SONATE BIJ MAANLICHT

1871

In de acht jaar nadat Theodore Keller Coney Island had bezocht, had zijn carrière een grote vlucht genomen. Dat was aan twee dingen te danken. Het eerste was dat hij aan het eind van de zomer waarin de vreselijk lotingrellen plaatsvonden, had besloten naar het Zuiden te gaan om de laatste stadia van de Burgeroorlog vast te leggen. Het tweede was dat Frank Master zich als zijn beschermheer had opgeworpen.

Maar op deze warme oktoberdag, terwijl de belangrijkste expositie van zijn leven zou worden geopend in een schitterende galerie nabij Astor Place, die Master voor deze gelegenheid had gehuurd, stond hij op het punt zijn geduld met zijn weldoener te verliezen.

‘Je maakt alles kapot,’ riep hij geërgerd uit.

‘Ik weet zeker dat je dit moet doen,’ zei Master met grote stelligheid.

Ze hadden al eerder een meningsverschil gehad. Theodore had geen bezwaar gemaakt toen Master voorstelde om een van de portretstudies die hij van Lily de Chantal had gemaakt in de expositie op te nemen. Maar toen Master hem te kennen gaf dat hij het er niet mee eens was dat er een portret van madame Restell kwam te hangen, was Theodore woedend geworden.

‘Dat is een van de beste foto’s die ik ooit heb gemaakt,’ had hij geprotesteerd.

Het portret van madame Restell was een meesterwerk. De foto was bij haar thuis genomen. Ze zat in een enorme, barokke fauteuil, als Cleopatra op haar troon. Met haar grote, stierachtige gezicht staarde ze strijdlustig in de camera, angstaanjagend als de Minotaurus. Naast haar portret zou zelfs een foto van generaal Grant in het niet vallen.

‘Theodore,’ had Frank Master gezegd, ‘die vrouw is zo berucht dat zelfs de grond naast haar huis onverkoopbaar is. En dat is nota bene op Fifth Avenue! Niemand wil daar wonen. Als je dat portret ophangt, krijg je nooit meer een opdracht.’ Zelfs Hetty Master moest dat schoorvoetend toegeven.

Toen madame Restell erachter kwam dat haar foto geen deel van de expositie zou uitmaken, was ze razend geworden.

Er waren nog andere aspecten aan de expositie die Master niet bevielen. Foto’s met een politieke lading.

‘Ik waarschuw je Theo,’ had hij gezegd. ‘Ik wil niet dat je in moeilijkheden komt.’ Het was ongetwijfeld een wijze raad, maar Theodore weigerde er gehoor aan te geven.

‘Ik laat de waarheid zien,’ zei hij. ‘Dat is de taak van een kunstenaar.’

Hierin had hij een onverwachte medestander: Hetty Master. ‘Hij heeft gelijk,’ zei ze tegen haar echtgenoot. ‘Hij mag alle foto’s ophangen die hij wil, Nu ja, behalve die van madame Restell,’ voegde ze er enigszins aarzelend aan toe.

Maar toen Master die dag een opmerking maakte, terwijl de hele expositie al was ingericht, was Theodore bijna ontploft van woede. Dat zijn weldoener naar de galerie was gekomen om zijn standpunt toe te lichten, had het er alleen maar erger op gemaakt.

‘Stel je nu eens voor,’ riep Frank enthousiast uit. ‘Die drie foto’s naast elkaar. Boss Tweed links, Thomas Nast aan de rechterkant en die foto van het gerechtsgebouw daar net onder. Of erboven, wat je wilt,’ had hij er toeschietelijk aan toegevoegd.

‘Maar die foto’s zijn niet interessant,’ wierp Theodore tegen.

‘Theodore,’ zei Frank geduldig, alsof hij het tegen een kind had. ‘Boss Tweed is vandaag gearresteerd.’

Tammany Hall had al veel geld weten te slaan uit New York City, maar het moest gezegd worden dat Boss Tweed de kunst van het steekpenningen ontvangen voor contracten uitstekend beheerste. Hij deed niets ingewikkelds. Samen met Sweeny, de beheerder van parkzaken, Connolly, de penningmeester, en burgemeester Oakey Hall, vormde hij een kliek die de stedelijke contracten toekende. Terwijl in het verleden aan een contract van tienduizend dollar nog eens tweeduizend werd toegevoegd, had dit syndicaat dat nu de touwtjes in handen had de gelegenheid gekregen er nog een schepje bovenop te doen. Al meer dan tien jaar werd het bedrag dat op een contract stond vervijf- vertien- of zelfs verhonderdvoudigd. De aannemer kreeg betaald, plus nog een flinke bonus, en het enorme bedrag wat dan overbleef werd onder het syndicaat verdeeld.

