapsgewijs als een telescoop kwam uit de top van het gebouw een metalen geraamte tevoorschijn. Blijkbaar was dat binnen in het gebouw gemonteerd en werd het nu door een of ander mechanisme omhoog geduwd. Aan de top was de Amerikaanse vlag bevestigd. William had nog nooit zoiets gezien.

Hoeveel hoger zou de spits nog worden? Dertig meter, veertig, steeds hoger en hoger.

Toen het gevaarte tot stilstand kwam, had het minstens zestig meter aan het gebouw toegevoegd. Rond de onderzijde zwermden arbeiders die de reusachtige klinknagels vastzetten.

Master keek gefascineerd toe en vergat de tijd. Hij had er wel meer dan anderhalf uur gestaan en kreeg kramp in zijn nek.

Zojuist was hij getuige geweest van een historische gebeurtenis. Chrysler had door aan het gebouw zestig meter toe te voegen zijn concurrenten glansrijk verslagen. Master wist het niet zeker, maar volgens hem was het Chrysler Building in hoogte zojuist de Eiffeltoren voorbij gestreefd. En was dat niet toepasselijk? New York was nu het centrum van de wereld. De gebouwen reikten tot in de hemel en de beurskoersen idem dito.

Omdat hij nu aan de late kant was, hield hij een taxi aan en ging opgewekt terug naar kantoor.

Bij de ingang passeerde hij een kleine man die op weg naar buiten was. De man was in de zestig en naar zijn uiterlijk te oordelen Italiaans. Eenmaal binnen vroeg hij zijn kantoorbediende wie deze man was.

‘Een Italiaan. Hij is hier jarenlang cliënt geweest. Vrij opmerkelijk. Hij werkt in Little Italy als ober in een restaurant, maar hij heeft een aardige portefeuille.’

‘Hoeveel geld bezit hij?’

‘Om en nabij de zeventigduizend dollar. Helaas heeft hij nu al zijn aandelen verkocht. We hebben hem vandaag zijn geld uitgekeerd.’

‘Heeft hij alles verkocht?’

‘Ik heb hem nog geprobeerd over te halen het niet te doen, maar hij zei dat hij het lot niet wilde tarten.’ De bediende glimlachte. ‘Hij had een teken van de heilige Antonius gekregen.’

‘Je meent het. Nou, volgens mij heeft hij zich vergist.’ Master grinnikte. ‘Waarschijnlijk wist hij niet dat God zich alleen tot de Morgans richt.’

‘Meneer, toen u weg was, is de beurs wel iets gedaald.’

Als datum voor de grote beurskrach van 1929 wordt gewoonlijk de Zwarte Donderdag van 24 oktober vermeld. Dit is niet geheel juist. De krach begon op woensdag, de dag dat het Chrysler Building het hoogste gebouw ter wereld werd. De aandelen kelderden met vier komma zes procent. Vrijwel niemand wist van de slimme truc die Walter Chrysler had uitgehaald, maar iedereen was zich er des te meer van bewust dat de effectenhandel instortte.

Toen William Master op donderdagochtend omstreeks openingstijd de Effectenbeurs binnen kwam, heerste er een gespannen sfeer. Op de galerij voor de bezoekers zag hij een gezicht dat hem bekend voorkwam. ‘Dat is Winston Churchill, de Engelse politicus,’ merkte een van de handelaars op. ‘Hij heeft wel een vreselijke dag uitgezocht om een bezoek te brengen.’

Dat was zonder meer waar. Master was totaal verbijsterd toen de handel begon. De beurs daalde niet alleen, er heerste ook volslagen paniek. Na het eerste uur klonken er kreten van ontzetting. Er werden koersen geroepen, maar er was geen koper te vinden. Tegen het middaguur was de beurs tien procent gedaald. Er ontstond zo veel rumoer op de beursvloer dat het William te veel werd en hij ging naar buiten.

Buiten was de situatie zo mogelijk nog onthutsender. Er stond een menigte op de stoep voor de Federal Hall. Iedereen zag er verslagen uit. Hij zag een man uit de Effectenbeurs komen die in tranen uitbarstte. Een oude makelaar zei in het voorbijgaan: ‘Ik heb sinds de krach van 1907 nooit meer zoiets meegemaakt.’

Maar in 1907 was Pierpont Morgan er geweest om de boel te redden. Zijn zoon Jack Morgan was in Engeland voor het jachtseizoen en zou weinig kunnen doen.

Alsof er een teken werd gegeven liep een groepje mannen de stoep op van Wall Street 23, waar de firma Morgan was gehuisvest. William herkende de gezichten van de meest vooraanstaande bankiers. Zouden zij de val kunnen stoppen?

Blijkbaar konden ze dat. Die dag verliet Richard Whitney, president van de Effectenbeurs en makelaar in dienst van Morgan, om halftwee Wall Street 23 en ging rechtstreeks naar de beursvloer, waar hij grote hoeveelheden aandelen begon te kopen, ver boven de vraagprijs. De banken hadden hem tweehonderdveertig miljoen dollar in handen gegeven, maar daar hoefde hij maar klein gedeelte van te gebruiken. Iedereen slaakte en zucht van verlichting toen de beurs kalmeerde.

De goddelijke geest van Pierpont Morgan was wederom de Olympus afgedaald om orde op zaken te stellen.

Die avond woonde William een vergadering van makelaars bij. Iedereen was het erover eens dat de paniek onnodig was geweest en op vrijdag en zaterdagochtend werd de beurs gevrijwaard van een verdere crisis.

Op zondag kwam Charlie lunchen. ‘Technisch gesproken heeft deze uitverkoop de beurs in een betere toestand achtergelaten dan in maanden het geval is geweest,’ zei William tegen hem. Een paar uur later zei hij dat hij even een frisse neus ging halen in Central Park. De waarheid was dat hij alleen wilde zijn en moest nadenken.

