LIEFDE
Juli 1777
Abigail zat op een klapstoeltje met een parasol in haar hand. Haar vader stond achter haar, Weston zat in kleermakerszit op het gazon. Er had zich een hele mensenmenigte verzameld in Bowling Park, zowel voorname dames en heren als officieren en burgers.
‘Prachtig!’ riep haar vader uit toen de bal over hun hoofden zoefde. Iedereen applaudisseerde. ‘Grey kan er wat van,’ merkte hij glimlachend naar zijn dochter op. De jonge officier had inderdaad al vijftig runs gescoord.
Ze speelden cricket.
Er waren nu twee cricketteams in New York, een in Greenwich Village en het ander in Brooklyn. In de betere buurten speelden kinderen buiten met bats en ballen. Grey had Weston enkele basisregels bijgebracht. ‘Maar als fielder is hij een natuurtalent,’ zei hij lachend. ‘Ik zou hem niet graag als tegenstander hebben.’
Sinds de nacht van de brand had John Master Grey hoog zitten. In de maanden daarna was John hem als een zoon gaan beschouwen en ook Weston was dol op hem. Hij was van James’ leeftijd, maar met zijn knappe gezicht en immer warrige haar kwam hij een stuk jongensachtiger over. Hij stoeide graag met Weston, speelde verstoppertje met de andere officieren waardoor ze wel een stel kinderen leken, of hij bakte Abigail een poets waarover ze dagen lang de slappe lach hadden.
Abigail wist dat hij genoeg aanbidsters had. ‘Het is niet eerlijk dat hij bij jullie in huis woont,’ kirden haar vriendinnen. Zelf had ze besloten niet voor die saffierblauwe ogen van Grey te smelten. Bovendien behandelde hij haar als zijn jongere zusje. Hij kon haar met zijn aanmatigende houding het bloed onder de nagels vandaan halen.
‘Er komt snel een einde aan die kwestie met de rebellen,’ had Grey haar verzekerd. ‘Nog twee veldslagen tegen een écht leger en ze kruipen als konijnen in hun hol. Ze zijn een zootje ongeregeld en hun aanvoerders hebben geen enkele waardigheid, afgezien van James natuurlijk.’
De andere officieren die ze ontmoette dachten er precies hetzelfde over. Ze hadden allen die minachtende houding jegens de rebellen, zoals ze de patriotten steevast betitelden. Want al begrepen ze heel goed dat de kolonisten soms gerede bezwaren hadden, zodra iemand de wapens oppakte tegen zijn eigen koning was die in hun ogen een rebel en rebellen moesten verslagen worden. Zo eenvoudig was het.
Grey Albion was verbaasd over James’ besluit zich bij de patriotten aan te sluiten. Abigail had het in zijn bijzijn nooit over haar broer. Niettemin sprak Grey altijd met respect en waardering over James, en op een dag hoorde ze hem tegen haar vader zeggen: ‘Om u de waarheid te zeggen, mijnheer, begrijp ik niet wat hem bezielt. Als hij nu de kamer binnen zou lopen, zou ik niet weten wat ik tegen hem moest zeggen.’
Ze had geprobeerd hem uit te horen over James’ vrouw Vanessa, die onverwacht een brief aan haar vader had gestuurd. Ze schreef dat ze bericht van James had gekregen dat hij zich bij de patriotten had gevoegd en dat Weston in New York was gebleven. Ze stak haar gevoelens niet onder stoelen of banken. In hoofdletters had ze SCHANDALIG, VERRADER, GEBOEFTE neergepend. Dat Weston in veilige en ‘loyale’ handen verbleef beschouwde ze als een zegen en ze hoopte dat ze snel met hem zou worden herenigd. Hoe en wanneer, daarover deed ze geen uitlatingen.
‘Wat is Vanessa voor iemand?’ had Abigail aan Grey gevraagd.
‘O, ze is erg mooi,’ antwoordde hij.
‘Ik bedoel haar karakter.’
‘Tja…’ Hij aarzelde. ‘Ik beweeg me niet in de aristocratische kringen, dus ik kan er weinig over zeggen. Maar ze was altijd erg beleefd tegen mij. En ze staat bekend om haar gevoel voor humor.’
‘Houdt ze veel van Weston?’
‘Elke moeder houdt van haar kind, juffrouw Abigail.’ Hij laste een korte, raadselachtige stilte in. ‘Maar voorname dames hebben in de regel niet veel tijd voor hun kinderen.’
‘En houdt ze van mijn broer?’
‘Ik weet zeker dat ze uit liefde is getrouwd.’ Hij zweeg weer even. ‘Al waardeert ze het geenszins dat hij een rebel is geworden.’
‘Waarom komt ze niet naar New York?’
‘Ah.’ Die vraag had hem van zijn stuk gebracht. ‘Ze weet dat Weston veilig en wel bij jullie zit. Waarschijnlijk vindt ze de overtocht te riskant, met al die patriottenboekaniers op zee.’
Dat was een zwak excuus, want boekaniers konden niets uitrichten tegen Britse konvooien. Grey had zich daarna terughoudend opgesteld over Vanessa en ze had niet verder aangedrongen.
Ze hadden zich dat najaar het meest bezorgd gemaakt om James. Zelfs met zijn slakkengangetje had generaal Howe Washington en zijn manschappen nog terug weten te drijven op de Hudson. De opstandelingen hadden Harlem Heights, White Plains en zowel Fort Washington als Fort Lee moeten prijsgeven. Veel patriotten sneuvelden in de strijd en duizenden waren gevangengenomen. Daarna had generaal Cornwallis de troepen van Washington verder naar het zuiden gedrongen, over de Delaware River naar Pennsylvania. ‘Het moet een beproeving voor de mannen zijn,’ had Thomas Paine gezegd.
Rond de kerst deed Washington een gewaagde uitval in Delaware, waar hij de Britse en Hessische garnizoenen belegerde. Dat was dapper van hem; hij slaagde er daarna zelfs in om generaal Cornwallis te ontwijken en leidde zijn troepen naar een kamp in Morristown, vanwaar James goddank een brief had kunnen sturen om zijn familie te laten weten dat hij in leven was. Toch schatte John Master de kansen van de patriotten erg laag in. ‘Washington heeft een bescheiden overwinning behaald, maar de Britse overmacht is een maatje te groot voor hen.’
Abigail had de Britse legermacht in New York bestudeerd, en was tot de conclusie gekomen dat generaal Howe via een aristocratisch patroon oorlog voerde. In de zomer werd er gevochten; de winter was om uit te rusten en zich te vermaken op een manier die een heer van stand betaamde. En het werd snel duidelijk dat Howe veel waarde hechtte aan vermaak.
Niet dat New York veel weg had van een pretpark; het was eerder een deerniswekkende smeerboel. De stad was ten eerste ernstig aangetast door de brand. De westzijde, met de charmante huizen in georgiaanse stijl en de karakteristieke Hollandse gevels en daken, lag erbij als een verkoold landschap; bijna driekwart mijl keiharde modder als het vroor, en zodra het warmer werd was het een onwelriekend moeras. De stank was zo hevig dat John Master verklaarde Broadway te mijden bij westenwind. Bovendien stonden er overal barakken waar de troepen in waren ondergebracht en in Common was een permanent kamp. Voor de Britse officieren en loyalisten was er echter niet genoeg geschikte accommodatie en amper genoeg proviand. De krijgsgevangenen – de patriotten waren immers in groten getale overmeesterd – zaten dicht opeengepakt in detentiecentra, protestantse kerken of in andere gebouwen die vergrendeld konden worden. En alleen als ze geluk hadden kregen ze een korst brood.
Deze krapte op de woningmarkt legde de huizenbezitters geen windeieren. ‘Ik vang nu driemaal zoveel voor mijn panden in Maiden Lane,’ zei John Master, die zich snel populair maakte bij de Britse officieren. Hij was een loyalistische koopman met enorm veel ervaring, hij had in Londen gewoond en hij geloofde in het compromis. Hij was het toonbeeld van de Amerikaan zoals de Britten die graag zagen. Vooral generaal Howe was bijzonder op hem gesteld en nodigde hem vaak uit voor het diner. John was wel zo wijs om open kaart met hem te spelen over zijn zoon James, wat de generaal nog meer vertrouwen inboezemde. ‘William Franklin heeft dezelfde problemen met zijn vader Benjamin,’ luidde Howes openhartige reactie. Binnen korte tijd sleepte John Master allerlei contracten binnen om Howe graan en vlees te leveren – orders die hij direct doorspeelde naar zijn dochter Susan in Dutchess County. Ook herstelde hij zijn handelscontact met Arthur Albion in Londen. Legerofficieren die luxegoederen wilden aanschaffen, waren bij hem aan het goede adres. ‘Ik heb het nog nooit zo druk gehad,’ verklaarde John.
Ondanks de situatie deden de officieren hun uiterste best om de pleziertjes die ze gewend waren in Londen ook in New York te creëren. Ze openden een theater en bij gebrek aan spelers gingen ze zelf op de planken staan. In het voorjaar van 1777 kon New York bogen op paardenraces, dansavonden en cricketwedstrijden. En dan waren er natuurlijk nog de vrouwen.
‘Een leger trekt altijd vrouwen aan,’ zei John Master tegen Abigail. Ze begreep dat volkomen. Op de smerige, modderige straten leken de prachtig geüniformeerde officieren wel een stel flanerende paradijsvogels. De gehuwde dames uit de stad waren niet ongevoelig voor de opzienbarende parade, noch voor hun machtsvertoon. Mevrouw Loring, de echtgenote van een minister, werd zo vaak met generaal Howe gezien dat iedereen fluisterde dat ze een affaire hadden.
‘Is ze zijn maîtresse?’ vroeg Abigail aan haar vader.
‘Ik weet alleen dat ze veel tijd samen doorbrengen,’ antwoordde hij diplomatiek.
Maar het stond buiten kijf dat er een aanstekelijk sensuele sfeer hing, die werd ingezet door de bevelhebber en waar de hogere klasse hem in volgde.
Abigail had gemerkt dat Grey Albion vaak ’s nachts niet thuiskwam. Soms zag ze Hudson tegen het krieken van de ochtend de deur voor hem ontgrendelen. Toen ze dat aan Ruth toevertrouwde, schonk die haar een alwetend glimlachje. ‘Ik kan u verzekeren dat de jongeman niets tekortkomt, juffrouw Abigail,’ zei ze.
Toen de zomer aanbrak wist iedereen dat de Britten wederom in actie zouden komen. Ondanks het feit dat de koloniën van Boston en New Hampshire en de zuidelijke plantages onder controle van de patriotten stonden, bevond hun enige echt georganiseerde leger zich in New Jersey, onder bevel van George Washington die de doorgang naar Philadelphia blokkeerde.
