HET NAUW VAN VERRAZANO

 

Iedereen was het erover eens dat Gorham Master wel in het leven zou slagen. Hij was zelfverzekerd, wist precies wat hij wilde en liet zich door niets weerhouden.

Groton Highschool had hij met uitstekende eindexamencijfers verlaten en inmiddels was hij tweedejaars op Harvard. Hij was niet alleen een voorbeeldig student, maar ook een getalenteerd honkballer en omdat hij vriendelijk en voorkomend was, konden zowel mannen als vrouwen goed met hem opschieten. Bovendien was hij van goede komaf. Over een paar jaar zou hij gemakkelijk een baan kunnen vinden. Hij was intelligent, een harde werker en wist hoe hij zich moest aanpassen.

Zijn beste vrienden wisten nog twee andere dingen over hem. Ten eerste was hij behoorlijk conservatief en terughoudend, hoewel het hem zeker niet aan moed ontbrak. Ten tweede, en dat had zeker met het eerste te maken, was hij vastbesloten om zo min mogelijk op zijn vader te lijken.

Maar op deze kille dag in februari ging hij vanwege diezelfde vader terug naar New York.

De boodschap die zijn moeder hem woensdags had gestuurd was ondubbelzinnig. ‘Kom snel hierheen.’ En toen hij op zaterdagavond bij haar was, had ze er geen doekjes om gewonden.

‘Je weet dat ik je vader al een aantal jaren niet meer gezien heb, maar hij belde een paar dagen geleden. Hij wilde me graag nog een keer zien. Ik ben blij dat ik dat heb gedaan.’

‘Gaat het echt zo slecht met hem?’

‘Ja. Hij heeft kanker. De prognose is slecht en ik hoop voor hem dat het snel afgelopen is. Daarom heb ik je gevraagd direct te komen.’

‘Ik moet dit wel even tot me laten doordringen.’

‘Je hebt tot morgenochtend de tijd. En Gorham, wees aardig voor hem,’ drukte ze hem op het hart.

‘Dat ben ik altijd.’

Ze wierp hem een veelbetekenende blik toe. ‘Maak in godsnaam geen ruzie.’

De volgende ochtend stond er een koude wind uit het oosten toen de veerpont het brede water van de haven op voer. Hoe vaak had hij als kind met zijn vader deze overtocht gemaakt? Tweehonderd keer? Driehonderd? Hij zou het niet weten. Maar één ding was zeker: iedere keer dat de skyline van Manhattan opdoemde, had hij zich voorgenomen daar te gaan wonen.

Natuurlijk was er hier veel veranderd sinds hij een jongetje was. Vroeger wemelde het in de havens van Lower Manhattan van de havenarbeiders die de vrachtschepen in- en uitlaadden. Maar sinds containerschepen de plaats hadden ingenomen van de oude vrachtboten was er steeds minders werk voor havenarbeiders, zelfs op de werven van Brooklyn. De nieuwe havens met de enorme hijsinstallaties bevonden zich inmiddels in Newark en Elizabeth in New Jersey. Hoewel het nog steeds een indrukwekkend gezicht was de passagiersschepen de Hudson te zien op varen om af te meren aan de pieren van de West Side, was alles nog maar een flauwe afspiegeling van vroeger.

De stad zelf werd grondig opgeknapt en gestroomlijnd. Robert Moses had ervoor gezorgd dat er nog meer snelwegen werden aangelegd voor de personenauto’s en de enorme vrachtwagens die de straten van het centrum moesten bevoorraadden. Moses wilde tevens korte metten maken met de sloppenwijken en op talloze plekken waren daarvoor in de plaats langs de East River hoge huizenblokken gekomen. Dat heette stadsvernieuwing. Ook de smoezelige bedrijfjes en fabriekjes die in de armere delen, met name Brooklyn en de wijken langs het water, waren gevestigd, namen zienderogen in aantal af.

Maar hoewel Manhattan van karakter was veranderd, Ellis Island al sinds lang gesloten was en de immigrantenstroom was afgenomen, telden de vijf wijken van de grote stad New York nog steeds bruisende gemeenschappen uit alle delen van de wereld.