Het indrukwekkendste project was het gerechtsgebouw, achter het raadhuis. Het was nu al tien jaar in aanbouw, en het eind was nog niet in zicht. Wanneer het was voltooid, zou het ongetwijfeld een van de indrukwekkendste gebouwen in de stad zijn, een waar paleis, opgetrokken in neoclassicistische stijl. Maar het syndicaat had geen haast om het te voltooien, want dit schitterende staaltje architectuur was ook een ware goudmijn. Iedereen had er profijt van, in ieder geval de vele vrienden van het syndicaat. Niemand wist precies hoeveel miljoenen er al naar dit gebouw waren gevloeid, maar één ding was zeker: het gerechtsgebouw had nu al meer gekost dan de recente verwerving van Alaska.

Toch had de pers pas sinds twee jaar serieus de aanval op het syndicaat geopend. Die aanval kwam van twee kanten: de berichten in The New York Times en de geniale spotprenten van Thomas Nast in Harper’s Weekly.

De prenten van Nast baarden Boss Tweed nog de meeste zorgen. Zijn kiezers konden dan misschien niet lezen, maar de spotprenten konden ze wel degelijk begrijpen. Hij had zelfs een poging gedaan Nast af te kopen met een half miljoen dollar. Maar dat was mislukt. En nu was Boss Tweed eindelijk gearresteerd.

Theodore was eigenlijk helemaal niet zo in zijn sas met Tweeds portret, dat hij een aantal jaren geleden had gemaakt. Met zijn hoge, gewelfde voorhoofd en baard onderscheidde Tweed zich niet van de eerste de beste andere corpulente politicus, maar door de uitgekiende belichting viel er toch iets van agressie en hebzucht in zijn trekken te bespeuren. Theodore had veel meer genoten van de fotosessie met Nast. Nast en hij waren ongeveer van dezelfde leeftijd en beiden van Duitse afkomst. De begaafde tekenaar had een opmerkelijk rond gezicht met een ietwat ruige snor en een parmantig geitensikje. Theodore vond dat hij ook het levendige, spotzieke karakter van Nast had weten vast te leggen.

Op de foto van het gerechtsgebouw was te zien hoever de bouw was gevorderd, maar verder was die niet interessant.

‘Die foto’s wil je alleen maar om publiek te trekken,’ zei hij verbolgen.

‘Publiciteit is goed voor de zaken,’ reageerde Frank.

‘Dat weet ik. Maar begrijp je dan niet wat er zal gebeuren? Mensen zullen alleen maar aandacht hebben voor het portret van Tweed, omdat hij in het nieuws is, en geen aandacht aan de belangrijkere foto’s schenken.’

‘Zorg eerst maar dat je naam maakt,’ zei zijn weldoener. ‘Dan komt de rest vanzelf.’

‘Ik doe het niet.’

‘Theodore, al je andere werk hangt hier ook. Dat wordt ook heus wel bekeken, geloof me nu maar.’ Hij zweeg even. ‘Het is echt belangrijk voor mij.’

Frank zei het op vriendelijke toon, maar Theodore vatte het op als een dreigement. Als hij wilde dat Master hem zou blijven steunen, dan moesten de drie foto’s worden opgehangen. Hij zuchtte; dit was de tol die hij moest betalen. De vraag was of hij dat ging doen.

‘Het is nu vier uur,’ zei Master. ‘Om zes uur kom ik terug voor de opening.’

‘Ik zal erover nadenken,’ zei Theodore.

‘Graag.’

Het liefst had Theodore een ommetje gemaakt om nog eens rustig over deze kwestie na te denken, maar hij kon niet weg, want er kwam nog iemand. Hij hoopte dat ze niet al te lang op zich zou laten wachten.

Mary was van Gramercy Park op weg naar de galerie. Ze had ’s avonds met de Masters naar de opening kunnen gaan, zoals mevrouw Master had voorgesteld, maar ondanks Gretchens aanwezigheid zou ze zich tussen al die mondaine mensen toch niet prettig voelen. Ze vond het veel fijner als Theodore haar een persoonlijke rondleiding gaf. Bij Theodore voelde ze zich altijd op haar gemak.

Ze waren tenslotte geliefden geweest.

Echter niet lang. Na de lotingrellen van 1863 had ze besloten hem niet te gaan opzoeken. Ze was zich er maar al te zeer van bewust dat het niets voor hem betekende toen hij haar op Coney Island had proberen te verleiden. Ze nam het hem niet kwalijk en zodra ze weer thuis bij de Masters was en haar leven zijn gangetje ging, was Theodore snel genoeg uit haar gedachten verdwenen.

Dus was het volgens haar gewoon een opwelling toen ze in de maand augustus van datzelfde jaar op haar vrije zaterdag toevallig voor zijn atelier stond.

Theodore was net bezig een foto van een jongeman te nemen toen ze binnenkwam. Hij begroette haar beleefd alsof ze een klant was en vroeg haar te wachten in de grotere studio. Ze nam plaats op de sofa en keek naar het tafeltje. Deze keer lagen er geen dichtbundels op, alleen een krant en een beduimeld exemplaar van Nathaniel Hawthornes Scarlet Letter. Ze pakte de krant en hoorde Theodore afscheid nemen van de jongeman.

Met een glimlach op zijn gezicht kwam hij binnen.

‘Ik had niet verwacht dat je zou komen.’

‘Toevallig was ik in de buurt,’ zei ze. ‘Kom, ik ga even naar binnen, dacht ik.’