In juni had generaal Howe de wapens tegen Washington opgenomen. Grey Albion en zijn jonge officieren waren toen enige tijd van huis gebleven. Grey had weliswaar het rotsvaste vertrouwen dat de roodrokken de patriotten op het open veld konden verslaan, maar de ervaring op Bunker Hill had hem geleerd dat de vijandelijke scherpschutters een kracht waren om rekening mee te houden. Toen de open veldslag uitbleef, keerde hij terug naar New York.
De dag ervoor had John Master toevallig in een opwelling Abigail meegenomen naar een diner bij Howe thuis.
Ze vond het vreemd om vlak bij de generaal te zitten. De overige gasten waren mevrouw Loring en enkele officieren. Elke keer als Howe haar met zijn kraaloogjes een blik toewierp, had ze het gevoel alsof ze naar het vlezige ronde gezicht van koning George iii keek.
De maaltijd verliep plezierig en het was duidelijk dat Howe erg op haar vader was gesteld. Niettemin voelde ze dat de generaal iets op het hart had.
‘Zeg, Master,’ zei Howe na verloop van tijd, ‘kunt u me iets vertellen over het gebied bij de Hudson?’
John Master knikte.
‘U hebt nog geen kennisgemaakt met generaal Burgoyne, geloof ik. Gentleman Johnnie wordt hij genoemd. Een man van uitspattingen. En hij houdt van gokken.’ Uit het minachtend gesnuif van de generaal kon Abigail afleiden dat die kwalificatie geen compliment was.
‘Hij deed het goed in Canada, heb ik gehoord, maar hij schijnt koppig te zijn,’ zei haar vader.
‘Veel geschreeuw en weinig wol, al moet ik hem nageven dat hij lef heeft. Maar het ministerie, Lord Germain in het bijzonder, luistert naar hem en zoals u weet is hij van plan via de Hudson Valley af te dalen en Albany in te nemen, tezamen met Ticonderoga en een paar andere forten, om Washington de pas naar het noorden af te snijden. Een gewaagd plan. Maar hij is op zijn eigen glorie uit en denkt dat het makkelijk wordt.’
‘Hoe gaat hij reizen?’
‘Dat weet ik nog niet. Waarschijnlijk via bospaden.’
‘Dat zal hem tegenvallen. Zulke paden zijn vaak gebarricadeerd en dan is hij een schietschijf voor scherpschutters.’
‘Germain heeft mij voorgesteld hem versterking te bieden en samen met hem af te dalen. Maar het was een voorstel, geen bevel.’ Hij gluurde even naar Abigail. ‘Ik weet dat u loyaal bent, maar dit is beslist niet voor vreemde oren bestemd.’ Na deze woorden zweeg de generaal afwachtend.
John richtte zich tot Abigail. ‘Abby, beloof je me dat je niet zult doorvertellen van wat je hier vanavond aan tafel hoort?’
‘Ik beloof het, vader.’
‘Welaan.’ Howe knikte en vervolgde zijn betoog. ‘De komende dagen zullen de schepen hier volgeladen worden, dat zal elke verkenner kunnen zien. Ze weten alleen niet welke bestemming de schepen hebben. Misschien dat we naar Burgoyne gaan, misschien zuidwaarts waar de loyalisten zich organiseren om ons te helpen. Misschien vaar ik wel om Chesapeake Bay naar Philadelphia.’
‘Waar het Congres zit.’
‘Precies.’
‘Als het ons lukt Washington de pas af te snijden naar het zuiden en hem klem te zetten tussen New York en Philadelphia, komt hij in een onmogelijke positie. Daarbij zit er een flink garnizoen in New York dat nog sterker wordt als Burgoyne onze kant op komt. In dat geval moet Washington op het open veld slag leveren tegen twee legers. Met een beetje geluk komt het niet zover en is hij zo wijs zich over te geven.’ Hij staarde John aan. ‘Mijn eigen staf is verdeeld. Maar denkt u dat het haalbaar is, gezien uw kennis van het terrein?’
‘Ja,’ zei John bedachtzaam, ‘ik denk het wel.’
Daarna veranderden de mannen van onderwerp, maar Abigail zag dat haar vader zijn hoofd niet bij het gesprek had. Toen ze afscheid namen, vroeg hij aan de generaal: ‘Ik denk dat uw plan kans van slagen heeft. Kunt u mij zeggen hoe ik een pardon kan krijgen voor mijn zoon?’
Howes blik was vol begrip, maar hij schudde zijn hoofd en bleef hem het antwoord schuldig.
Uit de bedrijvigheid bij de werf kon Abigail opmaken dat er schepen geladen werden. Deze cricketwedstrijd was voorlopig de laatste voor Grey Albion en zijn kompanen.
Grey was evenals de rest van het cricketteam gekleed in witte broek en shirt, met een hoed tegen de felle zon. Lenig en atletisch haalde hij uit met de bat. De bal vloog over hun hoofden en toen hij de winnende run maakte, sprong Weston op en begon te klappen. Onder luid applaus verlieten de spelers het veld in Bowling Green. Grey liep op Abigail af en toen hij vlak voor haar stond lichtte hij zijn hoed. Er zat een rand transpiratiedruppeltjes op zijn voorhoofd.
‘Fantastisch gespeeld, jongen,’ zei John Master.
‘Dank u wel,’ zei Grey en hij glimlachte naar Abigail. ‘Hebt u zich vermaakt, juffrouw Abigail?’ vroeg hij. Er druppelde een zweetpareltje van zijn voorhoofd op haar pols.
‘Jazeker,’ zei ze, ‘ik heb ervan genoten.’
James Master zat op zijn paard en keek door zijn verrekijker. Vanaf de kustlijn van New Jersey, waar hij zich nu bevond, had hij prima zicht op de haven van New York. De cricketbal was aan zijn aandacht ontsnapt, want hij zag iets interessanters. Er werd een schip volgeladen met goederen. Hij hield de activiteiten in de haven al drie uur in de gaten en dit was de tweede lading. Achter hem stond een tiental soldaten geduldig te wachten.
Kapitein James Master was veranderd. Hij had nog steeds dezelfde overtuiging, maar hij was gehard door de strijd en hij was inmiddels een officier met ervaring. Dat was echter niet het enige. In Londen had hij vanwege zijn slechte huwelijk vele momenten van bitterheid gekend, maar in het afgelopen jaar had hij geleerd in hoeverre je mensen kon vertrouwen. Die wijsheid had hij niet op het slagveld opgedaan, maar door het observeren van de gedreven man die hij was gaan bewonderen.
Toen Washingtons ongetrainde strijders door de roodrokken uit New Jersey waren verjaagd, had de generaal zich niet hoeven schamen als hij ten prooi was gevallen aan wanhoop. Twee generaals – Lee, die New York moest verdedigen, en Gates in Hudson Valley – hadden erop aangedrongen dat Washington werd vervangen. De ongetrainde troepen die voor één kalenderjaar hadden getekend, zouden waarschijnlijk tegen het eind van het jaar vertrekken en een aanzienlijk aantal deserteerde reeds voor die tijd. Washingtons leger was vernederd, gevangengenomen of verdreven, en het restant had zijn kamp opgeslagen bij de Delaware River, waar de onverschrokken Hessische huurlingen aan de overzijde de oever bewaakten. Washington was niet ingenomen met Howes aristocratische aanpak van seizoensgebonden veldslagen en hij vreesde dat de Britse bevelhebber met zijn leger over de rivier wilde trekken als die bevroren was.
‘Wat Howe ook van plan is,’ zei hij tegen James, ‘we moeten ervoor zorgen dat onze manschappen niet weggaan.’ Ze moesten dus iets ondernemen om de moraal van de patriotten op te beuren.
Gelukkig bezaten ze het talent om in de bergen gerichte acties te kunnen ondernemen, waarbij ze zowel de vijand konden treffen als waardevolle gegevens verzamelen. Zo leerden ze dat veel loyalisten de Hessische huurlingen bijstonden. Als James hen op zulke verkenningstochten vergezelde, gaf zijn vervaarlijke, lange gestalte en getrokken pistool voor veel loyalisten genoeg aanleiding om informatie prijs te geven. Een bevreesde boer bekende dat het merendeel van de Hessische manschappen in Trenton zat. ‘Hun aantal ligt rond de veertienhonderd. Open terrein, geen verdedigingswallen. Jullie eigen loslippige deserteurs hebben gezegd dat jullie tot de aanval wilden overgaan, maar de Hessische bevelhebber wil geen muren omdat hij jullie veracht.’
De patriotten hadden nog maar vijfduizend man over, van wie een derde ongeschikt was voor de strijd. Gelukkig kwam generaal Lee in december met een versterking van tweeduizend soldaten, gevolgd door vijfhonderd van generaal Gates en nog eens duizend uit Philadelphia. Maar het was nog altijd een bescheiden legermacht; bovendien liet de bewapening te wensen over en hun uniformen waren in bedroevende staat. Vele mannen hadden niet eens laarzen en moesten op met lappen omwikkelde voeten door de sneeuw banjeren.
Desondanks had Washington een gewaagde strategie bedacht: ze zouden ’s nachts de rivier oversteken en een verrassingsaanval op de Hessische mankrachten plegen.
‘We doen de oversteek in drie fases,’ zei hij tegen James. ‘De eerste is een afleidingsmanoeuvre, de tweede om de boel te versterken. Maar onder mijn aanvoering zal een leger van tweeënhalfduizend man oversteken, oprukken naar Trenton en voor het aanbreken van de ochtend aanvallen. We zijn met meer man dan de Hessische vijand, dus we hebben kans van slagen. Met een beetje geluk kunnen we onze drie troepenmachten herenigen om gezamenlijk Princeton te belegeren.’
Met Kerstmis verzamelden ze zich. Tegen de schemering werden de vaartuigen vanuit hun schuilplek naar de rivier gesleept: platte schuiten voor kanonnen en paarden, hoogwandige Durham-boten voor de manschappen. Om elkaar in het donker te kunnen herkennen, hadden ze een wachtwoord afgesproken: ‘De zege of de dood’. De rivier was smal en er dreven overal ijsschotsen. De golven werden steeds hoger naarmate de avond viel. Na een nattesneeuwbui ging het hagelen.
Washington zat met James aan zijn zijde in de voorste boot om de aankomst te coördineren. Iedereen stond rechtop omdat de boten zich met water vulden. James zag geen hand voor ogen. Hij kon alleen voelen dat de hagel op hen neer kletterde en hoorde de ijsschotsen tegen de boeg stoten.
‘Wat een hondenweer,’ gromde Washington.
‘Het voordeel is dat de Hessische strijders ons nooit verwachten.’
Ze waren doordrenkt tegen de tijd dat ze tegen de oever omhoog klauterden. Ze stuurden de boot terug om de volgende lichting manschappen op te halen. Het duurde niet lang, maar voor James leek het een eeuwigheid. Tegen drieën, een paar uur later dan gepland, hadden ze alle kanonnen, paarden en soldaten naar de overkant van de Delaware River geloodst en konden de vierentwintighonderd mannen eindelijk twee rijen vormen om door de duistere nacht naar Trenton op te marcheren. James bedacht grimmig dat als ze deze exercitie ooit zouden overleven, hij zijn kleinkinderen zou vertellen dat niemand een hand voor ogen kon zien.