Sommigen van Gorhams vrienden op Harvard vonden het maar vreemd dat hij in New York wilde wonen. De afgelopen jaren had de stad namelijk grote problemen gekend. De begroting stond onder druk, de belastingen waren gestegen, er waren raciale spanningen en de misdaad nam toe. Er werden bijna drie moorden per dag gepleegd. Grote bedrijven die zich in het begin van de eeuw in New York hadden gevestigd, verplaatsten hun hoofdkantoor naar andere steden. Toch was New York in Gorham Masters ogen nog steeds het centrum van de wereld. Zodra hij was afgestudeerd zou hij naar Manhattan verhuizen. Als hij zou moeten kiezen tussen een geweldige, dikbetaalde baan in een andere stad en een minder goedbetaalde baan in New York, zou hij altijd voor het laatste kiezen. Het enige waar hij geen rekening mee had gehouden was dat zijn vader er dan niet meer zou zijn.

Ondanks alle fouten van zijn vader moest Gorham toegeven dat het leven met hem nooit saai was. De afgelopen twintig jaar was de wereld om hen heen snel veranderd. De zekerheden van de jaren vijftig waren grotendeels verdwenen, grenzen waren verlegd. Dit alles had geleid tot nieuwe vrijheden, maar ook tot nieuwe gevaren.

Merkwaardig genoeg hadden niet Gorhams leeftijdgenoten hem bewust gemaakt van deze veranderingen, maar zijn vader. Toen Gorham nog op de middelbare school zat had zijn vader deelgenomen aan de demonstraties voor burgerrechten en hem laten luisteren naar bandopnames van Martin Luther King. Ze stonden beiden afwijzend tegenover de oorlog in Vietnam, maar terwijl Gorham alleen maar hoopte dat de dienstplicht was afgeschaft tegen de tijd dat hij op Harvard afstudeerde, had zijn vader vijanden gemaakt door tegen de oorlog gerichte krantenartikelen te schrijven.

Gorham had respect voor zijn vaders politieke standpunten, maar over andere zaken was hij minder te spreken. Charlie kende alle bandjes, vertelde hem over experimenten met psychedelica en rookte wiet. ‘Ik vind het best dat mijn vader jong van geest is, maar moet hij nou zo nodig steeds jonger worden?’ had hij tegen zijn moeder geklaagd. De afgelopen jaren had Charlies manier van leven voor wrijving tussen hen gezorgd. Gorham vond dat Charlie steeds meer op een bejaarde puber begon te lijken.

Dat nam niet weg dat Charlie de laatste paar jaren van zijn leven behoorlijk succesvol was geweest. Jarenlang had hij gepoogd toneelstukken te schrijven, maar toen werd zijn belangstelling gewekt voor de televisie en hij verdiende inmiddels behoorlijk goed als schrijver van comedy’s. En zonder daar iets over tegen Gorham te zeggen, had hij een roman gepubliceerd.

De veerpont voer de haven binnen. Gorham keek achterom en zag de enorme Verrazano Bridge. Hij glimlachte. Hoe dan ook, hij zou nooit meer naar die brug kunnen kijken zonder aan zijn vader te denken.

Het nauw van Verrazano was een mooie titel voor een boek. Slechts weinig mensen wisten dat de Italiaan Verrazano de eerste Europeaan was die in het begin van de zestiende eeuw de haven van New York aandeed. Iedereen kende Hudson, hoewel die pas tachtig jaar later in Amerika arriveerde, maar niemand wist meer wie Verrazano was. De leiders van de Italiaanse gemeenschap hadden zich jarenlang ingezet voor de erkenning van hun landgenoot en toen een enorme brug boven de ingang van de New Yorkse haven uiteindelijk was voltooid, wilden ze dat die Verrazano’s naam zou krijgen. Robert Moser was hierop tegen, maar de Italiaanse gemeenschap had gouverneur Nelson Rockefeller dusdanig bewerkt dat hij voor hun argumenten was gezwicht en erin had toegestemd dat deze sierlijke en imposante brug naar de grote zeevaarder werd genoemd.