Wat was er nu precies gebeurd? Het achterliggende probleem was dat de laatste paar jaar op de effectenbeurs te veel contant geld in omloop was geweest. Gek genoeg was de economie niet echt florissant. De koersen voor landbouwproducten en grondstoffen stonden laag en in plaats van in deze nationale productie te beleggen, hadden de mensen zich gericht op de winst die met aandelen viel te behalen. Het geld stroomde binnen: makelaarskantoren, banken en andere financiële instellingen schoten als paddenstoelen uit te de grond. Er waren lang niet genoeg aandelen voorhanden om aan de vraag te kunnen voldoen, dus stegen de prijzen.

En toen stak de hebzucht zijn kop op.

Kleine beleggers die hun spaargeld eigenlijk in betrouwbare fondsen hadden moeten steken, waren in het wilde weg aan het kopen geslagen. Op een totale bevolking van honderdtwintig miljoen inwoners bezaten twee tot drie miljoen mensen aandelen op de beurs. Een gigantisch percentage. En meer dan een half miljoen van deze kleine luiden betaalden met eigen geld slechts tien procent van de huidige koers, de overige negentig procent werd hun geleend door financiële instellingen. Respectabele makelaarshuizen zoals die van William hadden twee derde van hun bedrijfsvermogen uitstaan aan cliënten die aandelen hadden gekocht. Zolang de koersen waren gestegen, was er geen vuiltje aan de lucht geweest. Het lag trouwens niet alleen aan deze gewone mensen; de makelaars en handelaars waren geen haar beter en waren verblind door hun eigen succes. Bijna niemand van hen had ooit een baissemarkt meegemaakt.

William liep door het park tot aan het Dakota Building en ging toen weer terug.

Misschien was het wel goed dat de beurs deze schok te verduren had gekregen. En dat gold niet alleen voor de beurs, wellicht werd het tijd dat de hele stad eens flink werd opgeschud.

Het leek wel alsof alle ethiek uit New York was verdwenen. Wat was er geworden van het harde werken en het sparen, het verantwoordelijk beleggen? Waar was de ouderwetse puriteinse moraal gebleven in deze stad vol clandestiene kroegen, drankhandelaars, gangstermoorden en losbandige vrouwen? Het leven was te gemakkelijk geworden. Hij dacht aan Charlie. Een aardige vent, maar in wezen was hij een verwend rijkeluiszoontje. En dat is net zo goed mijn schuld, dacht hij. Ik heb het laten gebeuren.

Dus wat stond hem nu te doen? Hij mocht hangen als hij het wist. Het makelaarskantoor had een gevoelige klap gekregen, maar ze bestonden nog. De volgende ochtend zou hij met zijn assistent de boeken doornemen.

Charlie Master was die week elke dag op het kantoor van zijn vader. Misschien was het uit voorgevoel dat er iets dramatisch stond te gebeuren. Dat bleek inderdaad te kloppen. De Zwarte Donderdag en Zwarte Dinsdag van Wall Street waren iets om nooit meer te vergeten.

Tijdens het weekend hadden de mensen de kranten gelezen, tijd gehad om na te denken en hun conclusie getrokken. Die bestond uit één enkel woord: verkopen.

Op maandag was Charlie er getuige van dat de markt instortte. Die dag daalde de Dow Jones met meer dan twaalf procent. Dinsdag was het zo mogelijk nog dramatischer. De daling was net zo groot als de vorige dag, maar het aantal aandelen dat werd verhandeld was verbijsterend: meer dan zestien miljoen. Niemand had ooit zoiets meegemaakt. De tikkers, apparaten waarmee de beursnotering werden bijgehouden, liepen tweeënhalf uur achter. Terwijl Charlie nauwlettend zijn vader in de gaten hield, vroeg hij zich af of er één makelaarskantoor was dat deze slachting zou overleven.

Misschien was het wel goed dat William wist dat zijn zoon hem in de gaten hield. Ook al stond hij nog zo onder druk, hij deed zijn best een voorbeeld voor zijn zoon te zijn. Gedurende de twee dagen dat de markt een kwart van zijn waarde kwijtraakte, wist hij zijn gezicht in de plooi te houden. Op woensdagochtend riep hij het hele personeel bij zich en zei: ‘Let op, mijne heren. Binnenkort, misschien zelfs vandaag al, krijgen we de kans om te kopen.’

En dat gebeurde.

Op woensdag 30 oktober ging de beurs met twaalf procent omhoog. Even voor het middaguur zei William tegen Charlie: ‘Ik ben aan het kopen.’ De volgende dag was de beurs na sluiting nog eens vijf procent gestegen. Toen ze het kantoor uit liepen zei hij tegen Charlie. ‘Ik heb net weer verkocht.’

‘Nu al?’ zei Charlie.

‘Winstneming. Ik heb de afgelopen week wat geld verloren, maar dat heb ik inmiddels terugverdiend.’

Maar de week daarop zakte de markt weer in. Vijf procent op maandag, negen procent op woensdag, elke dag een beetje meer. Op 13 november stond de Dow Jones Index op 198, ongeveer de helft van het hoogtepunt in september.

Beleggers, groot en klein, met margin calls, werden weggevaagd. Makelaarskantoren die geleend kapitaal niet konden terugbetalen, gingen failliet. ‘Er zullen ook enkele zwakke banken failliet gaan,’ zei William tegen zijn zoon. Maar elke keer wanneer William ’s morgens met zijn zilveren Rolls-Royce bij kantoor arriveerde, zei hij tegen zijn personeel: ‘We hebben verlies geleden, maar het bedrijf is solide. En dat geldt ook voor de landelijke economie.’ Hetzelfde zei hij tegen zijn vrouw en zijn zoon.

