VUURZEE
1776
De Grote Brand van New York in 1776 begon op 21 september om middernacht.
Hudson zag de vlammen oplaaien toen hij op de bovenverdieping de luiken wilde sluiten. Het vuur was niet ver bij hen vandaan – vlak bij Whitehall Dock. ‘De wind staat deze kant op,’ zei hij tegen zijn vrouw Ruth. ‘Ik kan beter een kijkje gaan nemen.’
Hij liep via Broad Street naar de kade. Er stond een straffe wind die in zijn wangen beet. Toen hij Dock Street overstak, zag hij de brand op de hoek van de straat, waar de dokken gelegen waren. De taveerne Fighting Cocks stond al in lichterlaaie en zo te zien breidde het vuur zich snel uit. De mensen uit de buurt waren toegestroomd om te kijken, maar niemand stak een vinger uit. De meeste brandweermannen waren de stad ontvlucht omdat ze patriotten waren. Het huis naast de taveerne had ook al vlam gevat en aan de andere zijde lekten de vuurtongen naar het kleine pakhuis.
Hudson fronste zijn wenkbrauwen. Hoe kon dat? De wind waaide de andere kant op.
Pas toen zag hij het.
Tegen de tijd dat Hudson thuiskwam, had het vuur zich over de hele wijk verspreid. Iedereen was wakker in huize Master.
‘De wind blaast de vlammen onze richting uit, baas,’ zei Hudson. ‘En er is geen brandweermacht.’
‘Wel, dan kunnen we weinig doen,’ zei John op barse toon. Maar Grey Albion was het niet met hem eens.
‘We kunnen toch iets proberen?’ wierp hij tegen.
Toen de jonge Grey voor het eerst voor de deur stond, had John Master bliksemsnel bedacht tot welk voordeel hem dit kon strekken. Binnen een dag had hij twee andere jonge officieren ingekwartierd en Grey aan Hudson voorgesteld als een persoonlijke vriend. ‘Bovendien heb ik liever een paar jonge officieren over de vloer dan bakzeil te moeten halen voor een kolonel,’ had hij gezegd. Maar aangezien de officieren zich onberispelijk gedroegen, was er geen vuiltje aan de lucht.
En deze avond kwamen ze als uit de hemel gezonden. In een mum van tijd hadden ze alle vaten, tobbes en emmers in huis met water gevuld. Solomon hielp hen de buitenpomp bedienen. Al snel stonden er rijen met watervoorraden op zolder en bij de ramen op het zuidwesten. Grey had op het dak een uitkijkpost geïmproviseerd en de dakgoot en regenpijpen laten vollopen met water. ‘Gelukkig hebben jullie een leien dak,’ zei hij, ‘dat zal veel schelen.’
‘Als hij straks maar niet klem komt te zitten in een vuurzee,’ zei Abigail bezorgd. Maar Hudson verzekerde haar dat de jonge Grey zichzelf uitstekend kon redden.
Langzaam wakkerde de wind het vuur in hun richting. Het feit dat de keramieken dakpannen op de oude Hollandse huizen waren vervangen door hout, versnelde het proces. De brand laaide ook op in de huizenblokken tussen Whitehall en Broad Street en om één uur ’s nachts was de brand nog maar twee straten van hen verwijderd. Een halfuur later zag Hudson vanuit de deuropening dat het hoekhuis in hun straat vlam had gevat.
Er hing nu een dikke zwarte rookwolk boven de zuidkant van de straat, vol ronddwarrelende roodgloeiende sintels. Hij hoorde ze neerploffen op de daken. Ook aan de overkant was er brand uitgebroken en het razende geknetter werd steeds luider. John Master riep hem naar binnen.
Grey had het er druk mee. De andere officieren tilden de ene emmer water na de andere naar boven. Met een verlengde bezem veegde hij de sintels van het dak. De muren waren uit steen opgetrokken, dus het was zaak om het houtwerk en de luiken flink nat te houden. Met een beetje geluk zouden de volgelopen dakgoten kunnen voorkomen dat de overspringende vonken de dakranden in brand zetten en een van de jonge officieren haastte zich met emmers water naar boven om alles wat brandde te blussen.
Abigail stond naast haar vader voor het raam.
‘Als ik zeg dat we ons uit de voeten moeten maken, wil ik dat iedereen naar me luistert,’ zei hij. Hudson vroeg zich af of hem dat zou lukken – de officieren leken zich te vermaken. Vanaf het dak brulde Grey dat de helft van Merchant Street al in brand stond.
Om twee uur had het huis naast hen vlam gevat. Grey deed wat hij kon om het vuur tegen te houden en Hudson rende naar boven om hem te helpen. De vlammen likten inmiddels aan de zijkant van hun huis en snel goten ze er emmers water over uit. Hudson zag het roetzwarte gezicht van Grey en een paar gloeiende vonken in zijn haar. Hij leegde een emmer boven zijn hoofd, waar Grey om moest lachen. Beneden hoorden ze John Master roepen dat ze onmiddellijk naar beneden moesten komen om het huis te verlaten. Hudson wierp Grey een blik toe. De jonge officier grijnsde.
‘Ik hoor niets, Hudson. Jij wel?’
‘Nee, mijnheer.’
Ze veegden verwoed nog meer gloeiende sintels van het dak, toen Hudson iets opmerkte aan de rookwolken. Hij wees ernaar. Grey keek en slaakte een kreet van triomf.
‘Snel,’ zei Hudson, ‘zeg dat ze terug moeten komen. We kunnen het huis nog redden.’
De wind was van richting veranderd.
Huize Master wist die nacht aan de Grote Brand van New York te ontsnappen. De zwarte, verkoolde streep van vernietiging liep langs de hele zuidzijde van Merchant Street, tot aan de laatste twee huizen om de hoek van Broad Street. De rest van de stad had minder geluk gehad. Toen de wind draaide, verspreidde het vuur zich over Broadway en daarna over het drukke kruispunt, waar niemand de voortwoekerende vuurtongen meer kon stoppen. De Trinity Church, met zijn fraaie torenspits, was in vlammen opgegaan – de volgende ochtend stond er alleen nog een zwartgeblakerd staketsel. In de arme wijken in het noorden waren de kleine houten huizen verzengd als haardblokken. De hele nacht had de stad van Broadway tot aan de Hudson River in brand gestaan, en het vuur was alleen gedoofd omdat er geen huis meer overeind stond.
Hoe was dit inferno ontstaan? Was het een ongeluk of was er sprake van brandstichting? Als dat laatste het geval was, dan waren de patriotten de schuldigen. Maar het onderzoek leverde niets op. Er werd een verdwaalde patriottenofficier gearresteerd, maar die beweerde dat hij alleen de boel had willen verkennen en wees elke aantijging van de hand. Generaal Howe moest hem conform de krijgsregels veroordelen tot de strop vanwege spionage, maar de oorzaak van de brand bleef een mysterie.
Hudson wachtte een week voordat hij zijn zoon Solomon terzijde nam voor een vertrouwelijk gesprek.
‘Ik zag Charlie White wegrennen van het pakhuis waar de brand begon,’ zei hij. ‘Met nog iemand. Een neger.’
‘O ja?’ zei Solomon.
‘Ja. Hij was jonger dan Charlie en ik zou durven zweren dat jij het was.’
‘Ik was thuis toen je terugkwam.’
‘En waar was je daarvoor?’
‘Was jij niet degene die ooit ten onrechte van brandstichting werd beschuldigd?’
Hudson wierp hem een woedende blik toe. ‘Werk jezelf niet in de nesten, jongeman,’ beet hij zijn zoon toe.