‘Dat was mijn laatste klant voor vandaag. Wil je iets eten?’

‘Wat jij wilt,’ zei ze, en ze stond op.

En toen had hij haar in zijn armen genomen en gekust.

Hun affaire duurde ongeveer twee maanden. Natuurlijk kon ze hem maar af en toe ontmoeten, maar het was verrassend hoe gemakkelijk ze iets wisten te verzinnen om bij elkaar te zijn. Op haar vrije dagen nam hij haar mee naar het theater of ging met haar uit wandelen. Af en toe praatte hij over zijn werk en legde hij haar allerlei technische details uit. Ze merkte dat ze dat prettig vond en dat het haar interesseerde.

Ze was er zich van bewust dat hij niet met haar zou trouwen. Bovendien wist ze niet eens of ze dat wel zou willen. Maar ze wist ook dat hij in haar was geïnteresseerd en affectie voor haar voelde.

Ze zeiden niets tegen Gretchen.

Half september kreeg ze bezoek van Sean en maakten ze een wandelingetje door Gramercy Park.

‘Wat heb jij met Theodore Keller?’ vroeg hij.

‘Ik weet niet waar je het over hebt,’ zei ze.

‘Dat weet je heel goed, Mary.’

‘Ga je soms mijn gangen na, Sean? Heb je niet beters te doen? Ik ben bijna dertig, hoor.’

‘Het doet er niet toe hoe ik het weet. Ik wil niet dat er met mijn zus wordt gesold.’

‘Mijn hemel, Sean met hoeveel meisjes heb jij niet gesold?’

‘Die waren niet mijn zus.’

‘Het is helemaal mijn eigen zaak.’

‘Ik kan er wel voor zorgen dat hem een lesje wordt geleerd.’

‘O nee, Sean, als je dat maar uit je hoofd laat.’

‘Hou je van hem?’

‘Hij is heel aardig voor mij.’

‘Als er een kind van komt, moet hij met je trouwen, iets anders zal ik niet toestaan.’

‘Sean, ik wil niet dat je je met mijn leven bemoeit. Ik ben hier net zo verantwoordelijk voor als hij. Als je van plan bent je zo te gedragen, dan wil ik je niet meer zien. En dat meen ik.’

Sean viel even stil.

‘Als je ooit in moeilijkheden geraakt, dan kom je maar naar mij toe, Mary. In mijn huis is altijd plaats voor je,’ zei hij vriendelijk. ‘En beloof me dat je, als je een kind mocht krijgen, het nooit zult afstaan. Nooit. Dan zal ik er wel voor zorgen.’

‘En jij moet me beloven dat je met je handen van Theodore afblijft.’

‘Zoals je wilt.’

Toen Theodore in oktober het besluit nam om de slagvelden te bezoeken, viel dat haar heel zwaar, hoewel ze dat niet aan hem liet merken. Misschien was het wel beter zo, dacht ze. Wanneer ze zich nog meer aan hem zou hechten, zou het afscheid ondraaglijk zijn.

Toen hij een week weg was, vroeg ze zich af of ze misschien zwanger was. Ze verkeerde in grote twijfel en onzekerheid en probeerde afleiding te zoeken in haar dagelijkse taken. Ze moest ook steeds denken aan wat Sean had gezegd. Maar gelukkig bleek al snel dat ze zich voor niets zorgen had gemaakt.

Theodore was ettelijke maanden weggebleven, en hoewel ze de verleiding bijna niet kon weerstaan, was ze vastbesloten niet meer op zijn avances in te gaan. Hij zal het vast en zeker ook met andere vrouwen aanleggen, dacht ze. Misschien was dat al het geval.

Maar toch waren ze bevriend gebleven en ze had hem ook geholpen. Toen Theodore haar vertelde dat hij op zoek was naar een beschermheer, was ze naar Frank Master gegaan en had hem gevraagd naar Theodores werk te gaan kijken. Dat was inmiddels vijf jaar geleden en Frank Master had zich een voorbeeldig beschermheer getoond. Hij zorgde voor opdrachten, legde contacten en deed alles wat een kunstenaar zich maar kon wensen. Toen Theodore zich liet ontvallen dat hij graag journalisten bij de opening zou hebben, had Mary haar broer Sean aangeschoten en die had het doorgegeven aan de reporters die zijn saloon bezochten.

Nu ze zag dat Theodore woedend was, vroeg ze wat er aan de hand was. Nadat hij haar het had uitgelegd, zei ze: ‘Als je Tweed en Nast nu eens daar hangt.’ Ze wees naar een lege plek. ‘Dan zal het best meevallen.’

‘Je zult vast wel gelijk hebben,’ morde hij.

‘Doe het maar voor mij.’

De opening werd druk bezocht. Natuurlijk keek iedereen naar de portretten van Tweed en Nast. Maar Frank kreeg gelijk, ook de andere werken kregen veel aandacht. Theodore begroette zijn zus en converseerde met de mensen aan wie Master hem voorstelde en voelde zich steeds meer ontspannen. Maar nog niet helemaal. Hij verwachtte een belangrijk iemand. Een reporter van The New York Times.