Zijn vertrouwen werd beloond. Vlak na de jaarwisseling steeg de markt weer. ‘Er is nog voldoende krediet, tegen een lage rente,’ zei William. ‘En als mensen voortaan iets zorgvuldiger lenen, is dat alleen maar gunstig.’

Intussen had Charlie gemerkt dat zijn vader op eigen houtje in aandelen handelde. ‘Koop je op krediet?’ vroeg hij. ‘Af en toe,’ was het antwoord. Op een gegeven moment kreeg Charlie toevallig een transactie onder ogen en kwam tot de ontdekking dat van elke tien dollar die zijn vader voor een aandeel neertelde hij er negen had geleend. Toen hij zijn vader vroeg hoe dit zat, nam William hem mee naar zijn kantoor voor een onderonsje.

‘Afgelopen november heb ik eigen geld moeten steken in de firma om de boel overeind te houden. Tegen niemand zeggen, ook niet tegen je moeder. Ik zal dat geld snel genoeg hebben terugverdiend.’

‘Weet je zeker dat de beurs weer zal stijgen?

‘Die 198 was echt het dieptepunt, Charlie. Ik wil niet beweren dat we weer op 381 komen, maar 300 moet kunnen. Daar ben ik van overtuigd.’

Hij liet niet na dat tegen iedereen te verkondigen en hij kreeg gelijk. Op 30 april stond de Dow Jones op 294.

Het was een warme augustusdag. Salvatore Caruso bevond zich hoog boven de grond en was nauwkeurig en voortvarend bakstenen aan het metselen. Om de paar minuten keek hij naar de straat beneden of daar nog iets gebeurde.

Niet dat hij zich verveelde. De laatste anderhalf jaar had hij op diverse plekken gewerkt, maar dit was wel de opwindendste opdracht van allemaal. Hij bevond zich op Fifth Avenue ter hoogte van 34th Street. Aan het begin van het jaar had hier nog het Waldorf Astoria Hotel gestaan, in maart was er alleen nog maar een groot gat in de rotsbodem en nu verscheen met duizelingwekkende snelheid de grootste wolkenkrabber van allemaal.

Het Empire State Building.

De bouwondernemer Raskob was de rechterhand van de machtige familie Du Pont en voorzitter van de financiële afdeling van General Motors. De uitvoerder was Al Smith, ex-gouverneur van New York en Democraat, die het misschien wel tot president had geschopt als hij niet katholiek was geweest. Het waren alle twee flamboyante mannen, die een hekel hadden aan de drooglegging en beiden van een uitdaging hielden.

Alles aan dit project was even reusachtig. Als Walter Chrysler mocht denken dat zijn roestvrijstalen spits hem tot de koning van de New Yorkse skyline zou maken, dan had hij het bij het verkeerde eind. Het Empire State Building zou al snel veel hoger zijn.

Salvatore werkte met dezelfde ploeg metselaars als in de afgelopen jaren. Hij kon goed met hen opschieten, maar ondanks alles wat er was gebeurd, miste hij de samenwerking met Angelo.

Hij keek weer naar de straat, in afwachting van nieuws over zijn broer.

Op het bouwterrein beneden was het transport van de vrachtwagens heel efficiënt geregeld om de omwonenden op Fifth Avenue zo weinig mogelijk overlast te bezorgen.

De bouwmaterialen kwamen overal vandaan: enorme T-balken uit Pittsburg, kalksteen uit Indiana, hout van de kust van de Stille Oceaan, marmer uit Italië en Frankrijk. De aannemers hadden in Duitsland zelfs een hele steengroeve opgekocht om er verzekerd van te zijn dat de aanvoer niet zou stagneren.

De snelheid waarmee werd gewerkt was ongekend. Terwijl het enorme stalen skelet zich langzaam verhief, kwamen de metselaars en steenhouwers er vlak achteraan. Het Empire State Building werd bijna per dag een verdieping hoger.

Een paar verdiepingen boven hem hing een enorme ijzeren balk waar enkele mannen op zaten.

‘Daar heb je de indianen,’ zei iemand uit de ploeg.

Er bevonden zich veel Mohawk-indianen op de bouwplaats. Een halve eeuw geleden hadden ze het vak van metaalbewerker geleerd tijdens de aanleg van Canadese bruggen. En nu waren ze vanuit hun reservaat naar New York getrokken om aan de wolkenkrabbers te werken. Salvatore keek graag naar de Mohawk die gezeten op de balken tot op duizelingwekkende hoogte werden gehesen. Eenmaal op hun bestemming gingen ze aan het werk binnen de kolossale constructie waar de monteurs onder oorverdovend lawaai de klinknagels bevestigden. De Mohawk waren samen met de monteurs de best betaalde bouwvakkers.

Salvatore verdiende als metselaar ook zeer goed, meer dan vijftien dollar per dag. Maar het belangrijkste was dat hij werk had want tegenwoordig waren er veel goede vaklui die geen werk konden vinden.

Het was een merkwaardig toeval dat het Empire State Building zich langzaam verhief terwijl de Amerikaanse economie gestaag inzakte. Er was nog geen sprake van een crisis, maar net als een bokser die te veel klappen heeft gekregen, had de machtige Amerikaanse economie danig aan kracht ingeboet.

Elke dag daalde de markt een beetje, niet veel, maar aanhoudend en omdat dit nu al maanden achtereen het geval was, waren er geen reserves meer. Tegen de zomer werden veel mensen ontslagen en gingen bedrijven failliet. En het eind was nog niet in zicht. Natuurlijk waren er berichten dat het wel weer beter zou worden, dat de markt werd ondergewaardeerd en dat de economie nog steeds stabiel was. Maar de werkelijkheid liet iets anders zien en overal stonden rijen werkelozen.

