DE LOYALIST

1770

James Master keek geamuseerd naar de jonge Grey Albion die in de deuropening stond. Grey gedroeg zich immer als zijn jongere broertje en zijn haar zat altijd door de war.

‘Ga je niet mee, James?’

‘Ik moet een brief schrijven.’

Nadat Grey was vertrokken, zuchtte James diep. Dit zou geen gemakkelijke brief worden. Hij zond zijn ouders vaak korte berichtjes tezamen met de rapporten die Albion aan hun uitbracht, maar hij moest tot zijn schaamte bekennen dat hij hun een jaar lang geen uitgebreide brief had gestuurd. Ze zouden het zeker op prijs stellen. De ware reden waarom hij hun schreef, zou hij aan het eind openbaren.

Hij wist niet zeker of ze daar blij mee waren.

‘Lieve ouders’, begon hij. Zijn inspiratie stokte. Hoe moest hij het vertellen?

John en Mercy hadden nooit ruzie. Maar op deze mooie lentedag hing er een stevig meningsverschil in de lucht. John probeerde zich in te houden, maar in zijn hart was hij woest over haar voornemen.

‘Ik smeek je niet te gaan!’ riep hij.

‘Dat kun je niet menen, John.’

‘Begrijp je niet dat ik enorm voor schut zal staan?’

Waarom wilde ze het niet inzien? Vorig jaar had de Trinity hem gevraagd om lid te worden van het kerkbestuur. Hij was trots want dat was een positie met aanzien; het bestuur zou het niet op prijs stellen als zijn vrouw openlijk een dienst van dissenters zou bijwonen. Vijf jaar geleden had men zoiets nog door de vingers gezien, maar de tijden waren veranderd. Dissenters zorgden voor problemen.

‘Let op je taalgebruik, alsjeblieft, John.’

‘Je bent mijn vrouw,’ brieste hij. ‘Je zult me gehoorzamen.’

Ze zweeg even terwijl ze zorgvuldig haar woorden koos.

‘Het spijt me, John,’ zei ze. ‘Maar er bestaat een hogere autoriteit. Verbied me niet het woord Gods aan te horen.’

‘En je wilt Abigail meenemen?’

‘Ja.’

Hij schudde zijn hoofd. Hij wist beter dan met haar te twisten over haar religieuze overtuiging en bovendien had hij al genoeg aan zijn hoofd.

‘Ga dan maar,’ gromde hij schoorvoetend. ‘Maar zonder mijn zegen.’ En bedankt, voegde hij er in gedachten aan toe, waarna hij zich omdraaide.

John Master had een bepaalde kijk op de wereld van 1770. Hij was ervan overtuigd dat de koloniën grote mannen nodig had, mannen van goede wil die het hoofd koel hielden. Vijf jaar geleden verkondigden Livingston en De Lancey terecht dat de Sons of Liberty een halt moest worden toegeroepen, maar daarin hadden ze gefaald.

De belangrijkste politieke stromingen binnen het Provinciale Bestuur waren sinds lange tijd gescheiden conform hun Engelse tegenvoeters. De Lancey en zijn welgestelde anglicanen waren Tory’s en ze gingen ervan uit dat John, als bestuurslid van de Trinity en met een zoon aan Oxford, bij hen hoorde. De Whigs, aangevoerd door Livingston en een groep presbyteriaanse advocaten, kwamen op voor de gewone man en verzetten zich tegen elke vorm van koninklijke autoriteit, maar het waren nog altijd redelijke mensen. John was gematigd genoeg om velen van hen tot zijn vriendenkring te kunnen rekenen.

Hij ging er daarom van uit dat beschaafde mensen als hij voldoende gezond verstand hadden om de koloniën waardig te besturen. Maar het tegendeel was waar; de afgelopen vijf jaar waren rampzalig verlopen.

Na het herroepen van de Stamp Act had hij goede hoop dat de zaken zich zouden herstellen. Hij was er voorstander van geweest om de Britse troepen weer van proviand te voorzien.

‘We hebben hen nodig, dus ze moeten gevoed en betaald worden,’ wees hij de Wigs terecht.

‘Geen sprake van, John,’ luidde hun antwoord. ‘Het gaat om het principe; het is een belasting waar wij niet mee instemden.’

‘Waarom stemmen we er dan niet gewoon mee in?’ had hij gevraagd.