Sean O’Donnell had beloofd dat deze man zou komen, maar het was al zeven uur en nog steeds was hij er niet. Tien over zeven, nog niemand. Pas tegen halfacht kwam Master naar hem toe en fluisterde: ‘Volgens mij is hij er.’

Horace Slim was een rustige man van in de dertig met een dun snorretje en een droevige oogopslag. Hij groette Theodore beleefd, maar er was iets in zijn houding wat de indruk gaf dat hij hier alleen maar was gekomen omdat hij daartoe de opdracht had gekregen. Zodra hij voldoende materiaal had voor een kort stukje zou hij weer vertrekken.

Dat was voor Theodore niet voldoende. Maar hij wist zich te beheersen. Het had geen zin te veel aan te dringen, hij moest gewoon afwachten. Hij had wel vaker met journalisten te maken gehad, en wist hoe hij hen moest bespelen. Hij knikte terug en zei: ‘Ik zal u even rondleiden, meneer Slim.’

De expositie was verspreid over een aantal ruimtes en op thema gerangschikt. Theodore besloot met de portretten te beginnen, maar niet met dat van Boss Tweed. Hij had tenslotte wel meer beroemdheden gefotografeerd, namen die de journalist voldoende kopij zouden opleveren.

‘Hier hebben we president Grant,’ verduidelijkte hij. ‘En hier generaal Sherman en Fernando Wood.’ Slim maakte plichtsgetrouw aantekeningen. Verder hingen er portretten van een paar belangrijke New Yorkse zakenlieden, een foto van een operadiva, en natuurlijk een van Lily de Chantal. Bij haar portret bleef Theodore even staan.

Hij had altijd wel een vermoeden gehad waarom Frank Master hem had aangeraden een foto van Lily de Chantal te maken. Natuurlijk was hij wel wijzer geweest om naar de reden te vragen, maar hij had zo zijn vermoedens. In ieder geval was het een uitstekend portret met een theatrale achtergrond.

‘Die heb ik vorig jaar gemaakt, na haar recital. Was u daar ook bij aanwezig?’

‘Nee, helaas niet.’

‘Het was een gedenkwaardige gebeurtenis, en is misschien wel een vermelding waard.’

Slim bekeek nog een aantal ander portretten en noteerde diverse namen.

Toen kwamen ze bij de foto’s van Boss Tweed, Thomas Nast en het gerechtsgebouw.

‘Dit is wel het juiste moment voor deze foto’s, mag ik zeggen. Een mooie opening voor een artikel,’ zei Slim, en hij krabbelde iets op.

‘Als dit maar niet het enige is wat u vermeldt.’

‘Hangen hier nog meer interessante mensen over wie u iets kunt vertellen?’ vroeg de journalist.

‘Alle mensen die ik heb geportretteerd zijn interessant,’ zei Theodore voorzichtig. Hij moest zorgen dat deze man een verhaal had. ‘Maar ik zal u eerst vertellen wiens portret hier ontbreekt,’ begon hij. ‘Abraham Lincoln tijdens de rede in Gettysburg.’

Toen Theodore aan het eind van de zomer waarin de lotingrellen plaatsvonden had besloten foto’s van het oorlogsgebied te gaan maken, was er maar één manier waarop dat mogelijk was: werken voor Mathew Brady. Brady had namelijk een speciale vergunning van de regering gekregen. Hij zond fotografen uit en zorgde voor een rijtuig dat was omgebouwd tot verplaatsbare donkere kamer. In november 1863 bevond Theodore zich in gezelschap van een aantal andere fotografen in Gettysburg, Pennsylvania, waar zojuist een nieuw kerkhof was aangelegd voor degenen die gevallen waren tijdens de veldslag die een aantal maanden geleden had plaatsgevonden.

Er bestond toen geen enkele twijfel meer over het belang van de slag bij Gettysburg. Al voor juli 1863 hadden beide partijen genoeg van de oorlog, maar de Confederatie was nog steeds in het offensief. Generaal Grant was er niet in geslaagd om het machtige fort Vicksburg langs de Mississippi op de Geconfedereerden te veroveren. Generaal Lee en Stonewall Jackson hadden bij de Potomac afgerekend met een leger van de Unie dat twee keer zo groot was als het hunne. En hoewel Jackson hierbij was gesneuveld, waren Lee en zijn Geconfedereerden via Maryland doorgestoten naar Pennsylvania, en bedreigden zowel Baltimore als de hoofdstad.

Maar toen had de Unie op 4 juli een dubbele overwinning behaald. Vicksburg was eindelijk in handen van Grant gevallen, Lee’s leger was verslagen en had zich na de slag bij Gettysburg teruggetrokken.

Het Noorden was nu aan de leiding en het Zuiden lag open voor een enorme aanval.

Maar de oorlog was beslist nog niet gewonnen. De rellen in New York waren slechts een extreme blijk van de afkeer die de Unie inmiddels tegen de oorlog koesterde. De wilskracht van het Noorden zou kunnen afkalven en het Zuiden zou het misschien wel langer volhouden. De regering in Washington was daar ten zeerste van doordrongen.