Het nauw van Verrazano van Charles Master kwam uit in 1964, in dezelfde maand dat de brug werd geopend. Het was een liefdesgeschiedenis over een man die met zijn zoontje op Staten Island woont en een hartstochtelijke affaire beleeft met een vrouw uit Brooklyn. Het ‘nauw’ in de titel sloeg terug op de bekrompen vooroordelen waar de geliefden mee te maken kregen. Gorham had het idee dat er nogal wat biografische aspecten in de roman zaten, maar zijn vader had nooit iets losgelaten over de identiteit van de vrouw, tegen niemand. Het boek was een groot literair succes geweest en was ook verfilmd. Charlie had een tournee door het land gemaakt, was in San Francisco beland, had daar vrienden gemaakt en was wiet gaan roken.

Vanaf de pont nam Gorham de metro. Het was behoorlijk stil, verderop in de wagon stonden alleen twee zwarte jongens die even zijn kant opkeken. Gorham voelde zich een beetje ongemakkelijk. Hij had nogal wat geld bij zich. Maar was het wel terecht dat hij, die de toespraken van Martin Luther King uit zijn hoofd kende, mensen wantrouwde alleen maar omdat ze zwart waren? Toch was dat tegenwoordig zo. De jongens schonken hem verder geen aandacht en even later verlieten ze de wagon.

Gorham stapte uit op Lexington Avenue; van hier was het maar een klein stukje naar Park Avenue. Hij liep de trap op en toen hij op straat stond vloekte hij binnensmonds. Overal lagen bergen zwarte vuilniszakken.

Twee jaar geleden was er een staking van het openbaar vervoer geweest, en nu staakten de vuilnisophalers. Burgemeester John Lindsay was een zeer capabel iemand, maar of hij in staat was de financiële problemen van deze turbulente stad het hoofd te bieden, was nog maar de vraag. Intussen hoopte het vuilnis zich op. Godzijdank was het februari, als dit in augustus was gebeurd zou de stank niet te harden zijn geweest.

Charlie Master was stervende terwijl de bergen vuilnis op straat aangroeiden. Gorham had het gevoel dat zijn vader werd beledigd door de stad die hij liefhad.

Toen Rose een aantal jaren geleden was gestorven had Charlie het appartement aan Park Avenue betrokken. Hij had zijn huis in 78th Street nog een tijdje aangehouden als opslagplaats voor de foto’s, maar inmiddels gebruikte hij hier de logeerkamer voor.

Mabel, de huishoudster van zijn grootmoeder, had de zorg voor Charlie op zich genomen en verder kwam er nog een paar keer per dag een verpleegster langs. Zolang het kon wilde Charlie thuisblijven.

Toen Gorham de woonkamer binnen kwam, zat zijn vader aangekleed en wel in een leunstoel. Hij was erg mager en bleek, maar hij glimlachte opgewekt.

‘Fijn om je te zien, Gorham. Hoe ben je hier gekomen?’

‘Met de trein.’

‘Ben je niet komen vliegen? Iedereen neemt tegenwoordig het vliegtuig.’ Dat was waar. De drie vliegvelden Newark, John F. Kennedy en La Guardia werden per jaar drukker. ‘Je vraag je af waar al die mensen naartoe gaan.’

‘Misschien kom ik de volgende keer met het vliegtuig.’

‘Doe dat maar. Ben je hier alleen voor het weekend?’

Gorham knikte. Plotseling voelde hij zich schuldig. Zijn vader was ernstig ziek.

‘Ik kan wel blijven…’

Charlie schudde zijn hoofd. ‘Ik wil liever dat je straks weer teruggaat naar Harvard. Ik bel je wel als het nodig is.’ Hij glimlachte. ‘Ik ben echt heel blij om je te zien.’

‘Kan ik iets voor je doen?’ vroeg Gorham.

‘Je hebt zeker geen wiet bij je.’

Gorham stond op het punt te zeggen: ‘Alsjeblieft zeg.’ Maar hij hield zich in. ‘Sorry, pap. Dat heb ik niet…’

Dit was dus een van de dingen die wrijving tussen hen veroorzaakten. Gorham had maar één keer in zijn leven marihuana gerookt, in 1966, op de dag dat hij geslaagd was voor zijn eindexamen van de middelbare school. Hij had zich een beetje tegen zijn zin laten overhalen door vrienden die zeiden dat Bob Dylan in 1964 in New York de Beatles had laten kennismaken met wiet en dat ze daarna hun beste songs hadden geschreven. Hij had geen idee of dat allemaal waar was.