Inmiddels was het flink gaan sneeuwen. De mannen zonder laarzen, die hun blote voeten met lappen hadden omwikkeld, lieten een bloederig spoor achter in de sneeuw. Maar ze bleven doorlopen terwijl Washington te paard heen en weer langs de rijen manschappen bleef draven om hun moed in te spreken. Tegen het ochtendgloren bereikten ze de eerste kampementen van Trenton.
Herinneringen aan het strijdgewoel zijn vaak verwarrend. Maar wat James van die ochtend zou bijblijven, waren de beelden van Washington die zelf de aanval op de kampen aanvoerde, de afgetrainde Hessische huurlingen die volkomen verrast in het wilde weg kogels afvuurden en de aanblik van Trenton in de vroege ochtend – twee brede straten, ver uit elkaar liggende blokhutten die er in de plotselinge commotie bijna vreedzaam uitzagen.
In het tumult merkte hij nauwelijks dat de kogels hem om de oren vlogen; hij had alleen oog voor de patriotten die zich opeens dappere krijgers betoonden. Bliksemsnel hadden ze een rij kanonnen opgezet waarmee ze de Hessische strijders bestookten; een ander regiment sneed hun met een snelle manoeuvre de pas naar Princeton Road af. Na een felle strijd sloten ze de vijand in en negenhonderd Hessische huurlingen gaven zich over.
Halverwege de ochtend was de veldslag voorbij. Toen Washington hoorde dat de twee andere legers van Lee en Gates de Delaware River niet waren overgestoken, trok Washington zich wijselijk terug naar de rivier.
Maar de Hessische troepen waren verslagen. Honderden van hen waren tot krijgsgevangenen gemaakt. Washingtons succes verspreidde zich als een lopend vuurtje over de Dertien Koloniën en het Congres was verguld; de patriotten voelden zich als herboren.
De daaropvolgende maanden waren uitputtend, maar de mannen sloegen zich erdoorheen. James’ bewondering voor Washington groeide met de dag. De bevelhebber had een zware taak; problemen met bevoorrading, desertie, spionage en ronselen waren aan de orde van de dag, maar hij hield zich staande, al werd hij heimelijk geplaagd door twijfel en sombere buien.
In mei kwam zijn vrouw Martha naar hun kampement. Zo gesloten en afstandelijk als Washington was, zo open en warm was zijn vrouw. Ze nodigde de jonge officieren bij hen aan tafel uit alsof het één grote familie was. Ze was een van de rijkste vrouwen van Virginia, maar ze stortte zich vol toewijding op het verplegen van de gewonde soldaten.
Washington en James werden als vader en zoon. Een van de yankee-officieren beklaagde zich op een dag bij James. ‘Je hebt een groot voordeel ten opzichte van mij.’
‘Wat bedoel je?’
‘Washington is op je gesteld, omdat hij jou als een heer van stand beschouwt. Mij mag hij niet, omdat ik tot een lagere klasse behoor.’
‘Hij waardeert je zeer,’ verzekerde James hem.
‘O, hij behandelt me keurig. Hij is de meest rechtschapen man die ik ooit heb ontmoet en ik zou hem tot de poort van de hel volgen. Maar het is hetzelfde als met alle yankees uit het noordoosten – hij vindt ons maar een stel onbehouwen boeren.’
James moest toegeven dat hij dat zelf ook had opgemerkt. Washington was afkomstig uit zuidelijke gentlemenkringen, maar door zijn huwelijk met Martha verkeerde hij in de hoogste echelons van Virginia, wier levensstijl meer leek op die van hun Engelse evenknieen met hun landgoederen en buitenhuizen dan de koopmanyankees uit Massachusetts en Connecticut.
‘Ik gedraag me in zijn aanwezigheid zoals mij in Londen is aangeleerd,’ zei James lachend, ‘maar als ik mijn plichten als officier zou verzaken, dan zwaait er wat.’
Ergens had James het vermoeden dat zijn Londense jaren wel in het straatje van de generaal konden passen. Washington raadpleegde hem dikwijls als hij wilde weten hoe Engelsen op bepaalde situaties reageerden. Hij was onder de indruk van James’ persoonlijke betrekkingen met Benjamin Franklin. Toen hij hoorde dat Franklin door het Congres naar Parijs werd gestuurd om de steun van de Fransen te verkrijgen, bekende hij openhartig aan James: ‘Wat wij hier doen is erg belangrijk, maar op de lange duur zal de uitkomst in Parijs worden bepaald. Ik ben je dankbaar voor je gedetailleerde beschrijving van Franklins diplomatieke vaardigheden.’
Hoezeer Washington ook gesteld was op de Engelse gedragscodes, wat hem grote zorgen baarde was de beestachtige manier waarop zij hun krijgsgevangenen behandelden. James keurde die ook ten stelligste af, maar hij kon het beter plaatsen.
‘De Britten beschouwen ons ondanks alles niet als soldaten. Ze beschouwen ons als rebellen, daardoor kunnen ze de legitimiteit van onze zaak ontkennen. De patriottische krijgsgevangenen in Brooklyn zijn in hun ogen verraders, geen militairen, en mogen van geluk spreken dat ze niet worden opgeknoopt.’
Washington bleef echter bij zijn standpunt.
‘Ik heb rapporten gelezen van de hondse behandeling van de gevangenen,’ brieste hij. En hij gaf zijn manschappen strenge instructies om zich ten opzichte van de Hessische krijgsgevangenen in geen geval te misdragen. Hij schreef persoonlijke brieven aan Britse commandanten om zijn zorg te uiten, maar zijn woorden waren tegen dovemansoren gericht. ‘Hebben ze wel een greintje humaniteit in hun lijf?’ bromde hij tegen James.
‘Bij ons is humanisme meer waard dan legaliteit,’ antwoordde James. ‘In Engeland is het andersom.’
Desondanks besefte James dat de verhalen over de wreedheden die de Britten jegens hun krijgsgevangenen begingen een effect hadden op de koloniën die de Britten niet voorzagen. De boer die een lading verse groenten in hun kamp kwam afleveren, zei ronduit: ‘Mijn zoon is gevangengenomen. Waarom zou ik heersers accepteren die mijn jongen op zo’n wrede manier behandelen?’
Washingtons succesvolle overwinning maakte de situatie van de patriotten niet minder gevaarlijk. Hij had de beoogde open veldslag handig weten te omzeilen, maar bij een hevige aanval zouden de patriotten het onderspit delven. Washington was er dan ook alles aan gelegen om Howes volgende stap te doorzien. Hij stuurde verkenners op pad en James gaf in New York zijn ogen goed de kost.
James was vastbesloten Washington niet teleur te stellen, daarom stond hij al uren door zijn kijker de vijand te observeren. Het laden van de schepen vertelde hem dat er iets op stapel stond, maar hij moest ontdekken wat. Het werd tijd dat hij andere stappen ondernam.
Toen Abigail met Weston door Bowling Green wandelde, kwam er iemand op haar af. Hij zag eruit als een boer die groente op de markt kwam afleveren, maar toen ze hem van dichtbij zag, herkende ze Charlie White. Hij sprak haar aan.
Abigail bracht Weston gauw naar huis en liep met bonzend hart terug naar Broadway, waar Charlie haar opwachtte. Ze wist niet precies wat hij wilde, maar ze had een vermoeden. Hij nam haar mee naar de East River en ze liepen langs de dokken tot ze bijna de palissade aan de rand van de stad hadden bereikt. Bij een klein pakhuis gingen ze naar binnen. Abigail zag een man in een wijde mantel met kap op een krat in de schaduw zitten. De lange gestalte kwam overeind, en een oogwenk later viel Abigail haar broer in de armen.
Hij had zijn uniform onder zijn cape verborgen. Het was gevaarlijk om zo vermomd over straat te gaan, maar hij kon onder geen beding zijn uniform uittrekken. Dan zou hij voor een spion gehouden kunnen worden en een kogel riskeren. Charlie had hem de stad binnen gesmokkeld in een kar met goederen, meer wilde James er niet over kwijt. Hij vroeg haar hoe het met Weston en met zijn vader ging, en hij keek ervan op dat Grey Albion bij hen thuis was ingekwartierd.
‘Jammer dat je niet tegen vader en Weston kunt zeggen dat je me hebt gezien, noch hun vertellen dat ze altijd in mijn gedachten zijn,’ zei James. Daarna onthulde hij haar de reden voor zijn komst.
‘Charlie heeft gezien dat er schepen worden volgeladen. Wat is Howe van plan? Niemand schijnt het te weten.’
‘Ik kan me voorstellen dat de New Yorkers nergens van op de hoogte zijn.’
‘Weet jij het dan wel?’
Abigails hart begon te bonzen. Ze sloeg haar ogen neer en keek toen naar hem op.
‘Ach, broer, waarom zou een generaal zijn strategie aan mij voorleggen?’ Dat klonk acceptabel en het was niet eens gelogen.
‘Tja.’ James fronste zijn wenkbrauwen. ‘Denk je dat Albion iets weet?’
‘Misschien, maar hij is slechts junior officier. Hij heeft in elk geval niets gezegd.’
‘En vader?’
Ze aarzelde. Wat moest ze hem antwoorden? ‘Als hij al iets weet, dan heeft hij dat niet aan mij verteld,’ zei ze. Strikt genomen was dat ook de waarheid.
Hij knikte en keek somber voor zich uit.
Abigail bestudeerde haar broer. Plotseling werd ze overvallen door een intense droefheid. Ze wist dat haar broer van haar hield. Ze wist dat hij ernaar verlangde zijn vader en zijn zoon Weston te zien. Maar toch was ze lichtelijk gekwetst dat hij was gekomen om haar gegevens te ontfutselen, waarmee ze indirect in de rol van verraadster werd gedwongen.
Tegelijkertijd verlangde ze ernaar alles op te biechten. Hij moest zijn leven hebben geriskeerd om naar New York te komen. Misschien had ze ondanks haar belofte aan haar vader en generaal Howe informatie aan James kunnen geven als het zijn leven zou hebben gered. Maar zo lagen de zaken niet. Haar informatie zou alleen Washington en zijn patriotten van pas komen, zodat ze hun kwalijke plannen verder konden uitbouwen. James vervulde slechts zijn plicht en zij de hare. Daar kon niemand iets aan veranderen. Ze slikte haar tranen weg.
‘Jammer dat Grey Albion hier is,’ zei James ten slotte.
Ze nam aan dat hij bedoelde dat hij het betreurde tegen zijn vriend te moeten vechten.
‘Papa is erg op hem gesteld.’
‘En jij?’
‘Hij is prettig gezelschap,’ zei ze. ‘Maar hij heeft wel een arrogant trekje.’