Daarom was de inwijding van de begraafplaats in Gettysburg zo belangrijk. Er was behoefte aan een ceremonie, een mooi verhaal voor de kranten en een goede toespraak.

De toespraak zou worden gehouden door de voorzitter van Harvard, de meest begenadigde spreker van zijn tijd. Pas later kwam iemand op het idee om, wellicht uit beleefdheid, Lincoln uit te nodigen. Theodore herinnerde zich nog goed dat hij en de andere fotografen er niet zo zeker van waren dat hij wel zou komen.

‘Maar hij kwam inderdaad,’ zei hij tegen de journalist. ‘Er was een enorme menigte aanwezig, gouverneurs, mensen van het plaatselijk bestuur, inwoners, noem maar op. Misschien wel vijftienduizend in totaal. Lincoln was meegereden met de staatssecretaris en Chase, de minister van Financiën. Toen hij tussen de andere mensen plaatsnam zette hij zijn hoge hoed af, waardoor we hem nauwelijks meer konden zien. Voor zover ik me kan herinneren werd er muziek gespeeld en gebeden, en toen stond de voorzitter van Harvard op om zijn rede te houden.

‘Dat was me de toespraak wel, overigens. Hij duurde tweeënhalf uur, en aan het eind van zijn slotrede volgde een donderend applaus. Er werd een psalm gezongen. Toen stond Lincoln op en konden we hem goed zien. Omdat we wisten dat hij niet zo lang zou spreken – de belangrijkste rede was tenslotte al gehouden – bereidde ik me samen met de andere fotografen snel voor. Maar u weet vast wel dat dat niet zomaar ging.’

Het was geen eenvoudige opgave om tijdens de Burgeroorlog foto’s te maken. Het waren altijd stereofoto’s, en dat betekende dat er twee lichtgevoelige platen op hetzelfde moment in twee camera’s moesten worden geplaatst, een links, een rechts. Voor gebruik werden de glasplaten gereinigd, met een laagje collodium bedekt en dan in zilvernitraat gedoopt. De belichtingstijd bedroeg slechts een paar seconden en dan moest de nog vochtige plaat snel naar de mobiele donkere kamer worden gebracht. Afgezien van het feit dat het lastig was om bewegende mensen te fotograferen in deze paar seconden, was het hele proces zo omslachtig dat het bijna onmogelijk was om een foto te maken van een strijdtoneel.

‘Ik hoorde de eerste woorden van zijn toespraak: “Zevenentachtig jaar geleden…” en bereidde mijn gevoelige platen voor. Ik was er eerder mee klaar dan mijn collega’s en zette ze in de camera, klaar om af te drukken. Op dat moment hoorde ik hem zeggen: “…dat een regering van het volk en voor het volk niet van de aardbodem zal verdwijnen.” Toen ik hem in het vizier kreeg, stopte hij plotseling. Er viel een stilte. Hij boog zijn hoofd om iets tegen de organistoren te zeggen. Het leek alsof hij zich verontschuldigde en toen ging hij weer zitten. Iedereen was zo stomverbaasd dat ze vergaten te applaudisseren. Natuurlijk is die toespraak nu beroemd, maar op dat moment vonden de toehoorders het maar niets, kan ik u verzekeren.’

‘Dus u hebt geen foto van de toespraak in Gettysburg?’ vroeg Horace Slim.

‘Nee, helemaal niets. Niemand trouwens, zover ik weet. Hebt u ooit een foto gezien van die dag?’

‘Dat is een fraai verhaal,’ zei de journalist.

‘Ik zal u het Westen laten zien.’

Dat was een mooie opdracht geweest. Een regeringscommissie was de westelijke wildernis in getrokken met de opdracht foto’s mee terug te nemen die ervoor moesten zorgen dat mensen zich daar zouden gaan vestigen. Hij had goed werk afgeleverd. Weidse, weelderige landschappen, portretten van vriendelijke indianen. De regering was uiterst tevreden geweest. Frank Master had hem een fiks bedrag gegeven voor een afdruk van een portret van een klein indiaans meisje.

Theodore merkte dat de fotograaf zijn interesse begon te verliezen. Hij nam hem snel mee naar de grootste ruimte.

‘Voilà,’ zei hij met iets van triomf. ‘Het is me ontraden om deze foto’s op te hangen.’

Het waren foto’s van de Burgeroorlog.

Niemand was nu nog in de Burgeroorlog geïnteresseerd. Hoe anders was dat toen de oorlog nog aan de gang was. De stugge Schot Alexander Gardner was destijds beroemd geworden met zijn foto ‘Het huis van de rebellerende scherpschutter’. Maar toen zijn fotocollectie een jaar na de beëindiging van de oorlog in boekvorm werd gepubliceerd, wilde niemand die kopen.

En dan Brady. Iedereen dacht dat hij alle foto’s van de Burgeroorlog had genomen. Zijn naam stond immers op veel foto’s die gemaakt waren door fotografen die hij had ingehuurd, wat door hen natuurlijk niet erg op prijs werd gesteld. Maar het moest gezegd dat Brady de eerste was die het veld in was gegaan. In het begin van de oorlog toen de Geconfedereerden de Unie bij Bull Run hadden verslagen, was Brady op het slagveld aanwezig en was daarbij ternauwernood aan de dood ontsnapt.