Wat John echter verbaasde, was dat de ministers in Londen de heftig tegenstribbelende koloniën zo hautain bleven bejegenen, getuige hun volgende stap. Minister Townshend hief zonder overleg nieuwe belastingen op een hele reeks artikelen, waaronder papier, glas en thee. ‘Nieuwe minister, nieuwe belastingen,’ verzuchtte John. ‘Het is elke keer hetzelfde liedje.’ Er zat echter een addertje onder het gras: het geïnde geld zou niet naar de troepen gaan, maar gebruikt worden om de salarissen van de provinciale gouverneurs en hun functionarissen te betalen.

Dat was uiteraard tegen het zere been van de Whigs.

‘Ze werden altijd betaald door het door ons gekozen bestuur,’ protesteerden ze. ‘Zo houden we nog een vinger in de pap. Als de gouverneurs voortaan door Londen gefinancierd worden, kunnen ze ons compleet negeren.’

‘Het is ons volkomen duidelijk dat Londen ons te gronde wil richten,’ zei een collega tegen John. ‘Ze kunnen de pot op,’ voegde hij eraan toe.

En weer weigerden de kooplui verdere handelsbetrekkingen met de Engelsen. Het bestuur was aan het zwalken, vond John, maar nog erger waren die Sons of Liberty, Charlie White en zijn vriendjes, die inmiddels heer en meester waren op straat.

Midden in Bowling Green, pal voor het fort, hadden ze een zogeheten Liberty Pole geplant, zo hoog als een scheepsmast, waar ze altijd slaags raakten met de roodrokken. Als die de stok weghaalden, zetten de Sons of Liberty er nog een hogere neer, als een uitdagende totempaal van triomf. Het bestuur durfde nauwelijks meer in te grijpen. Daarbij veroorzaakten de dissenters ook de nodige onlusten.

Op zich had John niets tegen dissenters, die altijd in groten getale in New York aanwezig waren. Het waren respectabele presbyterianen, hugenoten van de Franse en de Hollandse kerk, lutheranen, de Evangelische Broedergemeente, methodisten, baptisten, joden en quakers.

De frictie was ontstaan vanwege een simpele, wettelijke aangelegenheid. De Trinity Church was een corporatie, een status die juridische en financiële voordelen met zich meebracht. De presbyterianen eisten daaorom eenzelfde status. Maar dat lag gevoelig. Immers, de koninklijke eed én de historische wetgeving geboden dat het bestuur de kerk van Engeland volgde. Het incorporeren van een dissenterende kerk zou zeker juridische en politieke implicaties hebben. En zodra de presbyterianen hun wens kenbaar maakten, volgde de rest van de geloofsgemeenschappen. Tot aller teleurstelling had de gouverneur hun eisen van de hand gewezen.

John moest toegeven dat zijn eigen kerk olie op het vuur had gegooid doordat een strijdlustige bisschop de Amerikaanse kolonisten ‘ongelovig en barbaars’ had genoemd.

Dat was vragen om moeilijkheden. De dissenters waren furieus op alles wat Brits was en respectabele presbyterianen bevonden zich plots in hetzelfde kamp als de Sons of Liberty. Juist op het moment dat kalmte was vereist, knoopten de beste mannen in de stad betrekkingen aan met de slechtste.

John kon zich indenken waarom Mercy de dienst van vandaag per se wilde bijwonen: de grote Whitfield was terug. Onder het toegestroomde publiek zouden zich beslist enkele anglicanen bevinden die, zoals Mercy beweerde, ook het licht zouden zien.

Toch was het verkeerd, omdat dit soort bijeenkomsten nooit veel goeds voorspelden; ze wakkerden de verhitte gemoederen alleen maar verder aan. Nog even en Charlie White stak hun huis in brand ‘om het werk van de Heer te verrichten’. Terwijl Mercy en Abigail weg waren, werd John geplaagd door deze sombere gedachtestroom. Hij voelde zich eenzaam en gedeprimeerd.

De priester keek omhoog naar de hemel, waardoor de zon zijn brede gezicht met een verheven glans leek te zegenen. Hij had hulp nodig gehad om het podium te beklimmen, maar hij leek erg geïnspireerd door deze dag; zijn stem galmde melodieus over de toegestroomde menigte in Common.

Mercy kon zich echter niet op zijn preek concentreren.