Om elf uur zag Salvatore een zilverkleurige Rolls-Royce over Fifth Avenue rijden. Hij dacht aan de dame met de Rolls-Royce die hem naar Gramercy Park had meegenomen, en vroeg zich af of zij in deze auto zat.

Dat was inderdaad het geval. Rose had net tegen een vriendin gezegd: ‘Als ik nog aan die arme mevrouw Astor denk en het hotel dat voor haar huis in de plaats kwam. Nu ja, dat was al erg genoeg, en nu zijn ze hier dat enorme, afschuwelijke ding aan het bouwen.’ Ze draaide haar hoofd weg. ‘Ik kan er gewoon niet naar kijken.’

Tijdens de schaft gingen vrijwel alle werklieden naar beneden, waar een uitstekende kantine was opgezet. Alleen de Italianen lieten zich daar niet zien; zij brachten hun eigen lunch mee omdat er voor hen niets ging boven Italiaans eten.

Salvatore legde een plakje ham en wat mozzarella op een stuk brood en keek weer naar beneden. Een paar verdiepingen boven hem waren de steenzetters aan het werk op een plankier. Vlak onder hem was een steigerconstructie om alles op te vangen wat naar beneden viel en nog eens vijftien verdiepingen lager hingen netten. Er waren maar heel weinig ongelukken gebeurd en er was nog niemand naar beneden gevallen.

Plotseling kreeg hij oom Luigi in het oog. Hij stond midden op Fifth Avenue terwijl het verkeer langs hem heen raasde en zwaaide als een bezetene met zijn armen.

Daar was het bericht. Salvatore ging zo snel mogelijk naar beneden, waar zijn oom hem omhelsde en hem op beide wangen kuste.

‘De baby is er, Salvatore, en alles is goed.’

Bene. Weer een meisje?’ Nog geen jaar na hun huwelijk hadden Angelo en Teresa een dochtertje gekregen dat ze Anna hadden genoemd.

‘Nee, het is een jongen.’

Perfetto. We zullen vanavond op hem drinken.’

‘Dat is je geraden.’ Oom Luigi straalde. ‘Ze hebben hem Salvatore genoemd en willen dat jij zijn peetvader wordt.’

William Master ging die avond niet rechtstreeks naar huis. Hij liep over Fifth Avenue en bij St Patrick’s Cathedral bleef hij even staan. New York was de laatste tijd een beetje een chaos, overal waar je keek werd gebouwd. Aan 34th Street verrees het enorme Empire State Building, maar nog veel groter was het kolossale complex in aanbouw dat drie blokken besloeg, van Fifth tot Sixth Avenue, een project dat geheel voor rekening kwam van John D. Rockefeller.

Hij slenterde verder naar 52nd Street en vond dat hij wel een borrel had verdiend.

De 21 Club was pas sinds het begin van het jaar geopend, maar het was nu al een plek waar je gezien moest worden. Charlie had hem hier vlak na de opening mee naartoe genomen, want de twee jonge kerels die hier de scepter zwaaiden waren de voormalige eigenaars van de Fronton, de illegale drankgelegenheid in Greenwich Village. Ze hadden de Fronton verruild voor een club in West 52nd Street op nummer 21, een veel chiquere omgeving dan waar ze waren begonnen.

De club bestond uit een grote kelderruimte met bankjes langs de muren waar iemand in alle rust van een drankje kon genieten. Als er ooit een inval zou plaatsvinden, zou de politie er niet snel achter komen waar de drank stond, want die bevond zich achter een dikke metalen deur in de kelder van het pand daarnaast.

William genoot van zijn borrel en was blij dat hij alleen was. Charlie zou vanavond komen eten, en William verheugde zich op zijn gezelschap. Maar er zat hem toch iets dwars. Hij had zijn zoon niet alles verteld. Bepaalde dingen had hij aan niemand verteld.

Verdomme, de markt kon toch niet blijven dalen? Als de beurs zich niet snel herstelde, zou hij zich geen raad weten.

Toen hij thuiskwam was Charlie er al. William gaf Rose een kus op haar wang en ze glimlachte naar hem. Daar was hij blij om.

Hij had nu al een maand slecht geslapen. Af en toe was hij zo onrustig dat hij de nacht maar op de bank in zijn kamer doorbracht, omdat hij Rose niet uit haar slaap wilde houden. Al geruime tijd had hij niet meer de liefde met haar bedreven. Vaak was hij daar gewoon te moe voor, maar de enkele keer dat hij een poging had gewaagd, lukte het niet. Hoewel Rose er geen punt van maakte, was het niet echt bevorderlijk voor zijn zelfvertrouwen.

Het diner verliep in een goede sfeer en het onderwerp ‘beurs’ werd zorgvuldig vermeden. Toen ze aan het dessert zaten, zei Rose langs haar neus weg: ‘Ik heb nog honderdduizend dollar nodig voor Newport. Dat is toch geen bezwaar?’

William keek haar aan. Hij was deze zomer zelfs niet één keer in dat ellendige huis geweest. Rose wel, maar ze had gezegd dat het niet bewoonbaar was met al die werklui die daar bezig waren. Geen idee wat ze allemaal aan het doen was, maar ze verzekerde hem dat het resultaat spectaculair zou zijn en dit hun reputatie alleen maar ten goede zou komen.

Maar nog honderdduizend dollar?

‘Allemachtig, moeder, moet dat nu echt?’ riep Charlie uit.

Zijn moeder ging er niet op in.

‘Waar is dat geld voor, Rose?’ vroeg William, zogenaamd de rust zelve.

‘De hal wordt helemaal met Italiaans marmer bekleed,’ zei ze. ‘Nancy de Rivers heeft toch ook een marmeren hal?’ voegde ze er een tikje verwijtend aan toe.

‘Aha,’ zei William.

‘Je bent alleen maar bezig met dat huis,’ zei Charlie tegen zijn moeder.