Haar broer knikte. ‘Dat trekje vertonen Engelse officieren wel vaker.’ Hij zweeg even. ‘Ooit waren we vrienden en zijn vader is geweldig voor me geweest.’
‘De oorlog maakt jullie tot vijanden, James.’
‘Er zit meer achter. Mijn gevoel jegens Engeland en dat wat Grey vertegenwoordigt, is veranderd. Om je de waarheid te zeggen ben ik er niet op gebrand om hem terug te zien.’ Hij keek haar onderzoekend aan. ‘Ik zou het vervelend vinden als je hem té aardig vond.’
‘Welaan, dan kan ik ronduit bekennen dat ik hem niet erg mag.’
Dat leek James tevreden te stellen. Hij zei dat hij beter kon voortmaken en nam afscheid. Abigail wandelde alleen naar huis terug.
Een maand later voer generaal Howe met een hele vloot uit naar het zuiden. Grey Albion bevond zich aan boord, evenals de andere jonge officieren die bij hen hadden gelogeerd. Abigail ging met Weston en haar vader naar de haven om hen uit te zwaaien. Ze zag hem zonder veel spijt vertrekken.
Howes plan werkte. Washington had zich op het verkeerde been laten zetten en moest zich terugtrekken uit het noorden. Er werd dapper gestreden bij Brandywine Creek, maar toch wisten de roodrokken Philadelphia in te nemen. Grey Albion had per brief laten weten dat hij met generaal Howe in Philadelphia zou overwinteren.
Er was meer goed nieuws voor de loyalisten. Johnny Burgoyne had volgens plan vanuit Canada een uitval gedaan en met behulp van de indianen fort Ticonderoga overmeesterd. Vier van de zes Irokese stammen hadden zich bij de Britten aangesloten.
‘Dat zullen de patriotten fijn vinden,’ zei John Master droog.
‘Zijn de indianen zo wreed dan?’ vroeg Abigail.
‘Ze houden er bepaalde gewoontes op na. Dertig jaar geleden, tijdens de oorlog met koning George, heeft de Britse kolonel van de Noordelijke milities hun geld betaald voor elke Franse scalp, ook van vrouwen en kinderen.’
‘Ik hoop dat dat ons deze keer bespaard blijft.’
‘Reken er niet op.’
Naar verwachting zou Burgoyne Albany veiligstellen en over de Hudson naar New York trekken. Maar er gingen andere geruchten. De patriottenmilities en hun scherpschutters vertraagden zijn opmars en hij bleef in het barre noorden steken. De indianen keerden zich van hem af. Een legioen roodrokken marcheerde naar Burgoyne om hen bij te staan. En in oktober bereikte hen een ongelooflijk bericht.
‘Burgoyne heeft zich overgegeven,’ zei John Master. ‘De patriotten hebben vijfduizend mannen gevangengenomen.’
‘Waar?’ vroeg Abigail.
‘In Saratoga.’
Het nieuws over Burgoyne’s nederlaag kwam voor de Britten als een donderslag bij heldere hemel. John Master was echter niet verbaasd.
‘Ik had Howe gewaarschuwd,’ zei hij grimmig. ‘Hij had te veel zelfvertrouwen terwijl hij de omgeving niet goed kende.’
De patriottische houthakkers hadden boomstammen over de paden gelegd, veestapels weggeleid en al het voedsel meegenomen, zodat Howes mannen compleet gedemoraliseerd in de wildernis achterbleven. Twee generaals, Gates en Benedict Arnold, hadden de verzwakte Britse en Hessische troepen van Burgoyne bij Saratoga verslagen, omdat die zonder versterking een overmacht van patriotten tegenover zich vonden.
‘Het is veelzeggend wat er in Saratoga is gebeurd,’ concludeerde John Master. ‘De Britten mogen met een enorme legermacht zijn gekomen, ze zullen altijd het onderspit delven tegen lokale milities. Belangrijker is het signaal aan de echt belangrijke mensen: de Amerikanen kunnen overwinnen.’
‘Wie zijn die belangrijke mensen?’
‘De Fransen.’
James zag in Washingtons leger weinig terug van de vreugde over Saratoga. Het Congres had Philadelphia verlaten en Howe was binnengekomen. Het patriottenleger, dat tot twaalfduizend man was gereduceerd, bevond zich op open terrein toen de winter zijn intrede deed.
Washington besloot in Valley Forge zijn kamp op te slaan. De plek was gunstig te verdedigen vanwege het nabijgelegen berglandschap met Mount Joy en Mount Misery en de rivier de Schuylkill. Op twintig mijl afstand van Philadelphia konden ze tevens de Britten in de gaten houden.
Het kamp bestond uit stevige blokhutten, en dankzij hun gezamenlijke inspanningen stonden er al snel een stuk of duizend, als een uitgestrekte houten stad. James werd dikwijls op pad gestuurd om een speciaal soort hout te zoeken waarvan ze de daken maakten. In dit klimaat was het belangrijk dat het dak waterdicht was. ‘De winters in Philadelphia zijn anders dan de winters in het noorden,’ waarschuwde Washington.
Algauw begrepen de yankees wat dat inhield. Als het in Valley Forge had gesneeuwd en geijzeld, trad de dooi in. Daarna ging het regenen, en met het smeltwater sijpelde het water via elke kier en opening de hutten in om vervolgens weer te bevriezen. De droge vrieskou in het noorden kon iemand die geen schuilplek had het leven kosten, maar de vochtige windvlagen en aanhoudende kou in Valley Forge voelden de manschappen tot in hun botten.
Blokhutten of niet, hun kleding was in bedroevende staat, de meesten hadden nog steeds geen laarzen en knagende honger was aan de orde van de dag, ondanks de formidabele inspanningen van de kampleider. Er was vis uit de rivier en soms wist hij aan vlees te komen. Het streven was om de mannen dagelijks een stuk brood te kunnen geven, maar vaker kregen ze zogeheten fire cake, een homp van smakeloos meel vermengd met water. En dikwijls was er helemaal niets. James had gezien dat de mannen probeerden soep te koken van graspollen.
Het gevolg was dat een derde deel van het leger te verzwakt was voor welke actie dan ook. De paarden waren uitgemergeld en stierven bij bosjes, in de wijde omtrek was geen koe te bekennen, en als James op pad werd gestuurd om in de omgeving proviand te kopen, staarden de boeren argwanend naar het hen onbekende papiergeld dat het Congres had verstrekt.
Elke dag werden er mannen begraven. Eerst waren het er honderden, toen werden het duizenden lijken. Vaak vroeg James zich af of ze het zonder de marketentsters hadden kunnen redden, die hun best deden de mannen te verzorgen, ook al kregen ze slechts een half rantsoen en half soldij. In februari voegde Martha Washington zich bij deze hulpvaardige vrouwen. Washington zelf hield zich dapper, maar James kende hem inmiddels goed genoeg om te beseffen dat de man de wanhoop nabij was.
Behalve van Martha kreeg Washington ook morele steun van een jongeman uit Frankrijk, die door de onvermoeibare Benjamin Franklin was geronseld. Hij was enkele maanden daarvoor gearriveerd; met zijn twintig jaar had hij er al enkele dienstjaren op zitten als musketier bij de Fransen. Toen hij in Amerika arriveerde, werd hij direct bevorderd tot majoor-generaal.
Zijn naam was Marie-Joseph Paul Yves Roch Gilbert du Motier, markies de Lafayette. Een jonge, rijke aristocraat met een klinkende stamboom en bijbehorende landgoederen. Zijn echtgenote was de dochter van een Franse hertog. Een van zijn voorouders had nog aan de zijde van Jeanne d’Arc gestreden. Hij had Frankrijk verlaten met één doel voor ogen: la gloire. Hij wilde zijn naam op de wereldkaart zetten.
Om zijn banden met de Fransen te versterken, benoemde Washington hem tot lid van zijn vaste staf. Al snel ontdekte hij dat hij hiermee een tweede zoon in zijn naaste omgeving had.
Lafayette had geen pretenties over zijn gebrek aan ervaring. Hij vroeg iedereen om raad en betoonde zich een competente en intelligente militair. Bij Brandywine had hij goed gevochten en hij was gewond geraakt. Maar het waren vooral zijn aristocratische manieren en kwaliteiten waardoor Washington de elegante Fransman zo hoog aansloeg. Hij had verfijnde manieren, was absoluut onverschrokken en loyaal aan zijn meerderen, wat niet gezegd kon worden van het merendeel van de patriottencommandanten. Lafayette ontdekte dat Gates en andere generaals tegen Washington samenspanden en waarschuwde hem direct. Ze probeerden van Lafayette af te komen door aan te sturen op een post voor hem in Canada, maar de jonge Fransman wist zich eraan te onttrekken en was snel weer terug bij Washington in Valley Forge, waar hij met zijn Franse charme de dagelijkse grauwheid wist op te fleuren.
Ook James was erg op Lafayette gesteld. Hij had in Londen een beetje Frans leren spreken, omdat het voor een gentleman gebruikelijk was zich de taal der diplomaten eigen te maken. Lafayette hielp hem zijn spreekvaardigheid op te vijzelen.
Franklin had nog meer pijlen op zijn boog wat betreft geschenken uit Frankrijk. Was Lafayette een aanwinst op het gebied van de Franse charme, de man die Franklin later dat jaar naar hen toestuurde, Baron van Steuben, bracht een grote verandering teweeg.
Von Steuben was een adellijke, Pruisische veldheer van middelbare leeftijd die nog onder Frederick de Grote had gediend. Hij arriveerde met een grijze hazewindhond, een brief van Franklin en de belofte om de verpieterde patriottentroepen de beste legertraining uit Europa te geven. Von Steuben mocht dan een zekere excentriciteit bezitten, hij hield zich aan zijn woord.
Want in Valley Forge, waar sneeuwstormen en modderpoelen langzaam plaatsmaakten voor het eerste lentegroen, drilde hij de manschappen zoals ze nog nooit waren gedrild. In plaats van het allegaartje aan uiteenlopende instructies, kwam hij met de klassieke handleiding voor het Europese leger. Eerst trainde hij een bataljon instructeurs. Toen die aan de slag konden, zat Von Steuben er altijd bovenop om supervisie te houden die varieerde van een stroom Duitse of Franse scheldwoorden tot luide kreten van aanmoediging. Aan het eind van deze drilsessies beschikte elke soldaat over een forse dosis schuttingwoorden in drie talen.
In eerste instantie werd hij beschouwd als een dwaas, maar dat sloeg snel om in respect. Aan het eind van de lente hield iedereen van die man. Hij leerde hun te marcheren en allerlei gevechtstechnieken wanneer de strijd op zijn felst was. Toen Von Steuben ontdekte dat ze geen enkele ervaring hadden met bajonetten behalve die als spit te gebruiken boven het kampvuur, zette hij ook daar zijn tanden in. ‘Ik zal jullie leren een veldslag te winnen zonder één kogel af te vuren,’ beloofde Von Steuben.