In ieder geval was dat voor hem de eerste en ook laatste keer geweest. Misschien was het hem niet bevallen, het was ook mogelijk dat hij daar te conservatief en voorzichtig voor was. Hij kende mensen die lsd gebruikten, met heel nare gevolgen. Voor zijn gevoel was er geen verschil tussen harddrugs en softdrugs. Hoe dan ook, de meesten van zijn vrienden gebruikten geen drugs en hij vond het nogal gênant dat zijn vader dat wel deed.

Ze praatten een tijdje over de vuilnisstaking en nog wat andere New Yorkse aangelegenheden.

‘Wil je nog steeds bij een bank gaan werken?’ vroeg zijn vader op een gegeven moment.

‘Dat is toch familietraditie? Jij bent de enige uitzondering.’ Gorham hoopte dat het laatste niet als een verwijt klonk. Het leek Charlie in ieder geval niet te deren.

‘Weet je nog dat je als klein jongetje een zilveren Morgan-dollar van je oma hebt gekregen? Die dollar had trouwens niets met de Morgan-bank te maken, het was de naam van de ontwerper.’

‘Of ik dat nog weet? Ik heb hem altijd bij me, het is mijn talisman.’ Hij lachte een beetje gegeneerd. ‘Of vind je dat soms kinderachtig?’ In feite had de dollar nog wel meer betekenis voor hem, het was een herinnering aan een tijd waarin de familie bankiers en kooplieden voortbracht, een tijd waarin de familie nog vermogend was.

Charlies gezicht straalde.

‘Prima, Gorham. Je oma zou dat heel fijn hebben gevonden. Zo, dus je bent van plan om zodra je bent afgestudeerd bij een bank te gaan werken.’

‘Jazeker.’

‘Jammer dat mijn vader niet meer leeft, hij had wel iets voor je kunnen betekenen. Ik ken ook wel een aantal bankiers die je zouden kunnen helpen.’

‘Dat hoeft niet, hoor.’

‘Banken zijn op zoek naar mensen zoals jij.’

‘Dat mag ik hopen.’

‘Maak je je er nog zorgen over dat je in dienst moet?’

‘Nu nog niet, maar zodra ik ben afgestudeerd, kom ik daarvoor in aanmerking. Misschien ga ik wel naar een seminarie of zoiets. Ik ken mensen die dat doen om niet in dienst te hoeven.’

Ze praatten nog een tijdje over Gorhams vervolgopleiding en Gorham vertelde dat hij eerst een paar jaar wilde werken en dan zou hij naar Columbia University gaan.

‘Gorham, ik wil je iets zeggen,’ zei zijn vader op een gegeven moment.

‘Vertel maar.’

‘Als ik jou was zou ik dit huis aanhouden. De maandelijkse lasten zijn niet erg hoog en ik laat genoeg na om die te kunnen bekostigen. Het bespaart je de moeite om een goed huis te zoeken.’

‘Daar wil ik nu nog niet over denken, pap.’

‘Daar hoef je ook helemaal niet over na te denken, het is zoals het is. Dit huis past veel beter bij jou dan bij mij. Ik had in SoHo moeten gaan wonen.’ Hij zuchtte. ‘Eigen schuld.’

SoHo, afkorting voor South of Houston Street, was een rustige wijk met voormalige pakhuizen en met kinderkopjes geplaveide straten, waar kunstenaars voor heel weinig geld een atelier of een zolderverdieping huurden. Een paar straten verderop begon Greenwich Village. Gorham kon zich wel voorstellen dat zijn vader daar gelukkig zou zijn geweest. Hij zat daar net over na te denken toen zijn vader plotseling vroeg: ‘Weet je wat ik wil? Ik wil het Guggenheim zien. Kun je me daar naartoe brengen?’