Abigail stond naast haar, die met haar tien jaar oud genoeg was om de woorden te kunnen bevatten, maar ook zij keek steeds over haar schouder. Mercy vermoedde dat Abby haar en John ruzie had horen maken en ze vroeg zich af wat er in het hoofd van haar dochter omging. Waren ze maar niet gegaan. Het gaf geen pas om nu rechtsomkeert te maken, en bovendien had ze haar trots.

Minuten verstreken. Opeens trok Abby aan haar arm. ‘Kijk! Daar is papa.’

Hij liep met vaste tred op hen af. Lieve help, wat was hij toch knap. En hij glimlachte – ze kon het nauwelijks geloven.

‘Ooit zijn we hier samen naartoe gegaan,’ zei hij terwijl hij haar hand pakte. ‘Ik vond het beter om dat te herhalen.’

Ze kneep zwijgend in zijn hand, wetende wat hij hiervoor had moeten overwinnen. Maar even later fluisterde ze: ‘Kom, John, we gaan naar huis.’

Abby dartelde voor hen uit, blij dat haar ouders hun ruzie weer hadden bijgelegd.

‘Ik moet je iets bekennen,’ zei Mercy.

‘Wat, liefste?’

‘Ik denk dat ik naar de preek ging omdat ik al jaren boos op je ben.’

‘Waarom?’

‘Omdat ik het je kwalijk nam dat James in Londen is gebleven. Ik heb mijn zoon al vijf jaar niet meer gezien. Was hij maar hier,’ verzuchtte ze.

John knikte. Hij kuste haar hand.

‘Ik schrijf hem vandaag een brief dat hij direct naar huis moet komen.’

De brief van James, tezamen met een van Albion, werd die avond bij de Masters thuisbezorgd. John las hem in zijn werkkamer.

Het tumult in de koloniën is niets vergeleken met het oproer hier in Londen. Kent u Wilkes nog, wiens affaire zo veel op die van Zenger leek? Hij heeft zichzelf in de gevangenis tot parlementslid benoemd. Toen hem die functie werd ontzegd, hebben de radicalen de meute in Londen opgeruid en de Londense straten zo goed als overgenomen. Ze roepen ‘Wilkes en Liberty!’, net zoals die Sons of Liberty in New York. Het is geen kwestie meer van goed of kwaad. Het is schandalig hoe het volk tekeergaat en de regering is niet van plan toe te geven – hier noch in de koloniën. Het parlement zou er overigens niet mee instemmen: gezond verstand en orde moeten prevaleren.

Het besluit van de Amerikaanse kooplui om de handel met Engeland op te schorten, heeft minder impact dan gedacht. Ten eerste negeren de zuidelijke koloniën heimelijk dit embargo – zelfs Philadelphia doet stiekem zaken met Londen. Ten tweede zoeken mannen als Albion hun heil bij India en Europese landen. Niettemin denk ik dat de schermutseling tussen Engeland en de koloniën van korte duur zal zijn omdat de nieuwe premier, Lord North, jullie welgezind is en zo snel mogelijk de betrekkingen wil herstellen.

Ik heb evenwel andere, betere berichten voor jullie…

Toen John de rest van de brief las, staarde hij grommend voor zich uit. Hij herlas de brief, legde hem terzijde en pakte Albions brief, die vol zakelijke mededelingen stond. Daarna wijdde hij enige woorden aan James.

U zult al van James hebben vernomen dat hij gaat trouwen. Normaliter zou ik zo’n verbintenis niet zonder uw instemming hebben toegestaan, maar ik moet eerlijk bekennen dat de jongedame in kwestie zo’n uitstel niet rechtvaardigt. Deze zomer verwachten ze hun kind.

Juffrouw Vanessa Wardour, zo heet zij, komt van een zeer gefortuneerde familie. Interessant is ook dat ze een nicht van kapitein Rivers is. Ze bezit een prachtig huis in Mayfair waar zij en James hun intrek zullen nemen. Ze is enkele jaren ouder dan James, maar behalve haar fortuin en uitstekende contacten is ze ook nog eens beeldschoon.

Al heb ik mijn reserves en heb ik dit zeker niet aangemoedigd – ik heb begrepen dat James haar in het huis van Lord Riverdale heeft ontmoet – in Londen is iedereen ervan overtuigd dat James een briljante zet heeft gedaan.

John legde de brief neer. Hij moest een paar keer diep ademhalen voordat hij hem aan Mercy kon laten zien.