DE PATRIOT

 

Ze aten die avond vroeg, James, zijn vader, Abigail en Weston, het kleintje. Hudson en Solomon deden de bediening.

James werd overmand door emoties toen hij naar zijn familie keek. De eerste uren na zijn aankomst waren moeilijk geweest. Het kwam voor hem als een schok dat zijn moeder was overleden en hij verweet zichzelf dat hij niet eerder was gekomen. Om zich heen kijkend naar zijn bloedverwanten aan tafel voelde hij een grote genegenheid voor deze mensen. Daar zat zijn vader, nog altijd een knappe man. En zijn kleine zusje Abigail dat hij nauwelijks herkende; ze was al vijftien en hard op weg een jongedame te worden. Hoe warm en hartelijk had ze hem verwelkomd en wat riep ze beschermende gevoelens in hem op.

En dan die kleine Weston. James had de blik in de ogen van zijn vader zien verzachten toen hij voor het eerst naar zijn kleinzoon keek. Met zijn blonde haar en blauwe ogen leek hij wel een miniatuurversie van zijn grootvader.

Er was zo veel te bespreken. James wilde alles weten over zijn zus Susan en haar gezin en ze spraken af haar zo snel mogelijk op te zoeken in Dutchess County. Hij vertelde honderduit over de Albions in Londen en over het laatste nieuws uit de Engelse hoofdstad.

‘Wat jammer dat je echtgenote niet is meegekomen,’ zei John Master uiteindelijk.

‘Inderdaad.’ Vanessa. Bij hun weerzien had James slechts kort laten weten dat ze niet in de gelegenheid was geweest de overtocht te maken, maar dat was slechts de halve waarheid. Met een blik op de blonde krullen van zijn zoon glimlachte James alsof er niets vreemds aan was dat Vanessa was thuisgebleven. ‘Ze hoopt dat daar in de toekomst verandering in komt.’

Er viel een korte stilte. Ze verwachtten meer, maar James deed er het zwijgen toe.

Abigail verbrak de stilte. ‘Hoelang ben je van plan te blijven, James?’ vroeg ze.

‘Dat weet ik nog niet zeker.’

‘Het zijn onzekere tijden,’ zei zijn vader grimmig.

James gaf het gesprek een luchtiger wending. Hij vroeg naar Abigails bezigheden, wat ze het liefst in haar vrije tijd deed en welke boeken ze graag las.

Nadat Abigail de kleine Weston naar bed had gebracht, zaten James en zijn vader alleen in de kamer en konden ze de situatie in de koloniën bespreken.

John gaf hem een gedetailleerde beschrijving van de ontwikkelingen op Lexington. Volgens hem was de confrontatie tussen de patriotten in Boston en de roodrokken slechts een voorbode van de werkelijke strijd die zou losbarsten. Het confisqueren van legerproviand en wapens waren rebelse daden die nog een staartje zouden krijgen.

‘Maar laat ik je de aanloop ernaartoe uitleggen,’ zei hij. En hij schetste voor James het achtergrondverhaal van de laatste jaren koloniale geschiedenis; de vergissingen van de koninklijke gouverneurs, de incompetentie van Londen om compromissen te sluiten, de opstandigheid van de bevolking van Boston. Hij vertelde over de slinkende invloed van het bestuur, de opkomst van de Sons of Liberty en de rellen, en over zijn lotgevallen met Eliot Master, kapitein Rivers en Charlie White.

Ondanks de beheerste, kalme façade van zijn vader zag James dat hij erg gespannen was. Alles waar de man in had geloofd, lag onder vuur. Hij leek vooral aangeslagen door de brute aanval van zijn jeugdvriend Charlie. Nu zijn echtgenote hem was ontvallen, moest John zich erg eenzaam en angstig voelen.

‘Daarom ben ik blij dat jij bent gekomen, jongen,’ zei John. ‘Als loyalistenfamilie moeten we ons beraden op de volgende stap.’

‘Had u al iets in gedachten?’

Zijn vader keek bedachtzaam en zuchtte.

‘Kapitein Rivers heeft geopperd dat ik me in Engeland kon vestigen. Dat kwam als een schok. We wonen hier immers al vele generaties. Maar als de zaken niet verbeteren denk ik dat het, mede omwille je zus, geen slecht voorstel is.’

James hield zijn mening voor zich en probeerde zijn vader enige troostende woorden te bieden. Maar toen ze zich opmaakten voor de nacht, hield John hem tegen.

‘Ik wil me nergens mee bemoeien, maar ik was toch verrast dat je vrouw niet is meegekomen. Gaat alles goed? Is er iets wat je me wilt vertellen?’

‘Nee, vader, op het moment niet.’