‘Als ik je nog honderdduizend geef, is het huis dan klaar?’ vroeg William.

‘Ja,’ antwoordde Rose.

‘Goed dan,’ zei William.

Hij moest alleen nog het geld ergens vandaan zien te halen.

Op vrijdag 19 september was de stalen constructie van het Empire State Building bijna voltooid. De bouw lag twee weken voor op schema en de metselaars hadden nog maar vier verdiepingen te gaan. Vijfentachtig verdiepingen in zes maanden tijd. Een verbijsterende prestatie.

Salvatore had de ploegbaas gevraagd of Angelo vandaag met hem mocht meekomen. ‘Hij is kunstenaar en wil graag een tekening maken terwijl we aan het werk zijn.’

De voorman moest daar even over nadenken. ‘Is dat wel verantwoord?’ vroeg hij.

‘Hij is metselaar geweest,’ zei Salvatore. ‘Hij zal echt niets doms doen.’

De ploegbaas gebaarde dat ze verder mochten gaan.

Toen ze met de dienstlift naar boven gingen wierp Salvatore een blik op zijn broer. Angelo had een pak aan en een vilthoed op zijn hoofd. Hij zag er net zo knap en voldaan uit als op zijn trouwdag. Hij was alleen iets dikker geworden in zijn gezicht. Het ging hem goed. Hij had genoeg schilderwerk en hij ontwierp ook de logo’s voor de vrachtwagens van een aantal bedrijven op Long Island. Het leed geen twijfel dat Angelo zijn draai had gevonden.

De nieuwe Otis-liften die weldra de mensen naar hun kantoren zouden vervoeren, waren twee keer zo snel als gewone liften. Maar ook de dienstliften waren snel. Salvatore was trots op het gebouw en vertelde honderduit over alle bijzonderheden.

‘Ze beginnen zeer binnenkort aan de bouw van de mast op de top,’ zei hij.

De bovenste kantoorverdieping van het Empire State Building was hoger dan de – overigens nutteloze – spits van het Chrysler-gebouw en daar bovenop kwam nog een enorme mast met uitkijkposten en een platform waar luchtschepen konden aanleggen om passagiers af te leveren. ‘De opening vindt plaats met Pasen volgend jaar,’ zei Salvatore.

Ze stapten uit op de tweeënzeventigste verdieping, waar Salvatore met de buitenmuur bezig was.

‘We werken van binnen naar buiten,’ legde Salvatore zijn broer uit. Twee lagen stenen, van elk twintig centimeter dik. De bakstenen werden achter de buitenbekleding van zandstenen platen aangebracht en zorgden voor steun en isolatie. Maar de bakstenen hadden nog een andere functie. ‘Als er ooit brand zou uitbreken, dienen de bakstenen als bescherming voor de stalen steunbalken,’ zei Salvatore. ‘Daardoor zal het gebouw vrijwel brandveilig zijn.’

Terwijl Salvatore en zijn ploeg aan het werk gingen, nam Angelo met zijn schetsboek plaats op een stapel stenen en begon te tekenen. Angelo schetste niet alleen het metselwerk, maar zijn aandacht werd ook getrokken door een stapel aluminium boogvullingen die naast de lift lag. De architecten van het gebouw Shreve, Lamb & Harmon waren opgeleid aan Cornell en Columbia. Daarbij had Lamb ook nog de Ecole des Beaux-Arts in Parijs bezocht. Wat ze gemeenschappelijk hadden was dat ze alle drie afkomstig waren uit de stal van Carrère & Hastings en adepten van de Franse art-decostijl. De sierlijk gedecoreerde boogvullingen vertoonden daar alle kenmerken van.

Salvatore keek naar zijn broer, die geconcentreerd zat te tekenen.

Oom Luigi had gelijk gekregen. Angelo was een kunstenaar. Hij hoorde bij de mensen die dit gebouw hadden ontworpen en niet bij de metselaars.

Op een gegeven moment klonk het fluitsignaal voor de schaft. Salvatore had brood en salami voor hen beiden meegenomen. Toen ze klaar waren met eten zei Angelo dat hij graag nog helemaal boven een kijkje zou willen nemen.

Nu iedereen zat te schaften was het eigenaardig stil op het bovenste plateau, alleen het gesuis van de wind rond de ijzeren balken was te horen.

Boven hen strekte zich het grijze wolkendek uit, waar af en toe een zonnestraal doorheen viel. In de verte, voorbij de punt van Manhattan met zijn torenspitsen, lag het glinsterende water van de New Yorkse haven.

Opeens zag Salvatore van over de Hudson dikkere wolken komen aandrijven. Was het weer aan het omslaan? Een plotselinge windvlaag herinnerde hem eraan dat op deze hoogte de wind vaak uit een onvoorspelbare hoek kon komen.

Intussen was Angelo naar de zuidzijde van het platform gelopen, aan de kant van 34th Street. Salvatore wist dat daar negen verdiepingen lager een steiger voor de steenzetters was aangebracht en nog eens vijfenzeventig verdiepingen lager was de straat. Een paar Mohawk-indianen zaten zwijgend op een balk en keken even op toen ze Angelo zagen, maar besteedden verder geen aandacht aan hem. Angelo ging een stukje verderop zitten en pakte zijn schetsboek. Blijkbaar had iets zijn aandacht getrokken, want hij boog zich naar voren om over de rand naar beneden te kijken. Salvatore ging achter een van de rechtopstaande balken staan om zich tegen de wind te beschermen.

Het was inderdaad en adembenemend uitzicht: de bedrijvige city, de verre buitenwijken, het drukke Wall Street, de imposante haven en de weidse oceaan. Het Empire State Building was met recht het centrum van de wereld te noemen. Salvatore was er trots op dat hij van dit alles getuige mocht zijn en dat zijn broer dit allemaal vastlegde op tekeningen die misschien nog door generaties na hen zouden worden bekeken. Hij zag het papier van Angelo’s schetsboek wapperen in de wind. Angelo was volkomen geconcentreerd bezig en leek hem helemaal te zijn vergeten.