Ze namen een taxi. Charlie zag er erg broos en breekbaar uit, maar zodra ze op de hoek van Fifth Avenue en 89th Street kwamen, leek het net alsof hij opeens weer wat energie had gekregen.

Het meesterwerk van Frank Lloyd Wright mocht dan wel niet bij iedereen in de smaak vallen, maar Gorham begreep wel waarom zijn vader het mooi vond. De witte muren van het museum met het cilindervormige middendeel, als een omgekeerde spiraalvormige kegel, was in geen enkel opzocht te vergelijken met de recente architectonische bouwsels in de stad. Charlie Master moest niets hebben van de uit metaal en glas opgetrokken blokkendozen die sinds de jaren vijftig waren verrezen. Het voorschrift om de verdiepingen van hoge gebouwen te laten inspringen, vanwege de lichtinval, wat architecten ertoe had aangezet creatieve oplossingen te bedenken, was losgelaten. Het gevolg was dat de open plekken tussen de meer dan veertig verdiepingen tellende kolossen slechts tochtige, donkere gaten waren.

De wonderlijke, gebogen lijnen van het Guggenheim hadden iets organisch en mystieks, helemaal naar Charlies smaak. Nadat ze het museum een poosje hadden bewonderd, stelde Charlie voor om een klein eindje over Fifth Avenue te lopen.

Hoewel de verkeersdrukte de afgelopen twintig jaar enorm was toegenomen, waren de meeste grote avenues nu gelukkig eenrichtingsverkeer. Op deze zondagochtend in februari was het dan ook heel rustig op Fifth Avenue. Om het vuilnis te ontwijken liepen ze langs de zijde van Central Park.

De Museum Mile, zoals die werd genoemd, was een van de mooiste wandelroutes van de stad. Ze liepen langs een aantal fraaie appartementengebouwen en de lange neoclassicistische gevel van het Metropolitan Museum. Hoewel Charlie tamelijk moeizaam liep, had hij blijkbaar toch zijn zinnen op een wandelingetje gezet en af en toe bleef hij stilstaan om een blik op Central Park te werpen en de bomen te bewonderen. Toen ze op de hoogte van het Frick-museum kwamen, zuchtte hij diep.

‘Ik ben nu wel een beetje moe, Gorham. Laten we maar een taxi terug nemen,’ zei hij. Even later zaten ze in een taxi. ‘Ik heb niet gevonden wat ik zocht,’ zei Charlie besmuikt.

‘Wat bedoel je?’

‘Een gast met een rood baseballpetje. Meestal is hij hier in het park. Hij heeft goede stuft.’

‘O.’ Deze hele onderneming was dus alleen maar om marihuana te kopen, besefte Gorham in een flits. Zijn gezicht betrok en zijn vader zag dat.

‘Je begrijpt het niet. Het verlicht de pijn.’

Toen ze terugkwamen in het appartement had Mabel soep en een lichte lunch voor hen gemaakt. Na het eten zei Charlie: ‘Ik wil graag dat je iets voor me doet als ik er niet meer ben.’

‘Zeg het maar.’

‘Op het bureau ligt een lijstje met namen en adressen. Kun je die even pakken?’ Gorham pakte het lijstje en zag een stuk of tien namen staan. ‘De meeste namen zijn van mijn vrienden en kennissen. Mijn arts, iemand van de familie Keller, en dat soort mensen. In mijn testament heb ik voor hen een klein aandenken gereserveerd. Het zou erg fijn zijn als je dat hun persoonlijk zou willen overhandigen. Wil je dat doen?’

‘Natuurlijk.’ Gorham liet zijn blik over de lijst gaan. De naam van de dokter kende hij, evenals die van een paar andere mensen. Maar er stonden ook onbekenden bij. ‘Sarah Adler?’

‘Een galeriehoudster. Ik heb een paar schilderijen bij haar gekocht.’ Charlie zuchtte diep. ‘Zo, ga nu maar, ik ben moe en wil even slapen.’

‘Ik kom het volgend weekend weer.’

‘Doe maar over twee weken. Het is een lange reis voor je.’