‘Zoals je wilt.’ John was bezorgd, maar hij drong niet verder aan. James wenste zijn vader goedenacht en was blij dat hij lastige vragen kon omzeilen door zich in zijn slaapkamer terug te trekken.

Het was echter niet alleen zijn vrouw Vanessa over wie hij niet wilde praten. James had nog iets voor zijn vader te verbergen.

De volgende ochtend, vlak na het ontbijt, wist Hudson te melden dat op Wall Street een hele menigte op de been was.

Tegen de tijd dat James en zijn vader daar aankwamen, waren de straten geblokkeerd met duizenden mensen. Kennelijk hadden ze het op de City Hall voorzien. Even later liepen er twee mannen op hen af, John Jay en Duane de koopman, en John stelde beiden aan zijn zoon voor. John vroeg hun wat de commotie was.

‘Ze willen dat de stad zich gaat bewapenen tegen de Britse troepen,’ zei Jay.

‘Maar dat is ongehoord!’ riep John uit.

‘Wat gaan jullie doen?’ vroeg James aan Jay.

‘We geven hun waar ze om vragen,’ antwoordde de advocaat kalm.

‘Keur je gewapende rebellie goed?’ zei John luid en hij wierp James een blik toe die zoveel zei als: ‘zie hoe we ervoor staan’. Hij wendde zich weer tot Jay. ‘Is dat echt wat jullie willen?’

‘Jullie?’ John Jay keek minachtend over zijn schouder. ‘Ik walg van die meute,’ zei hij kil.

‘Toch ben je bereid hen aan te voeren,’ protesteerde John Master.

‘Er zijn hogere belangen in het spel.’

‘We moeten dit doen, Master,’ kwam Duane tussenbeide, ‘het is de enige manier om de controle over hen te krijgen.’

John schudde vol ongeloof zijn hoofd. ‘Kom, we gaan naar huis,’ zei hij tegen James.

Maar James wilde nog niet naar huis. Hij bleef een poosje naar de verzamelde menigte kijken en liep toen de stad in. Hij maakte her en der een praatje met winkeliers, touwknopers, floristen, koopmannen en zeelieden. Halverwege de ochtend stapte hij een taveerne in, waar hij zijn oor te luisteren legde. Tegen de middag wist hij zeker dat het plan dat hij had bedacht het juiste was.

Dezelfde middag stapte hij taveerne Hampden Hall binnen. Hij stelde een vraag aan de kastelein, die naar twee mannen wees die aan een tafel zaten. James liep op hen af.

‘Mijnheer White? Charlie White?’ vroeg hij.

‘Wie ben jij?’

‘James Master. U bent een bekende van mijn vader.’

Charlie trok verbaasd zijn wenkbrauwen op. ‘Wat kom jij hier doen?’ vroeg hij wantrouwend.

‘Ik kom alleen maar praten,’ zei James en hij keek naar de andere man aan tafel, die van zijn eigen leeftijd was. ‘Jij moet Sam zijn,’ zei James. ‘Feit is dat ik u beiden een excuus verschuldigd ben. Mag ik gaan zitten?’

In korte bewoordingen legde James uit dat hij jaren geleden in opdracht van zijn vader bij hen op bezoek had moeten gaan. Hij wilde wel, zo verklaarde hij, maar hij voelde zich in een hoek gedreven. Hij was nooit komen opdagen en had daarover tegen zijn vader gelogen.

‘Zulke vergissingen begaan jonge jongens nu eenmaal,’ zei hij schuldbewust. ‘Mijn vader ging er altijd van uit dat ik bij jullie langs was geweest. En toen ik u later tegenkwam, mijnheer White, veinsde ik van niets te weten.’ Hij trok zijn schouders op. ‘Ofwel, ik ben u een excuus verschuldigd, en mijn vader ook.’

Sam keek naar zijn vader. Charlie zweeg.

‘Niet dat ik veel vorderingen heb gemaakt,’ vervolgde James. ‘Mijn vader verzocht me keer op keer naar Amerika te komen om mijn moeder te zien. Ik luisterde niet. Nu ben ik er eindelijk en is het te laat – ze is al overleden. Ze stierf terwijl ik onderweg was.’

‘Je moeder was een goede vrouw,’ zei Charlie zacht. ‘Ik vind het heel erg dat ze dood is. Maar dat betekent nog niet dat je vader en ik nu vrienden zijn.’

‘Dat weet ik.’

‘Jullie zullen loyalisten blijven, Sam en ik zijn patriotten. Het ziet ernaar uit dat we elkaar altijd in de haren zullen vliegen.’

‘Wellicht, mijnheer White, maar ik moet u nog iets vertellen.’

‘Wat dan?’

‘Ik ben geen loyalist. Ik ben een patriot.’