‘Mensen willen niet graag aan deze verschrikkingen herinnerd worden,’ zei Theodore. Hij had gehoord dat in het Zuiden de nederlaag voor zulke vreselijke taferelen had gezorgd dat verschillende fotografen hun werk hadden vernietigd.

‘Waarom laat u deze foto’s zien?’ vroeg Horace Slim.

‘Om dezelfde reden dat u schrijft, neem ik aan,’ antwoordde Theodore. ‘fotografen en journalisten hebben de plicht om de waarheid aan het licht te brengen en te zorgen dat mensen niet vergeten.’

‘De verschrikkingen van de oorlog. U bedoelt de slachtpartijen?’

‘Nee. Dat was natuurlijk belangrijk, meneer Slim. Maar die zijn al door anderen vastgelegd.’

‘Mensen zoals Brady.’

‘Juist. In ’62, tijdens de bloedigste veldslagen, had Brady voor fotografen gezorgd die met generaal Grant meegingen toen hij Tennessee binnen trok. Ze hebben het bloedbad in Shiloh vastgelegd. Brady’s fotografen waren ook in Virginia toen Stonewall Jackson en generaal Lee wisten te verhinderen dat Richmond werd verwoest. Ze waren erbij toen de Geconfedereerden terugsloegen in Kentucky en ook in de herfst in Maryland toen Lee in Antietam gedwongen werd terug te keren. Herinnert u zich nog de grote expositie die Brady na Antietam had georganiseerd, met foto’s van die vreselijke slachtpartij? Ik vind het een wonder dat die foto’s niet onmiddellijk een einde aan de oorlog hebben gemaakt.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Brady heeft de zomer daarop ook fotografen gestuurd naar de slag bij Gettysburg, maar daar was ik niet bij. Ik werd pas een paar maanden daarna een van zijn fotografen.’ Hij gebaarde naar de foto’s. ‘Mijn taak was blijkbaar een andere en dit is wat ik heb gemaakt.’

De eerste foto die de interesse van de fotograaf wekte had de titel ‘Hudson River’. Het was een opname van een straat in New York, met een ietwat korrelige structuur. Aan het eind van de straat was een open ruimte waar de Hudson moest zijn, maar de rivier zelf was nergens te zien.

‘De lotingrellen?’

‘Ja. Op de derde dag. Woensdag.’

‘Waarom heeft deze foto de titel “Hudson River”? De rivier is nauwelijks zichtbaar.’

‘Zo heet de man die u daar ziet.’

Er was slechts één figuur op de foto te zien. Een zwarte bundel aan een boom. Verbrand nadat hij was gelyncht.

‘Heette hij Hudson River?’

‘Ja. Hij werkte in de saloon van Sean O’Donnell.’

‘Ik heb hem gekend.’

‘O’Donnell had hem in de kelder verborgen. Misschien had hij er genoeg van dat hij drie dagen opgesloten had gezeten. In ieder geval ging Hudson zonder dat O’Donnell het wist de straat op. Toen hij bij de West Side kwam hebben ze hem gepakt, net zoals zovele andere zwarten in die dagen. Ze hebben hem aan een boom opgehangen en in brand gestoken.’

Horace Slim reageerde niet en liep verder.

‘Dit is een vreemde foto,’ zei hij en hij wees. ‘Wat is het?’

‘Een technisch experiment,’ zei Theodore. ‘Op dat moment was ik bij generaal Grants leger. U ziet hier een vergroting van een object, genomen met een speciale lens.’

‘Maar wat is het?’

‘Een kogel. Ik heb hem opengemaakt zodat het binnenste zichtbaar is. In plaats van uit één geheel te bestaan, heeft deze kogel een holle basis. Het is een uitvinding van een Fransman, Minié, en heet daarom een Minié-kogel. Zoals u weet is een musket een gladloopsvuurwapen, dat slechts op korte afstand accuraat is. Maar een geweer heeft spiraallopende groeven aan de binnenkant, waardoor de kogel ronddraait en over een langere afstand dodelijk is.’

‘En waarvoor dient die holte?’

‘Wanneer de kogel wordt afgevuurd, wordt de onderkant van de kogel uitgedrukt en komt in de spiraal van de loop terecht. Die holte heeft duizenden de dood in gejaagd.’

‘Een knap staaltje werk. Ik bedoel de foto.’ Slim liep verder. ‘En hoe zit het met deze afgetrapte schoenen?’

‘Die heeft generaal Grant me laten zien. Je zou denken dat ze door jarenlang gebruik zijn versleten, maar ze zijn maar een week gedragen.’

‘Ik begrijp het. Inferieure rommel.’

Dit was een van de grootste schandalen uit de oorlog. Profiteurs, veelal gevestigd in New York, hadden contracten bemachtigd voor het leveren van goederen aan het leger, en inferieure rommel gestuurd: uniformen die uit elkaar vielen en, het ergst van alles, laarzen waarvan de zolen niet van leer waren maar van geperst karton. Zodra het ging regenen bleef er niets van over.