Tegen de tijd dat hij klaar was, waren de mannen goed. Heel erg goed zelfs.
‘We hadden een Duitser nodig om als Hessische krijgers te leren vechten,’ zei Washington tegen James. ‘En ik heb gehoord dat we aanstonds nieuwe rekruten kunnen verwachten die voor drie jaar hebben getekend.’
Maar het nieuws dat definitief een streep onder de lijdensweg in Valley Forge zette, was het bericht dat Franklin het voor elkaar had gekregen: de Fransen hadden de Britten de oorlog verklaard. Onder toezicht van Washington organiseerde Von Steuben een indrukwekkende parade.
In mei stuurde Grey Albion een brief aan John Master, waarin ook een uitnodiging voor Abigail stond.
‘Hij bevestigt de geruchten: generaal Howe is teruggeroepen,’ zei John Master hoofdschuddend. ‘Schande. De krantenjournalisten zijn gesouffleerd door het Britse parlement om de nederlaag bij Saratoga op Howes conto te schrijven. Dus nu is hij teruggeroepen. Ik lees dat zijn jonge officieren een eervol afscheid voor hem organiseren. Onder meer met een galabal en zelfs een riddertoernooi. Grey vraagt of je met hem mee wilt.’
De uitnodiging kwam zo onverwacht dat Abigail sprakeloos was. Met zo veel mooie meisjes in Philadelphia was ze verbaasd dat hij uitgerekend haar had gevraagd, maar ze moest toegeven dat het een sympathiek gebaar van hem was. En een galabal, een riddertoernooi en aanverwante festiviteiten in dat elegante Philadelphia klonken erg verleidelijk.
‘Het is wel een lange reis, Abigail,’ zei haar vader. ‘En ik kan je niet vergezellen. Mocht je onderweg patriotten tegenkomen, dan zullen ze je waarschijnlijk met rust laten, maar je weet maar nooit. Het is beter als je niet gaat.’
‘U zult gelijk hebben, papa,’ zei Abigail. En ze bedacht dat Grey haar maar voor een volgend bal moest uitnodigen.
De nederlaag bij Saratoga en de oorlogsverklaring van de Fransen hadden een demoraliserende uitwerking op de Britse troepen. In de zomer van 1778 begon de wereld voor loyalisten als John Master langzaam maar zeker te veranderen. John zag het niet eens aankomen, zo subtiel ging het. Het waren veranderingen in zijn geest en ziel.
In Philadelphia had generaal Clinton het stokje van Howe overgenomen en met de dreigende invasie van de Franse vloot zochten de Britten hun heil in New York, met duizenden loyalistische burgers in hun kielzog. ‘Het is godgeklaagd,’ zei John, ‘dat de Britten hun om hulp hebben gevraagd en daarna niet eens bij machte zijn hen te beschermen.’
Washington schaduwde de eerste Britse troepen die zich over land terugtrokken. Naar verluidt waren enkele bataljons bij Monmouth slaags geraakt; een patriottenmacht onder aanvoering van Lee en Lafayette had de Britse achterhoede aangevallen – met succes, en als Lee zich niet snel had teruggetrokken, had Lafayette hun nog grotere verliezen toegebracht. Uiteindelijk bereikte het leeuwendeel van het Britse leger de veilige New Yorkse zone. Onder hen bevond zich Grey Albion, die zoals voorheen onderdak kreeg bij de Masters.
Het Congres had zich opnieuw in Philadelphia kunnen installeren, en met generaal Clinton in New York werd die stad een Britse basis. Maar de patriotten beheersten een gigantisch territorium, vanaf de White Plains aan de noordzijde tot aan de overkant van de Hudson naar New Jersey. Washington trok op naar Hudson Valley met op West Point die fantastische uitkijkpost, vijftig mijl stroomopwaarts. Via Susan in Dutchess County kon James een liefdevolle brief aan zijn familie sturen dat hij het goed maakte en of zijn vader enkele zaken voor hem wilde afwikkelen. Meer nieuws gaf hij niet.
Kort daarop, bijna als bevestiging dat het militaire spectrum was verschoven, arriveerde admiraal d’Estaing met een machtige Franse vloot in de haven en sneed daarmee de doorgang naar de oceaan af. De Britse marineversterkingen die waren opgetrommeld, moesten zolang voor anker bij Newport in Rhode Island. Maar de boodschap was helder. De Fransen deden mee aan de oorlog en de Britten domineerden niet langer de zeewegen.
Geheel onverwacht stond kapitein Rivers eind augustus voor de deur bij de Masters. Hij bracht slecht nieuws, en John was al in mineurstemming. Een felle brand had enkele panden van hem in de as gelegd en Clinton dreigde grote stukken land te confisqueren. John vreesde dat zijn terrein in Dutchess County snel gevorderd zou worden. Kapitein Rivers’ sombere mededeling maakte de zaken er niet rooskleuriger op.
‘South Carolina is al een paar jaar in handen van de patriotten,’ zei hij, ‘maar de loyalisten in North Carolina houden stand. Ik hoor bij die laatste groep, maar het leven is voor ons ondraaglijk geworden. Mijn gezin is al vertrokken naar Engeland en ik kan niets anders meer doen dan mijn plantage aan u over te dragen, in de hoop dat die op een goede dag de schuld zal vereffenen.’
‘Hoe zit het met de slaven?’ vroeg John.
‘Daar zit de meeste winst, inderdaad. Ik heb ze overgedragen aan het landgoed van een kennis die in een veiliger gebied woont. Maar hoelang hij blijf, durf ik u niet te zeggen.’ Hij gaf John een nauwkeurige inventarisatie van de slaven. ‘De meesten zijn gekwalificeerd en ervaren, en dus waardevol. Als u kopers voor hen kunt vinden, staat het u vrij hen te verhandelen.’
‘Kunt u het niet een poosje volhouden?’ vroeg John. ‘Want de oplossing is nabij.’
Waar hij op doelde, was dat de Britten een mogelijke aanval op het zuiden voorbereidden. Generaal Clinton had een expeditie aangekondigd om de Franse Caribische Eilanden te bemachtigen. Ook in Georgia wilden ze oprukken, omdat de patriottengarnizoenen daar klein waren en er veel loyalistenaanhang was. Maar Rivers schudde zijn hoofd.
‘Het zijn afleidingsmanoeuvres, Master. We kunnen onze strijdtroepen zo veel verspreiden als we willen, en rondrennen in die enorme wildernis van Amerika, maar in mijn optiek is het een onbegonnen strijd. Vooralsnog.’
Ze converseerden die avond frank en vrij aan de dinertafel. Ze waren immers oude vrienden van elkaar – John Master, Abigail, Rivers en Grey Albion. Op een bepaald moment wendde Rivers zich tot John. ‘Weet u nog dat ik ooit vroeg of u naar Engeland zou willen verhuizen? Toen had u kennelijk geen interesse. Maar hoe denkt u daar nu over?’
‘Mijn vader zou u zeker willen helpen als u uw fondsen naar Engeland wilt overhevelen,’ viel Grey hem bij. ‘Hij beheert daar immers uw zaken.’
‘Dat plan schuif ik voorlopig op de lange baan,’ antwoordde John. Het stemde hem moedeloos dat Rivers dit wederom ter sprake bracht en dat Grey er direct op insprong. Er was een andere, morele, kwestie die hem veel meer dwarszat.
Vanwege de oorlogsverklaring van de Fransen had de Britse regering intermediairs naar New York gezonden in een nieuwe poging tot verzoening te komen met de kolonisten. Master had hen ontmoet voordat ze afreisden naar het Congres, en hij had ontdekt dat ze op instructie van koning George zouden proberen om de congresleden om te kopen. ‘Het is toch wat,’ had hij hoofdschuddend tegen Abigail gezegd. ‘Ze denken dat de congresleden dezelfde mentaliteit hebben als Britse parlementariërs.’ Pas enkele dagen later zag hij de ironie ervan in dat hij het congres hoger aansloeg dan het Britse parlement dat hij steunde.
Eind augustus kwam John Master er eindelijk aan toe om gehoor te geven aan wat James hem vanuit West Point per brief had verzocht. Hij had de kwestie lang laten liggen, omdat hij vermoedde dat het een tijdrovende klus zou worden. Het betrof de broer van een van James’ manschappen, Sam Flower, die door de Britten krijgsgevangen was gemaakt. Zijn familie had al een jaar niets meer van hem vernomen, maar omdat James dacht dat Sam in een New Yorkse gevangenis zat, ging hij ervan uit dat het zijn vader weinig moeite zou kosten.
John was een dag bezig om te ontdekken dat Sams eenheid vanuit een kerkgebouw in de stad was overgeplaatst naar de overkant van de East River. Verder was er geen informatie over hem.
De volgende dag was het klam en heet, en John was blij dat hij een aanleiding had om de stad uit te gaan en de veerdienst naar Brooklyn te nemen. Daar lagen de kwelders, weilanden met helmgras, meren en moddervlaktes – een voorheen Hollands gebied dat tegenwoordig Wallabout Bay werd genoemd. Hier bevond zich de gevangenis waarnaar John op zoek was.
Er lagen afgedankte schepen die voorheen voornamelijk dienst hadden gedaan voor veevervoer. Enorme, smerige en vervallen scheepsrompen zonder mast lagen aan dikke kettingen in de modder, op nog geen anderhalve mijl van de stad, maar ze waren door de bocht in de rivier aan ieders oog onttrokken. Hij zag de Jersey, een zogeheten hospitaalschip. En de Whitby, nu slechts een karkas vanwege een brand die daar het voorgaande jaar had gewoed; de zwartgeblakerde en gebroken spanten staken treurig omhoog. Er lagen nog meer schepen, en die waren geheel volgepakt met gevangenen.
Hij vond een veerman die hem naar de schepen wilde brengen. Bij het eerste schip was de opzichter, een potige kerel met zware kaken, in eerste instantie niet bereid hem toe te laten. Maar een gouden munt bracht hem op andere gedachten.
Op deze heldere ochtend had de aanblik van Manhattan Island vanaf het dek plezierig kunnen zijn. Maar ondanks de gouden munt was de houding van de cipier zo argwanend en nors dat John door een onheilspellend gevoel werd bekropen. Toen hij naar Sam Flower vroeg, trok de man onverschillig zijn schouders op.
‘Ik heb tweehonderd van die rebelse honden benedendeks,’ grauwde hij. ‘Meer weet ik niet.’ Toen John vroeg of hij beneden mocht kijken, keek de man hem aan alsof hij zijn verstand had verloren. Hij leidde hem naar een luik in het dek. ‘Wil je naar beneden?’ vroeg hij. ‘Ga je gang.’ Maar toen hij het luik openmaakte, steeg er zo’n smerige walm van urine, braaksel en verrotting omhoog dat John terugdeinsde.