Gorham zag dat zijn vader inderdaad erg moe was, dus besloot hij hier maar niet tegenin te gaan. Nadat ze afscheid hadden genomen zei Gorham tegen Mabel dat hij de komende dagen wel zou bellen om te vragen hoe het ging.

Toen hij buiten stond drong het tot hem door dat hij nog een uur de tijd moest doden voordat hij de eerstvolgende trein naar Boston kon nemen. Hij besloot een ommetje te maken en liep via Madison en Fifth naar Central Park.

De bomen waren kaal en er lag een laagje sneeuw. Hij dacht na over zijn bezoekje. Het was allemaal heel goed verlopen. Hij had niet één keer zijn vader bekritiseerd en het was godzijdank allemaal heel liefdevol en harmonieus geweest.

Hij had ongeveer een minuut of tien gelopen toen hij een lange zwarte man met een rode baseballpet bij een boom zag staan.

Op het moment dat Gorham lang hem liep, zei de man min of meer werktuigelijk en zonder veel enthousiasme: ‘Hasj? Wiet?’ Gorham schonk geen aandacht aan hem.

Hij was nog maar een paar meter verder toen hij zich opeens herinnerde wat zijn vader had gezegd: ‘Het verlicht de pijn.’ Hij had weleens gelezen dat mensen met kanker marihuana gebruikten. En waarom ook niet? Ze kregen toch ook andere verdovende middelen om de pijn te verlichten? Waarschijnlijk was Charlies dokter niet bereid het hem voor te schrijven, anders zou zijn vader het niet in het park kopen.

Het was natuurlijk verboden om verdovende middelen in bezit te hebben. Stel je voor dat hij werd opgepakt, dat zou zijn eventuele carrière als bankier niet ten goede komen. Hij liep door.

Maar moest hij zijn vader laten lijden? Die arme vader die op zijn eigen onhandige manier altijd zo goed voor hem was geweest?

Gorham draaide zich om. De man met de baseballpet stond er nog steeds, verder was er niemand te zien. Hij liep naar hem toe.

De man keek hem vragend aan.

‘Hoeveel?’

‘Vijftien gram,’ zei hij snel, en hij keek nerveus om zich heen.

De man haalde een plastic zakje uit zijn zak. Gorham stopte het vlug weg onder zijn jas en wilde zich uit de voeten maken.

‘Hé, ik krijg nog geld van je, man.’

‘Eh, sorry,’ Gorham haalde een paar biljetten tevoorschijn. ‘Is dat genoeg?’ Hij raakte nu echt een beetje in paniek.

‘Ja,’ zei de dealer. Het was vast te veel, maar dat kon Gorham niets schelen. Hij wilde alleen maar weg. Hij haastte zich over het pad en nam een uitgang bij Fifth Avenue.

Hij liep verder over de stoep toen hij plotseling een agent zag. Gewoon doen, dacht hij bij zichzelf. Je bent een fatsoenlijke vent van Harvard en niet een of andere gast met wiet in zijn zak. Maar hij voelde het bloed uit zijn hoofd wegtrekken en het zweet brak hem uit. Hij bleef stokstijf staan.

De agent had hem in de gaten en kwam naar hem toe.

‘Is er iets?’ vroeg de agent en hij keek hem argwanend aan.

‘Ik voel me niet zo goed, ik heb net gehoord dat mijn vader kanker heeft.’ De tranen sprongen in zijn ogen omdat het allemaal waar was.

‘Dat is een klotebericht,’ zei de agent. ‘Ga maar een kop koffie drinken. Er is een koffietentje bij Lexington Street.’

‘Bedankt.’ Gorham maakte dat hij weg kwam.

Zijn vader was nog niet naar bed toen Mabel de deur opendeed. Hij zat onderuitgezakt in zijn stoel en zag er dodelijk vermoeid uit. Blijkbaar hadden de inspanningen van vandaag hun tol geëist.

‘Ik heb die gast met dat rode baseballpetje gevonden.’ Gorham haalde het plastic zakje tevoorschijn. ‘Bijna was ik opgepakt,’ zei hij met een grijns.

Charlie keek hem vol dankbaarheid aan.

‘Heb je dat echt voor mij gedaan?’

‘Ja,’ zei Gorham en hij gaf zijn vader een zoen.