En zomaar, van het ene op het ander moment, werd Salvatore door een overweldigend gevoel van jaloezie en verraad overvallen, net zoals de keer dat hij erachter was gekomen dat Teresa voor zijn broer had gekozen. Het trof hem als een klap en het gevoel nam helemaal bezit van hem. Hij werd razend. Waarom was Angelo met de vrouw getrouwd van wie hij, Salvatore, hield? Waarom had hij Angelo dat geld gegeven? Waarom had Angelo het aangenomen? Waarom was zijn broer iets wat hijzelf niet was en nooit zou worden?

Al die jaren had hij hem in bescherming genomen. Hij had gedaan wat Anna had gewild. En wat was zijn loon? Hij was aan de kant gezet en had een figuur geslagen.

Terwijl de wind suisde en hij naar Angelo keek, was zijn hart vervuld van haat. En hij was bijna in staat om hem te vermoorden.

Hij voelde het gevaar vlak voordat het toesloeg.

Een wolkenkrabber houdt de wind niet tegen. Die kronkelt zich eromheen als een slang. Verraderlijk en onvoorspelbaar.

Toen hij de windvlaag voelde greep Salvatore in een impuls de balk vast en zette zich schrap. Zijn broer had al lang niet meer op een hoog gebouw gewerkt en bovendien was hij te verdiept in zijn tekening. De wind rukte het schetsboek uit Angelo’s handen, en hij kwam overeind en probeerde het te pakken, maar hij greep in het niets en wankelde.

Salvatore zag het aankomen, sprong op zijn broer af en probeerde hem bij zijn jasje te grijpen. Vanuit zijn ooghoeken zag hij dat de Mohawk ook in beweging kwamen. Angelo had geen tijd om zijn evenwicht te hervinden en hij maaide wild om zich heen, op zoek naar houvast, maar het was te laat en hij gleed over de rand. Plotseling maakte Angelo een draai naar links.

De Mohawk hadden hem vast en trokken hem naar zich toe. Godzijdank.

Maar op het moment dat Salvatore in de richting van de Mohawk keek, raakte hij uit balans en gleed uit – voorover naar beneden.

Salvatore wist dat dit het einde betekende. Met verbazingwekkende helderheid dacht hij: nu ga ik naar mijn zusje Anna. Hij wilde tegen Angelo zeggen dat hij van hem hield en hem helemaal niet haatte. Maar Angelo wist helemaal niet wat voor vreselijke dingen hij had gedacht.

Negen verdiepingen lager stond de steiger met het dakje om te voorkomen dat de steenzetters puin op hun hoofd kregen. Als hij daarop terechtkwam, zou dat zeker zijn dood betekenen. Het zou zijn val niet breken, maar hij zou er vanaf stuiteren en verder naar beneden storten.

Boven hem hoorde hij zijn naam roepen. ‘Salvatore!’ Het was Angelo.

Plotsklaps drong het tot hem door dat de vaart waarmee hij viel werd geremd.

Wanneer de wind tegen een hoog gebouw aankomt, wordt de luchtstroom in opwaartse richting geduwd. Net als wanneer je op een klif staat en wordt teruggeblazen als je de over de rand kijkt.

Tijdens zijn val zag Salvatore dat het schetsboek van Angelo niet naar beneden viel, maar opsteeg en als een vogel boven zijn hoofd fladderde. Als door de hand van een engel werd hij door de krachtige luchtstroom tegen het gebouw gedrukt en kwam toen drie verdiepingen lager met een smak op een muurtje terecht.

Hij raakte bewusteloos van de klap en brak zijn been.

Op een lenteochtend in 1931 was William Master bezig zich aan te kleden. Hij had geen idee waarom hij juist deze lade had opengetrokken, hij had er al in tijden niet in gekeken. Er lagen alleen een paar oude dassen in en twee vesten die hij nooit droeg. Toen viel zijn blik op de gordel.

De gordel was al sinds generaties in de familie. William herinnerde zich de woorden van zijn vader: ‘Die moet je nooit wegdoen. Het is een wampumgordel. Hij brengt geluk.’

William haalde zijn schouders op. Vandaag kon hij zeker wel een beetje geluk gebruiken. Hij deed de gordel om, onder zijn overhemd want hij wilde niet voor gek lopen, en trok zijn nette kleren aan. Als hij ten onder ging, deed hij dat in stijl.

Maar wie weet, hij moest de hoop nog niet opgeven.

Hij liep naar beneden, gaf Rose een kus op haar wang ten afscheid en alsof het een dag als alle andere was, ging hij de deur uit.

Joe stond al op hem te wachten bij de Rolls-Royce.

‘Goedemorgen, meneer,’ zei Joe. En hij opende het portier, ‘Morgen, Joe, Wat een heerlijke dag.’ Hij vroeg zich af of hij Joe nog in dienst kon houden; waarschijnlijk niet.

Terwijl ze over Fifth Avenue reden wierp hij een blik op het park. Tussen het gras stonden overal krokussen en narcissen.

Hij had tegen Charlie gezegd dat hij vandaag niet naar kantoor hoefde te komen. Hij wilde niemand zien, alleen de hoofdboekhouder. Deze betrouwbare man was in het weekend door alle boeken gegaan.

Want vandaag was de dag van de afrekening. Het kon niet langer meer worden uitgesteld. Hij verwachtte telefoontjes die een einde aan alles zouden maken. Het zou natuurlijk een verschil maken als de beurs plotseling enorm zou stijgen, maar dat zou niet gebeuren. In april van het afgelopen jaar had hij gezegd dat de Dow Jones de 300 zou bereiken. Dat was nooit het geval geweest. En nu wat het iets meer dan de helft.