Op hetzelfde moment ging elders een ander luik open. Er kroop een soldaat uit, ongewassen en in een uniform dat betere tijden had gekend. Hij werd gevolgd door twee andere figuren. Zodra ze aan dek stonden, trapte de soldaat het luik dicht.
‘We laten ze altijd per twee luchten,’ zei de cipier. ‘Nooit meer dan twee tegelijk.’
Maar John luisterde niet haar hem. Hij staarde naar de twee mannen. Het waren wandelende skeletten en ze zagen wasbleek. Bij de ene lagen de ogen diep weggezonken in de kassen; hij huiverde van de koorts en zag eruit alsof hij elk moment kon bezwijken.
‘Die mannen zijn uitgehongerd,’ zei John.
‘Natuurlijk,’ zei de cipier. En er verscheen een glimlach op zijn uitgestreken gezicht. ‘Dat komt doordat ik ze niets te vreten geef.’
‘Maar die man is ziek,’ zei John.
‘Ziek? Ik hoop stervende.’
‘Je wilt dat hij doodgaat?’
‘Ja, dan is er tenminste plek voor de volgende.’
‘Krijg je geen geld om hen te voeden?’ vroeg John ontsteld.
‘Natuurlijk. Maar ze moeten zelf weten of ze blijven leven of doodgaan. En de meesten gaan dood.’
‘Hoe kun je krijgsgevangenen op zo’n beestachtige manier behandelen?’
‘Het is tuig,’ zei de man met een blik vol walging. ‘Verraders die de strop verdienen.’ Hij gebaarde met zijn kin in de richting van de stad. ‘Denk je dat ze er daar beter aan toe zijn?’
‘Ik vraag me af wat je meerderen hiervan vinden.’
‘Mijn meerderen?’ De man bracht zijn gezicht zo dicht bij Johns gezicht dat die zijn stinkende adem kon ruiken. ‘Mijn meerderen zouden zeggen: “Goed gedaan, je bent een prima opzichter.” Waarom vraag je het hun zelf niet als je het zo nodig wilt weten?’ En met die woorden gebood hij John het schip te verlaten.
Bij een andere boot stak een opzichter zijn hoofd om de hoek en zei dat John beter niet verder kon komen, omdat de helft van de gevangenen de gele koorts had.
Bij de derde had hij meer geluk. De scheepsromp was half verrot, maar de opzichter, een lange man met een smal, hard gezicht en gekleed als officier, gaf hem nauwkeurig antwoord op zijn vragen. Hij had een lijst van alle gevangenen op zijn schip. Sam Flower stond op die lijst.
‘Hij is zes maanden geleden overleden, mijnheer.’
Toen John vroeg waar Sam was begraven, maakte de officier een gebaar in de richting van de kwelders. Hij legde uit dat de lijken daar in geulen werden gegooid. Er waren er veel te veel en bovendien, voegde hij eraan toe, waren het toch maar misdadigers.
John Master zweeg. Hij wist genoeg. Maar voordat hij het schip verliet, merkte hij nog op dat hier onlangs een brand moest hebben gewoed. Er was niet veel schade aangericht en hij kon zich ook niet voorstellen dat deze kordate officier de vlammen niet zou weten te bedwingen. Toch vroeg hij: ‘Waar neemt u de gevangenen mee naartoe als er brand uitbreekt?’
‘Nergens, mijnheer.’
‘U zou ze toch wel in veiligheid brengen?’
‘Nee. Ik zou de luiken afsluiten en ze laten verbranden. Zo is mij opgedragen.’
Toen John terugkeerde naar de stad was hij in een troosteloze stemming. Hij was geschokt dat de Engelsen, zijn landgenoten, zich zo hardvochtig konden opstellen. Of de patriotten legale gevangenen waren of niet, daar werd nog wettelijk over gedebatteerd, er was nog zoiets als menselijkheid. En wat zei dit over de ethiek van zijn heersers? De mannen konden als rebellen worden beschouwd, of zelfs als misdadigers, je kon hen tot de strop veroordelen – vooral als het een vreemdeling is en niet je eigen zoon. Maar dit waren boeren, ambachtslieden, arbeiders; goede mannen zoals alle patriotten, maar welke blindheid, welke vooroordelen, welke – de hemel beware hen – wreedheid legden de Britse autoriteiten aan de dag door hen in deze scheepsrompen op te sluiten en te laten wegrotten?
Hij had dit niet geweten. De gevangenissen lagen buiten ieders blikveld. Toen Susan hem had verteld dat de patriottenkranten fulmineerden tegen de manier waarop de gevangenen werden behandeld, had hij haar verzekerd dat de journalisten schromelijk overdreven en zijn goede vriend generaal Howe had het zelfs ronduit ontkend.
Maar was hij ooit zelf op onderzoek uitgegaan? Nee. De woorden van de smeerlap op de eerste boot galmden in zijn hoofd na. ‘Denk je dat het daarginds beter is?’
In de daaropvolgende dagen begon hij voorzichtig navraag te doen. Hij bracht Grey Albion er niet van op de hoogte; het zou de jonge officier in een lastig parket kunnen brengen en bovendien waren er voldoende mensen die hem van dienst konden zijn. Een vrijblijvend praatje met een gevangenbewaarder, een gesprek onder vier ogen met een officier. Stil en zonder aandacht te trekken gebruikte hij al zijn ervaren talenten om mensen aan de praat te krijgen, en al spoedig had hij de informatie die hij wilde.
De groezelige cipier had gelijk: de gevangenissen in de stad waren geen haar beter. Achter de muren van de voormalige kerkgebouwen en suikerraffinaderijen stierven de gevangenen met bosjes tegelijk; hun lijken werden bij nacht en ontij afgevoerd op karren. Loring, wiens vrouw altijd in generaal Howes gezelschap verkeerde, had hun eigendommen ingenomen en het geld dat bestemd was voor hun voedsel ingepikt. Maar in hoeverre iedereen zijn kop ook in het zand stak: generaal Howe, de man met wie hij zo vaak had gedineerd, wist alles.
John Master was verdrietig, beschaamd en vol afkeer. Maar wat kon hij doen? Anderen konden er ruchtbaarheid aan geven, want als hij dat zelf zou doen, wat zouden de mensen dan zeggen? ‘Master heeft een zoon bij de patriotten.’ Zijn loyaliteit zou in twijfel worden getrokken. Zijn handen waren gebonden. Hij moest zijn mond houden om Abigail en Weston te sparen.
Toen zijn kleinzoon hem in september om raad vroeg, stond hij dan ook voor een stevig dilemma. Immers, Weston ging nu naar een school waar kinderen van loyalisten op zaten. Aangezien zijn vader patriot was, had John de kleine jongen vooraf geïnstrueerd dat die kwestie ter sprake kon komen. Nu was het zover.
‘Wat heb je gezegd?’ vroeg zijn grootvader.
‘Dat mijn vader was overgehaald door de patriotten in de tijd dat ze de koning nog trouw waren, en dat we hopen dat hij snel thuiskomt.’
‘Goed zo.’ Het was een ontwijkend antwoord, maar John kon niets beters verzinnen.
‘Ze noemen hem een verrader.’
‘Dat is onwaar. Je vader heeft een andere opvatting, maar hij is geen verrader.’
‘Maar de loyalisten hebben toch gelijk, of niet?’
‘Ze vinden zelf van wel. Het is echter een complex meningsverschil.’
‘Maar iemand moet toch gelijk hebben?’ vroeg Weston confuus.
John Master zuchtte. Wat moest hij hierop antwoorden?
‘Ik ben toch loyalist, grootvader?’ drong Weston aan. ‘Dat hebt u mij zelf verteld.’
‘Ja,’ zei John met een glimlach. ‘Je bent loyaal.’
‘U bent toch ook loyalist?’ Weston liet zich niet snel overtuigen.
‘Natuurlijk.’
Kon hij de waarheid maar vertellen. Dat hij een loyalist was die zijn ziel was kwijtgeraakt.
Maar John Master was nog altijd een handelaar en generaal Clinton was op hem gesteld. Hij reageerde verheugd toen John in september voorstelde om een nieuwe boekanierreis te ondernemen. ‘Pak zo veel mogelijk van de Fransen en de patriotten af,’ moedigde Clinton hem aan. ‘Ik ben u zeer erkentelijk.’
De voorbereidingen voor de reis waren reeds in volle gang toen John verrast werd door een klein incident. Hij was aan het werk in zijn studeerkamer toen Hudson binnenkwam en om een persoonlijk onderhoud vroeg.
‘Ik wilde het graag met u over Solomon hebben, baas,’ zei Hudson. ‘Hij is onlangs vijfentwintig geworden.’
Ach, natuurlijk. John voelde een steek van wroeging. Hij had immers beloofd dat Solomon op zijn vijfentwintigste een vrij man zou worden. Dat hij het vanwege alle oorlogsperikelen was vergeten, was geen excuus om zich niet aan zijn belofte te houden.
‘Vanzelfsprekend,’ zei hij direct. ‘Hij is met onmiddellijke ingang een vrij man.’ Maar tot zijn verbazing schudde Hudson zijn hoofd.
‘Ik hoopte eigenlijk dat u hem nog een tijd als slaaf zou willen aanhouden.’
‘Hoe bedoel je?’ John Master keek hem verbouwereerd aan.
‘U moet weten dat hij soms in slecht gezelschap verkeert.’
Hudson achtte het niet nodig om Solomons dubieuze betrekkingen met Charlie en Sam White ter sprake te brengen. Hij was gewoon een temperamentvolle jonge knaap met een zucht naar avontuur, dat begreep zijn vader best. Maar hij begreep ook dat je als zwarte man op niemand kon bouwen. De Britten hadden de slaven hun vrijheid gegeven met als enig doel de patriottische slaveneigenaars in het zuiden te verzwakken. Als de Britten de oorlog zouden winnen, betwijfelde Hudson ten zeerste of ze nog één vinger voor de zwarten zouden uitsteken. En wat de patriotten betrof, als die de Engelsen konden verslaan, zouden ze zo veel mogelijk slaven terug willen hebben.
Niets was zeker. Voor zover Hudson het kon overzien, bood hun verblijf bij John Master hun de beste bescherming. Daarom had Solomons laatste dreigement Hudson met afgrijzen vervuld. ‘Als ik aanstonds vrij ben, sluit ik me misschien wel bij James Master aan,’ had Solomon gezegd. En anders zou hij weglopen en zich bij de Britten aansluiten, voegde hij eraan toe. Dus welke van de twee opties zijn leeghoofdige zoon ook zou kiezen, er zou alleen maar ellende van komen.
‘Solomon is geen kwaaie jongen, baas,’ zei Hudson, ‘maar hij heeft een rusteloze geest en ik vrees dat hij in zeven sloten tegelijk loopt zodra hij zijn vrijheid heeft. Eerlijk gezegd,’ gaf hij somber toe, ‘weet ik niet goed wat ik met hem aan moet.’