‘Dit zal u ook interesseren,’ zei Theodore, en hij nam de journalist mee naar een foto waarop twee aanplakbiljetten stonden. ‘Die heb ik op verschillende plekken aangetroffen en naast elkaar gefotografeerd.’ Op de aanplakbiljetten stond de soldij vermeld van het leger van de Unie. ‘U herinnert zich vast wel dat onze staat afwijzend stond tegenover de toelating van zwarte mensen in het leger. Maar tegen het einde van de oorlog bleken de zwarte regimenten tot de beste van de Unie te behoren.’

De aanplakbiljetten lieten aan duidelijkheid niets te wensen over. Een blanke soldaat kreeg dertien dollar per maand plus nog drieenhalve dollar kledingtoeslag. De zwarte soldaten daarentegen tien dollar en drie dollar kleedgeld.

‘En wat wilt u hiermee bewerkstellingen?’ vroeg de journalist. ‘Een schokeffect teweegbrengen?’

‘Nee,’ zei Theodore. ‘Alleen om de ironie van alles aan te tonen. Ik weet zeker dat menige jonge blanke soldaat het terecht vond dat dit verschil bestond. Blanken hebben nu eenmaal meer geld nodig, omdat ze een beter leven hebben.’

‘Dit zal menigeen u niet in dank afnemen,’ zei Slim.

‘Dat weet ik. Mijn vrienden hebben me ook ontraden dit soort foto’s op te hangen. Maar ik heb ze op een vriendelijke manier duidelijk gemaakt dat ze naar de hel konden lopen. De waarheid moet worden getoond, dat geldt zowel voor u als voor mij. Anders heeft ons werk geen zin.’ Hij glimlachte. ‘Kom, ik zal u een landschap laten zien.’

Het was het enige landschap in de afdeling Burgeroorlog. In wezen waren het drie foto’s die tezamen en wijds panorama vormden. De titel was ‘De mars door Georgia’.

‘In de herfst van ’64 ging ik weer terug naar New York. Generaal Grant zat vast in Virginia. De oorlog was inmiddels zo impopulair dat erop werd gerekend dat Lincoln de verkiezingen zou verliezen en dat de Democraten vrede zouden sluiten met het Zuiden, zodat de Geconfedereerden uiteindelijk toch de overwinning zouden behalen. Maar toen nam Herman Atlanta in en veranderde de zaak. De Unie was weer aan de winnende hand, Lincoln zou worden herkozen en Sherman ondernam zijn lange mars vanuit Atlanta naar de zee. George Barnard, een uitstekende fotograaf en een bekende van mij, ging generaal Sherman opzoeken en ik ging met hem mee. Daar is deze foto genomen.’

‘“De mars door Georgia”,’ merkte Slim op. ‘Een fraai lied.’

‘Weet u wie daar een grondige hekel aan heeft? Sherman. Hij kan het niet aanhoren.’

‘Overal waar hij komt wordt het gespeeld.’

‘Dat weet ik.’ Theodore schudde zijn hoofd. ‘Denk eens aan de tekst van dat lied. “Hoera Hoera, wij brengen vreugdbetoon, Hoera Hoera, de vlag maakt ieder vrij.” Dat klinkt nogal feestelijk, toch? Dat maakt het des te afschuwelijker voor degenen die het hebben meegemaakt.’

‘Nou ja, de slaven waren toch wel blij om jullie te zien?’

‘Jawel: “Hoe de zwartjes juichten bij het horen van dit geluid”, zo gaat de tekst verder. De slaven haalden Sherman binnen als een bevrijder, dat is waar. Hoewel hij in eerste instantie niet zo veel met hen ophad, zette hij zich uiteindelijk toch in hun voor hun zaak en heeft veel voor hen gedaan. Maar luister even naar de volgende regels: “Hoor de kalkoenen klokken, zie hoe de zoete aardappels ontspruiten aan de grond.”’

‘Dichterlijke vrijheid.’

‘Flauwekul. We hebben dat land leeggeroofd, geplunderd. Alles wat er daarna nog over was, hebben we verwoest. Met opzet en wreed, op een schaal die ongekend is. Dat was Shermans bedoeling. Hij geloofde in de noodzaak daarvan. “Met harde hand”, zoals hij het stelde. Er heerste daar helemaal geen vrede, dat verzeker ik u. We hebben alle boerderijen verwoest, alle akkers en boomgaarden verbrand met de bedoeling dat de mensen zouden omkomen van de honger.’ Hij zweeg even. ‘Kent u de woorden die dat beschrijven?’

‘We baanden de weg voor de vrijheid. Zestig mijlen noordwaarts en driehonderd naar de kust.’

‘Dat klopt. Een enorme zwartgeblakerde woestenij. Complete verwoesting. Zestig mijlen breed en driehonderd mijlen lang. Dat hebben we met het Zuiden gedaan. Volgens mij is dit het ergste wat er in de oorlog is gebeurd.’ Hij zweeg even. ‘En een of andere verachtelijke idioot heeft daar een populair lied over gemaakt.’ Hij wees naar het landschap. ‘En zo zag dat eruit.’