Terwijl de boekhouder in het weekend de boekhouding van kantoor had doorgenomen, had William hetzelfde gedaan met zijn eigen boekhouding. In zijn studeerkamer had hij gekeken hoeveel liquide middelen hij nog bezat. Hij had natuurlijk nooit een poging moeten doen om met zijn eigen geld de firma te redden. Dat zag hij nu ook wel in, maar destijds leek het erop dat er nog hoop was. Hij had zichzelf wijsgemaakt dat er wel iets zou gebeuren. Maar de waarheid was dat hij geen gezichtsverlies wilde lijden, zijn fouten niet wilde toegeven.

Hij moest zijn huis verkopen. Het was moeilijk te zeggen wat het met de huidige markt zou opbrengen, maar het was in ieder geval een waardevol huis. Het huis in Newport was een andere zaak. Drie weken geleden had hij Rose gevraagd of er nog iets over was van de zeshonderdduizend dollar die hij haar had gegeven.

‘Geen cent, William,’ had ze geantwoord met een lieve glimlach. ‘Trouwens, ik heb nog wat meer nodig,’

‘Is het nu nog niet klaar?’

‘Niet helemaal. Je weet toch hoe architecten zijn. En ook die werklui…’

Een onaf paleisje in Newport. God mocht weten hoe hij dat met de dalende huizenmarkt moest verkopen. Voor zover hij wist kocht niemand meer dit soort chique huizen.

Tenzij er een wonder gebeurde, zou hij er in de komende uren achter komen of zijn saldo positief, nul of negatief was. Daar wilde hij niemand bij hebben. Als hij hiermee klaar was, zou hij naar huis gaan en Rose vertellen dat ze bankroet waren. Ze wist helemaal van niets.

‘Haal me om vier uur op, Joe,’ zei hij terwijl hij uitstapte.

Toen Joe ’s middags weer het portier voor William Master opende, scheen de zon nog steeds.

‘We gaan een eindje rijden, Joe,’ zei William. ‘Ik wil naar de West Side, Riverside Drive.’ Hij glimlachte.

Het was al een tijdje geleden dat hij in de buurt van de Hudson was geweest. Toen ze in de 70th-Streets kwamen, keek hij uit over het brede water. Hier was weinig veranderd, het was er nog precies zo als toen de eerste Masters en Vandycks naar de stad waren gekomen. Dit hadden zij ook gezien. Net als de indianen die aan hen vooraf waren gegaan.

Opeens dacht hij aan de wampumgordel. Hij had dat ding nog steeds om en het had hem helemaal geen geluk gebracht. Volgens zijn berekening zou hij nadat het makelaarskantoor werd gesloten, de huizen waren verkocht en de schulden waren afbetaald nog ongeveer vijftigduizend dollar over hebben. In ieder geval was het beter dan niets.

Het in driehonderd jaar opgebouwde familiekapitaal was verdwenen, verdampt. En dat allemaal door mijn toedoen, dacht hij. In al deze generaties was hij de enige geweest die dat voor elkaar had gekregen. Hij zuchtte diep van schaamte.

Hij keek naar Joe en vroeg zich af of hij zijn zucht had gehoord. Blijkbaar niet. Joe was een prima kerel, hij stelde nooit vragen.

Ze reden langs het grafmonument van Grant en daarna ontvouwde zich een weids uitzicht. De Amerikaanse economie was weliswaar verzwakt, Wall Street was ingestort, maar toch zag je tegenwoordig overal in Manhattan enorme bouwprojecten verrijzen.

De kolossale hangbrug over de Hudson was bijna voltooid. Zelfs de Brooklyn Bridge viel hierbij in het niet.

‘Wat een geweldige brug is dat, vind je niet Joe?’

‘Zeker, meneer.’

‘Zet de auto maar aan de kant. Ik wil even een kijkje nemen.’

Master zette zijn hoed op, stapte uit en wandelde de brug op. De kabels hingen al allemaal op hun plaats en ze waren bezig met de bestrating aanleggen. Hij liep langs een aantal arbeiders en er kwam iemand naar hem toe lopen, waarschijnlijk een ploegbaas. Master glimlachte vriendelijk naar hem.

‘Die mannen van je doen geweldig werk.’

‘Dank u.’

‘We hadden het laatst nog over jullie.’ Hij kon zien dat de voorman zich afvroeg wie hij met ‘we’ bedoelde. ‘Jullie liggen behoorlijk voor op schema.’

‘Dat klopt. U bent…?’

‘William Master,’ zei William. ‘Zou ik een kijkje mogen nemen?’

‘Loopt u maar mee,’ zei hij. ‘Maar past u wel op.’

Vanaf het looppad keek William naar het noorden. Wat was het toch een machtige rivier en wat zagen de kliffen van de Palisades er indrukwekkend uit. In het zuiden zag hij de lange streep van Manhattan en in de verte de torens van het Financial District, met daarachter de havenmond.

De familie was weer terug bij het begin. Hier stond hij dan, alleen met de rivier.

William keek naar het water onder hem. Dit zou het perfecte moment zijn om te springen. Jaren geleden was een kerel voor een weddenschap van de Brooklyn Bridge gesprongen. Hij had het niet overleefd. Het zou niet eens zo’n slechte manier zijn om te sterven. Met een beetje geluk zou de rivier hem verzwelgen en zou hij van niets meer weten. Zijn gezin zou het wel redden. Ze waren beter af zonder hem.

Maar was dat wel zo? Voor Charlie zou er niet veel veranderen. Hij zou geen geld meer hebben, maar gezien de manier waarop hij leefde, zou dat nauwelijks verschil maken. Maar hoe zat het met Rose? Rose met haar dwaze obsessie voor het huis in Newport, met de marmeren gang en wie weet wat nog meer. Hoe zou ze dit aankunnen? Hij schudde zijn hoofd.