John glimlachte. ‘Misschien heb ik wel een oplossing, Hudson. Hij zou zich kunnen inschepen op de nieuwe boekanierreis. Hij krijgt zijn deel van de buit en als deze oorlog voorbij is, krijgt hij zijn vrijheid. Wat dacht je daarvan?’
‘Dat lijkt me een prima idee, baas.’
Zo gezegd, zo gedaan. En toen Solomon de haven uit voer op het prachtige boekanierschip, wendde John zich grinnikend tot Hudson: ‘Ik weet zeker dat hij een bovenste beste piraat wordt.’
Een maand later ontving John opnieuw een brief van Vanessa. Uit de inhoud kon hij opmaken dat de vrouw geen interesse had voor haar echtgenoot of haar zoon. ‘Als ze van haar kind hield,’ zei John tegen Abigail, ‘zou ze allang de overtocht hebben gemaakt.’
Ze schreef dat ze vurig hoopte dat Weston het goed maakte, of haar man reeds het fatsoen had gehad afstand te nemen van zijn rebelse dwaasheid en of hij in New York wilde blijven of, zoals haar neef kapitein Rivers had gesuggereerd, hij weer wilde terugkeren naar de beschaving met zijn familie en haar zoon. Kortweg, zou Weston naar Londen komen?
John bestudeerde haar brief zorgvuldig en meende tussen de regels door te lezen wat ze echt wilde zeggen; ze wilde weten of ze moest rekenen op een klein jongetje over de vloer of dat ze met rust zou worden gelaten. Volgens John betekende het dat ze een minnaar had en dan zou de zorg voor haar jonge zoon slechts een stoorzender zijn. Bijna net zo erg als een echtgenoot.
Bedachtzaam beantwoordde hij haar brief met dezelfde verborgen boodschappen. Dat hij besefte dat ze zich vast zorgen maakte om haar zoon, maar dat het met al die piraten op zee veiliger was om hem voorlopig in New York te houden.
Hij vroeg zich af of hij James van de briefwisseling op de hoogte moest stellen, maar zag daarvan af. Noch liet hij Weston weten dat zijn moeder een brief had gestuurd waarin ze had geïnformeerd naar zijn welzijn. De jongen bracht zijn moeder vrijwel nooit ter sprake en misschien was dat maar beter ook.
Grey Albion zat nog steeds in New York. Generaal Clinton had afgezien van zijn uitzending naar Georgia. Toen de winter zijn intrede deed, moest Grey erop toezien dat de legermacht geen kou zou lijden. ‘Ik vrees dat we aanstonds een heleboel prachtige bomen in het noorden van de stad moeten opofferen,’ zei hij op een kille decemberdag. ‘Ik heb helaas geen andere keus.’
Hij bleef soms dagen weg, maar als hij bij de Masters was, viel het Abigail op hoezeer de kleine Weston aan hem gehecht was geraakt. Grey nam hem mee op lange wandelingen en kon de jongen uren zoet houden met allerlei spelletjes. Hij was de jongen net zo toegewijd als vroeger, maar ze had in andere zin een verandering in Grey opgemerkt. Zijn arrogantie waaraan ze zich zo vaak had geërgerd, was verdwenen. Het leek wel alsof hij sinds zijn veldslagen met de patriotten op de terugweg vanuit Philadelphia meer respect voor hen had opgevat. ‘Ik zag dat ze veel beter getraind zijn dan voorheen,’ had hij toegegeven. ‘De volgende keer dat we slaags raken, zullen we het een stuk moeilijker krijgen.’
Ook jegens haar was hij zich anders gaan opstellen. Behandelde hij haar eerst als zijn jongere zusje, tegenwoordig kaartte hij serieuze onderwerpen aan als ze een gesprek voerden. Ze praatten uitvoerig over de oorlog, de kans op vrede en de toekomst van de koloniën. Hij leek veel waarde te hechten aan haar mening.
‘Wat zou ik u graag Londen laten zien, juffrouw Abigail,’ zei hij op een dag. Abigail kende Londen alleen van de verhalen van haar vader, maar Grey sprak over andere hoogtepunten van de stad, bijzonderheden die zijn persoonlijke voorkeur hadden. Zoals de prachtige parken bij de rivier, de oude kerken waar de kruisridders hadden gebeden en de nauwe stegen met houten huizen en sinistere echo’s. Zijn knappe gezicht verzachtte als hij zulke herinneringen ophaalde.
Een andere keer bracht hij zijn familie ter sprake. ‘U zult hen vast geweldig vinden, juffrouw Abigail. Mijn vader is een hoffelijke man. Vergeleken met hem ben ik maar een botterik.’ En hij sprak met een affectie die Abigail niet onberoerd liet over zijn gouvernante die inmiddels al negentig moest zijn en nog altijd bij de Albions inwoonde.
Toen de lente weer aanbrak, ontvingen ze bemoedigend nieuws uit het zuiden. In Georgia hadden de roodrokken eerst Savannah weten in te nemen en daarna Augusta. Kort daarop was heel Georgia in Britse handen gevallen. In New York ging het gerucht dat de Britten een expeditie over de Hudson zouden wagen. Grey had Abigail terloops op de hoogte gebracht van het nieuws, maar van haar vader vernam ze dat de jonge officier er zelf op had aangestuurd, omdat hij ten strijde wilde trekken.
De kleine vloot was in mei gereed. Abigail stond naast haar vader op de kade om hen uit te zwaaien. Ze keek naar Grey Albion die links en rechts bevelen uitdeelde, te midden van zijn manschappen in hun scharlakenrode uniformen met witte kruisbanden. Ze realiseerde zich dat ze hem voor het eerst als een militair bevelhebber zag, hard en vastberaden. En veel te druk om haar op te merken.
Toen de boten uitvoeren, wendde ze zich tot haar vader.
‘James zit daar ook, papa. Wat gebeurt er als hij en Grey…’
Ze hoefde haar zin niet af te maken.
‘Ik weet het, Abby,’ antwoordde hij. ‘Laten we er maar niet te veel over nadenken.’
Na enige tijd ontvingen ze het bericht dat de roodrokken bescheiden overwinningen hadden geboekt. Washington hield stand in West Point, maar had twee kleine forten moeten prijsgeven. Er waren gewonden gevallen in de strijd.
De volgende dag werd Grey Albion naar New York gebracht. Abigail vernam dat hij in het huis van een vriend door een chirurg werd behandeld.
‘Maak je geen zorgen,’ zei John Master. ‘Hij is slechts door een musketkogel in zijn been getroffen. De chirurg krijgt die kogel er wel uit.’ Maar toen hij later op de dag terugkeerde, stond zijn gezicht ernstig. ‘Hij heeft veel bloed verloren,’ zei hij tegen Abigail.
De volgende ochtend ging ze naar Grey toe. Zijn ogen waren half gesloten, maar hij glimlachte zwakjes toen hij haar herkende. ’s Avonds merkte ze dat hij een lichte koorts had, die in de loop van de nacht steeds heviger werd.
De wond was geïnfecteerd. De arts kende de Masters goed. ‘Verpleegt u hem maar, juffrouw Abigail. Dat is u wel toevertrouwd. Laten we hopen dat de infectie zich niet uitbreidt, anders zal ik zijn been moeten amputeren. Probeer de koorts te temperen, die is zijn grootste vijand op dit moment.’
De rest van de week zweefde Grey Albion koortsachtig tussen bewustzijn en een delirium. Abigail zat aan zijn ziekbed met verkoelende kompressen en om hem gerust te stellen als hij tussen ijlende buien een helder moment had.
‘Gaan ze mijn been afzetten?’ vroeg hij haar.
‘Nee,’ loog ze, ‘geen sprake van.’
Goddank verspreidde de infectie zich niet, en na tien dagen begon de wond te helen. Na een maand kon Grey voorzichtig met behulp van een paar krukken weer een paar stappen zetten. Het was rond die tijd dat er iets tussen hen voorviel, al was Abigail er niet helemaal zeker van. Ze had terwijl hij sliep in een leunstoel aan zijn ziekbed gezeten. Het schijnsel van de middagzon viel aangenaam door het open raam naar binnen. Het was rustig in de kamer, en Abigail moest een beetje zijn ingedommeld, want ze droomde dat ze samen met Grey langs de rivier liep en hij op tedere, liefdevolle toon tegen haar zei: ‘Je bent nog zo jong. Maar hoe zal ik ooit iemand vinden als jij?’
Toen ze ontwaakte, zag ze dat hij haar aandachtig bekeek. En ze vroeg zich af of hij die woorden misschien hardop had uitgesproken of dat ze het slechts had gedroomd.
De grillige situatie van de oorlog leidde tot grillige handelsbetrekkingen. Want als Susan met een paar karren vol landsproducten uit Dutchess County naar New York kwam, zorgde haar vader dat ze die goed kon verkopen – de Britten waren blij met alles wat ze konden krijgen. De zaken werden nog florissanter toen de patriotten de handelswegen van de Irokezen blokkeerden, die eerst vanuit het noorden over de rivier bootladingen vol maïskolven in de stad kwamen afleveren. Master had Susans laatste twee maïsleveringen voor vijf keer de normale prijs kunnen afzetten.
Abigail had haar zus aan de tand gevoeld over de ethiek van deze gang van zaken en gevraagd aan wiens zijde ze stond, maar Susans antwoord was kort en simpel. ‘Ik sta aan de zijde van mijn buren, Abby,’ had ze gezegd. ‘Zoals zoveel mensen. De patriotten runnen Dutchess County, dus ben ik een patriot. Als de Britten mijn maïskolven voor goed geld willen kopen, dan aarzel ik geen seconde. De balen zijde, de thee en de wijn die ik mee terug neem, kopen de patriotten weer net zo graag van mij en ze vragen niet naar de herkomst.’
‘Wat zou Washington ervan vinden dat je ons maïs verkoopt?’
‘O, die zal ongetwijfeld razend zijn. Daarom hoeft hij het niet te weten.’
‘En James?’
‘Hetzelfde, denk ik. Maar hij weet ook van niets.’
De Britten beschouwden deze retourhandel als illegaal. Loyalistische kooplui in New York werden geacht de rebellen niet te leveren, maar geen haan die ernaar kraaide. De Britse kooplui fourneerden de patriotten net zo vrolijk met allerlei luxegoederen die ze zich konden veroorloven. Het was pas verboden als je werd gesnapt, en dat was iets wat weinig mensen overkwam. Susan drukte op haar terugreis de bewakers bij de controleposten wat muntgeld in hun hand.
Tot dusver was John Master erin geslaagd zijn ouderwetse gevoel voor loyaliteit te handhaven. Hij was op de hoogte van Susans handel, maar weigerde zelf de patriotten te leveren, totdat hij zelf ook overstag ging. Abigail ving het gesprek tussen hem en Susan op dat ze in zijn werkkamer voerden.