Het was inderdaad een weids landschap dat zich tot de horizon uitstrekte. Op de voorgrond stonden de verkoolde resten van een boerderij. Zover het oog reikte was alles verlaten, zwartgeblakerd en verwoest.

Er was nog één ruimte die ze niet hadden bezocht. Het was de kleinste ruimte en er hingen werken die geen gemeenschappelijk thema hadden. De eerste foto waar het oog van de journalist op viel was de foto van de zwarte mannen die over een spoorweg naast een rivier liepen.

‘Deze vind ik fraai,’ zei Slim.

‘Ah,’ zei Theodore, aangenaam verrast. ‘Dit is al een oude foto, maar ik ben er nog steeds trots op.’

Er hingen ook een paar studies van familieleden en vrienden, waaronder een van zijn neef Hans de pianobouwer, aan het klavier.

Aan een muur hingen drie gezichten op de Niagara Falls, gemaakt in opdracht van Frank Master. Het waren indrukwekkende beelden van opspattende watermassa’s met daarboven een verbluffend heldere hemel. De foto’s hadden een bijna onaardse sfeer.

‘Hm,’ zei Horace Slim. ‘Daar bent u goed in.’

Theodore grinnikte. ‘Daar betaal ik de huur van, meneer Slim. Maar technisch gezien zijn ze inderdaad behoorlijk goed.’

Er hing ook een aantal foto’s van New York, waaronder een van het reservoir. Een opdracht van Hetty Master.

Het was een mooi besluit van de tentoonstelling. Theodore had alles laten zien, behalve een nogal donkere foto die ergens in een hoekje hing. De foto had de titel ‘Sonate bij maanlicht’. Horace liep er naartoe en wierp er een blik op.

Het duurde even voordat Slim zag wat het voorstelde. De foto was genomen bij het licht van de volle maan, en de belichtingstijd was heel lang geweest. Te zien was een loopgraaf en iemand die op wacht stond naast een veldkanon waarvan de loop door het maanlicht werd beschenen. Er stonden tenten en een gehavend boompje.

‘Burgeroorlog?’

‘Ja. Maar ik vond het niet in de andere ruimte passen. Het is een nogal persoonlijke foto. Misschien haal ik hem wel weg.’

De journalist met de droevige oogopslag knikte, klapte zijn notitieboekje dicht en stopte het in zijn zak. ‘Zo, ik denk dat ik wel klaar ben.’

‘Dank u. Laat u nog iets van u horen?’

‘Ja. Ik weet niet hoe lang het zal duren, dat hangt van de redacteur af, maar ik heb alles wat ik nodig heb.’

Ze liepen naar buiten.

‘Alleen maar uit nieuwsgierigheid, wat voor verhaal steekt er achter die donkere foto?’

Theodore zweeg even.

‘Het was in Virginia, de avond voor een veldslag. Onze jongens van de Unie lagen in de loopgraven en de Geconfedereerden in de hunne. Niet meer dan op en paar steenworpen afstand van elkaar. Het was heel stil. De maan scheen. In de loopgraven lagen mannen van alle leeftijden. Mannen van middelbare leeftijd en ook heel jonge knullen.

‘Ik dacht dat ze wel snel zouden gaan slapen. Maar toen begon iemand in het kamp van de Geconfedereerden zacht te zingen. “Dixie”. Anderen vielen in en algauw zongen alle mannen mee.

‘Toen het lied uit was lieten onze jongens dit niet op zich zitten. Een aantal zette “John Brown’s Body” in. En binnen de kortste keren zong iedereen in onze loopgraven mee. Mooie stemmen, moet ik zeggen.

‘Vervolgens viel er weer een stilte. Maar toen begon in de loopgraven van de Geconfedereerden iemand te zingen, in zijn eentje. Een jong iemand, aan zijn stem te horen. Het was een psalm. Psalm 23. Ik zal het nooit vergeten.

‘Zoals u vast wel weet zijn ze in het Zuiden heel bekend met het zingen van psalmen. Iedereen zong weer mee. Heel zacht en lieflijk. Misschien kwam het door het maanlicht, maar het was het mooiste is wat ik ooit heb gehoord.

‘Ik had er niet aan gedacht dat de meesten van onze jongens ook bekend waren met het zingen van psalmen. Dat vergeet je weleens als je al de hele dag al die godlasteringen om je heen hoort in het kamp. Tot mijn grote verbazing begonnen onze jongens mee te zingen. En plotseling zongen alle loopgraven mee, even bevrijd van alle beslommeringen, alsof ze één gemeenschap vormden. Vervolgens zongen ze nog een psalm en toen weer psalm 23. Daarna werd het stil.’

‘En toen hebt u die foto genomen.’

‘Ja. De volgende morgen vond er een veldslag plaats. Nog voor het middaguur was er in beide loopgraven vrijwel niemand meer in leven.’

Theodore Keller zweeg abrupt en kon een paar minuten geen woord uitbrengen.