Het vereiste minder moed om te springen dan weer naar huis te gaan. Maar er zat niets anders op. Hij draaide zich om. De voorman kwam snel op hem afgelopen.

‘Komt u op de opening van de brug, meneer Master?’ vroeg hij.

‘O, ik verwacht van wel.’

Hij vertelde het Rose pas ’s avonds laat toen ze in haar boudoir naast hun slaapkamer zat. Ze zag er in haar zijden japon uitzonderlijk mooi uit. En ze droeg het paarlen collier waar ze zo veel van hield. Kon hij haar maar iets opbeurends vertellen.

Ze deed net haar oorbellen uit toen hij naast haar kwam staan.

‘Ik heb slecht nieuws, Rose,’ zei hij.

‘Wat vervelend, lieverd.’

‘Bereid je er maar op voor dat het echt heel slecht nieuws is.’

‘Zeg het maar. Zijn we al ons geld kwijt?’

‘Ja.’

‘Is er nog iets over?’

‘Misschien vijftigduizend dollar. Met de firma is het afgelopen. We moeten de huizen verkopen. Alle twee…’ Hij kon even geen woord meer uitbrengen. Ze keek naar hem op en pakte zijn hand vast.

‘Dit komt niet als een verrassing voor me. Ik had het verwacht.’

‘Echt?’

‘Ik vermoedde al dat je in moeilijkheden zat. Dat is op het moment met veel mensen het geval.’

‘Ik weet niet wat ik moet zeggen.’

‘Wat wil je dan zeggen?’

‘Ik… Ik vind het zo erg.’ Hij wist zich bijna geen raad, maar riep zichzelf tot de orde. ‘Wat ga je nu doen?’

‘Wat ik ga doen? Bij je blijven natuurlijk. Het maakt niet uit hoe en waar. Dat is het enige wat ik wil.’

‘Maar na alles wat er is gebeurd…’

‘We hebben een heerlijk leven gehad en we zullen nog steeds een heerlijk leven hebben. Alleen een beetje anders.’

‘Wat denk je dat Charlie gaat doen?’

‘Werken natuurlijk,’ zei ze kordaat.

‘Ik –’

‘Ik wil dat je nu naar bed gaat,’ zei ze.

Een paar minuten later kwam ze de slaapkamer binnen. Tot zijn verbazing had ze geen nachtjapon aan. Afgezien van het parelcollier was ze volledig naakt. Ze was een vrouw van middelbare leeftijd, maar ze had nog steeds een goed figuur. Het effect was uitermate erotisch.

Ze ging naast het bed staan, maakte langzaam het collier los en gaf het aan hem.

‘Dit zal vast wel een flink bedrag opbrengen,’ zei ze.

Hij nam het aarzelend aan. ‘Ik wilde niet dat je dit ooit weg zou doen,’ zei hij.

‘Jij bent alles wat ik nodig heb. Dat is het enige wat belangrijk is.’ Ze stapte in bed en trok hem tegen zich aan.

‘Rose, ik kan het niet. Ik denk niet dat ik nu iets presteer,’ zei hij aangeslagen.

‘Sst, dat hoeft ook niet,’ fluisterde ze. En ze trok zijn hoofd tegen haar borst. ‘Je mag nu gerust huilen.’

Enige uren later nadat ze de liefde hadden bedreven en haar echtgenoot naast haar in slaap was gevallen, lag Rose Vandyck Master naar het plafond te staren. Ze was blij dat het achter de rug was. Er was anderhalf jaar verstreken sinds ze voor het eerst vermoedde dat haar echtgenoot in moeilijkheden zat en ze had het vreselijk gevonden om hem te zien lijden. Maar ze kon niets doen, alleen maar afwachten.

Ze herinnerde zich nog goed hoe het in 1907 was gegaan. Tijdens de toenmalige paniek was hij bijna ten onder gegaan, maar hij had het haar niet durven vertellen. Toen het deze keer de verkeerde kant op ging met de beurs, en ze zag hoe wanhopig hij was, zonder dat hij er iets over zei, had ze haar maatregelen genomen.

Het was niet veel, maar het was in ieder geval iets. En hij had geen flauw vermoeden.

De vraag was alleen wanneer ze het hem zou vertellen.

Nu nog niet. Ze kon beter wachten tot alles was geregeld en de schulden waren afgelost. Als ze geld achterhield voor de crediteuren zou dat natuurlijk strafbaar zijn. Maar dat was iets van later zorg. Het was een meevaller dat hij toch nog een beetje geld over had. Maar het belangrijkste was dat ze hem een flink bedrag had weten te ontfutselen.

Om precies te zijn zeshonderdduizend dollar. Ze had het veilig weggezet op vijf verschillende bankrekeningen, op haar eigen naam. Er was geen cent van uitgegeven.

Gelukkig was William niet zo gesteld op Newport. Als hij had besloten om daar toch naartoe te gaan, was hij erachter gekomen dat er afgezien van de zeildoeken die over sommige delen van het huis hingen, niets gaande was. Geen architecten, geen werklui, geen marmer. Helemaal niets. Af en toe had ze mensen laten komen om de indruk te wekken dat er werd gewerkt en bovendien werd het huis aan het zich onttrokken door hoge heggen. Verder had ze alleen nog maar hier en daar wat geruchten hoeven te verspreiden.

Zeshonderdduizend. Voldoende om een fatsoenlijk appartement op Park Avenue te kunnen huren. Ze hadden genoeg mooie spullen om hun vrienden te kunnen ontvangen. Terwijl talloze mensen grote verliezen hadden geleden en volkomen van het toneel verdwenen waren, zou het met hen anders gaan.

Ze mochten dan wel berooid zijn, maar in ieder geval waren ze nog steeds oud geld.