Grey Albion was op dat moment afwezig. Hij had Abigail de dag ervoor twee mooie geschenken gegeven als dank voor haar liefdevolle verpleging: een zijden sjaal die prachtig bij haar lievelingsjurk paste en een fraai gebonden editie van Gullivers reizen. Ze was zowel verrukt als ontroerd omdat het hem veel moeite moest hebben gekost. Hij zou die ochtend bij generaal Clinton op het fort zijn, en Weston was naar school.
Susan was die dag met drie volle karren naar de stad gekomen. Haar vader had haar geholpen haar producten te verkopen. Tot Abigails verbazing vroeg hij of ze voor hem zijde, een paar excellente wijnen en brandy mee wilde nemen uit het pakhuis en of ze die voor hem kon verkopen.
‘Natuurlijk,’ zei Susan lachend. Abigail was geschokt.
‘Maar papa, je levert toch nooit aan de patriotten?’
Hij haalde zijn schouders op. ‘Wat heeft het voor zin om goede spullen in het pakhuis te laten liggen?’
‘Maar als generaal Clinton erachter komt, wat dan?’
‘Laten we hopen dat hij het nooit te weten komt.’ En iets in de toon van zijn stem verraadde dat er een verandering in haar vaders ziel moest hebben plaatsgevonden.
In de hal kwam ze Grey Albion tegen. Ze had hem niet binnen horen komen. Hij stond stil en keek bedachtzaam. Ze was bang dat hij het gesprek had gehoord en ze bloosde, mompelde een excuus en haastte zich naar haar vader om hem te waarschuwen. Toen ze terugging naar de hal, was Grey verdwenen.
De rest van de dag peinsde ze erover wat hij zou doen als hij had gehoord wat haar vader en Susan hadden besproken. Zou hij zich verplicht voelen Clinton op de hoogte te stellen? Zou hij doen alsof zijn neus bloedde? Voorlopig kon ze slechts afwachten.
Toen ze hoorde dat hij die avond een gesprek onder vier ogen wilde hebben met haar vader, werd Abigail nerveus. De twee mannen liepen de bibliotheek in, trokken de deur achter zich dicht en praatten een poos met gedempte stemmen. Grey kwam na afloop met een ernstig gezicht naar buiten, maar zweeg in alle talen. Ze liep naar haar vader en vroeg of Grey soms iets had opgevangen. Maar haar vader zei slechts: ‘Vraag niet verder, Abby.’
Aangezien de dagen daarop niets noemenswaardigs gebeurde, ging Abigail ervan uit dat de zaak met een sisser was afgelopen.
Grey Albion was voldoende hersteld om zijn oude functie op te pakken. Clinton had hem aan zijn staf toegevoegd en hij had het drukker dan ooit. Misschien was dat de reden voor de afstandelijkheid die Abigail in hem meende te bespeuren, ondanks zijn attente gebaar van de cadeaus die hij voor haar had gekocht. Desondanks was Abigail enigszins in haar wiek geschoten. Bovendien was de sfeer in huis niet al te best sinds ze hadden vernomen dat de patriottengouverneur de boerderijen van de Masters had ingenomen. Dat nieuws was hard bij hen aangekomen.
‘Het lijkt alsof heel Europa haar kans schoon ziet om het Britse rijk een hak te zetten,’ vertelde Grey. ‘Frankrijk heeft Spanje overgehaald hun krachten te bundelen. De Franse en Spaanse vloten liggen in het Engelse kanaal, en naar het zich laat aanzien zullen ze Gibraltar aanvallen. We kunnen zonder twijfel een aanval van de Spanjaarden in Florida verwachten. De Hollanders zijn ook al tegen ons, evenals de Russen en de Duitsers die vanaf de zijlijn toekijken hoeveel verliezen we lijden.’ Om de zaken te verergeren had John Paul Jones, de Amerikaanse boekanier, het lef gehad om met schepen die de Fransen ter beschikking hadden gesteld de kustwateren van Engeland onveilig te maken.
Alweer arriveerden er nieuwe Britse troepen. ‘Maar de helft is besmet,’ rapporteerde Grey. ‘We moeten uitkijken dat de ziektes zich niet verspreiden.’ De jonge officier had er zo zijn handen aan vol dat Abigail hem wekenlang amper zag.
Begin oktober sprak Grey Abigail aan in de salon.
‘Ik ga met een paar officieren naar een bal, juffrouw Abigail. Ik vroeg me af of je mij de eer wilt bewijzen mij te vergezellen,’ zei hij. De zogeheten Garrison Assemblies vonden twee keer per maand in een grote zaal op Broadway plaats, waar Abigail een paar maal met haar vader naartoe was geweest. Ze was even haar stuk dat hij haar rechtstreeks vroeg en aarzelde met haar antwoord.
‘Ik moet je wellicht waarschuwen dat het bal mogelijk niet helemaal conform je smaak is,’ voegde Grey eraan toe.
Ze trok haar wenkbrauwen op. ‘Hoe bedoel je?’
‘Het betreft een zogeheten Ethiopisch Bal.’
Dat verbaasde Abigail nog meer.
Het afgelopen halfjaar had zich een verandering in New York voltrokken. Het begon met generaal Clinton, die er altijd op uit was de patriotten te verzwakken. Hij had aangekondigd dat alle bij de patriotten aangesloten negers in vrijheid gesteld zouden worden als ze deserteerden. Bovendien mochten ze elk gewenst beroep uitoefenen. Zijn oproep had meer resultaat dan iedereen had verwacht, en wel zo veel dat Clinton tegen Master zei: ‘Misschien moeten we paal en perk stellen.’
De patriotten waren in woede ontstoken. Patriotten van Long Island hadden al te lijden onder weggelopen slaven die allerlei vindplaatsen voor weggemoffelde waardevolle spullen aan de Britten hadden verraden. En in Staten Island teisterde de gevreesde zwarte kolonel Tye de patriottenlegers.
‘Die vervloekte Britten zijn de boel aan het opruien,’ briesten ze. In de stad zelf daarentegen had de maatregel tot interessante gevolgen geleid. John Master had een timmerman en pakhuisopzichter gevonden, en Grey Albion was blij met de nieuwe troepen, voor wie extra barakken op Broadway werden opgezet.
De grootste verandering vond echter in het sociale circuit van de stad plaats. Immers, het was opmerkelijk dat er amper slaven in het Britse rijk te vinden waren, al hadden de Engelsen hun fortuin aan de slavenhandel en suiker te danken. Grey Albion en zijn vrienden beschouwden de vrije zwarten als welkom vertier. Ze organiseerden grote dansfeesten met zwarte musici die de banjo en de viool bespeelden. Zwarte gasten waren welkom, en de exotische sfeer bracht iedereen in vervoering.
‘Ik weet niet of het van je vader mag,’ zei Grey, wetende dat vele loyalisten die instroom van vrije zwarten in de stad met de nodige scepsis bekeken. Maar John Master was een vast kerklid van de Trinity, die zich altijd inzette voor onderwijs voor de zwarte bevolking. En toen Abigail Greys uitnodiging aannam, stelde John Master voor dat Hudson en Ruth hen zouden begeleiden.
Het was druk op het bal. De helft van het publiek was zwart; er waren slechts enkele burgers, de rest bestond uit Britse officieren en hun gasten. De zaal werd verlicht door duizend kaarsen en de drank vloeide rijkelijk. De muziekband, die het traditionele openingsmenuet en de Franse cotillon oversloeg, speelde de sterren van de hemel. De dansvloer dreunde onder wervelende volksdansen op populaire tunes als ‘Sweet Richard’, ‘Fisher’s Hornpipe’ en ‘Derry Down’. Ondanks de uitbundigheid constateerde Abigail tot haar genoegen dat alles beschaafd binnen de perken bleef.
Hudson was in zijn element. Abigail realiseerde zich dat ze hem nog nooit in zo’n omgeving had gezien. Hij liet haar rondjes draaien op de muziek en ze zag Grey met Ruth dansen, en uiteraard zwierde ze regelmatig met Grey over de dansvloer.
Verhit zochten ze een tafeltje om wat te drinken te bestellen. Abigail complimenteerde Hudson met zijn soepele dansstijl.
‘En, wat vind je van mijn danskunsten, juffrouw Abigail?’ vroeg Grey.
‘Wel, helemaal niet slecht… voor iemand met één goed been,’ schertste ze. Iedereen barstte in lachen uit.
‘Zijn benen zijn goed genoeg voor de strijd, zoals hij aanstonds zal merken,’ merkte een van de jonge officieren aan hun tafel op.
‘Dat is waar,’ beaamde Grey.
‘Ga je weer weg?’ vroeg Abigail.
‘Ja.’ Hij knikte. ‘Ik heb vandaag gehoord dat generaal Clinton naar het zuiden trekt en hij wil dat ik meega. Er komt weer beweging in.’
‘Wanneer vertrek je?’
‘Ik denk aan het eind van deze maand.’
‘Kom, we gaan dansen!’ riep een officier.
Het was al middernacht toen ze naar huis gingen. Er was een avondklok ingesteld door de militairen – Clinton scheen dat nodig te vinden – maar bij feesten werd daar soepel mee omgesprongen. Hudson en Ruth liepen voor Grey en Abigail uit. Hij bood haar zijn arm.
‘Zorg ervoor dat je niet weer tegen een kogel aanloopt in het zuiden,’ zei Abigail. ‘Ik ga je niet nogmaals verplegen.’
‘Ik zal mijn best doen. Maar zo te zien valt het mee en zal er weinig worden gevochten.’
‘Ga je achter de mooie meisjes in het zuiden aan?’
‘Misschien.’ Hij zweeg even. ‘Maar waar vind ik ooit iemand als jij?’ voegde hij er zacht aan toe.
Haar hart begon te bonzen. Dezelfde woorden. Dan had ze die toch niet gedroomd.
Ze wilde hem vluchtig van repliek dienen, maar ze was sprakeloos.
Toen ze thuiskwamen, maakte Hudson de deur open en ging hun voor naar de salon. Het was stil in huis. Blijkbaar lag iedereen te slapen.
‘Ik neem aan dat meneer wel een glaasje brandy lust na deze avond,’ fluisterde Hudson. ‘Ik ben zo terug.’
Het was aangenaam warm in de kamer. De houtblokken gloeiden zachtjes na in de open haard. Grey pookte het vuur op. Abigail trok haar mantel uit. Hij draaide zich om.
‘Het is nauwelijks te geloven dat je weer vertrekt,’ zei ze.
‘Het is niet mijn wens.’ Hij staarde haar aan op een manier die weinig te raden overliet.
Ze hield zijn blik vast, en toen hij een stap naar voren deed viel ze in zijn armen.
Hudson liet zich niet meer zien. Tijdens hun omhelzing hoorde ze alleen het knappende haardvuur. Hun kus duurde een eeuwigheid, hij drukte haar stevig tegen zich aan, en ze wist dat ze zich aan hem zou hebben gegeven als de deur niet was opengegaan en haar vader op de drempel was verschenen. De jonge geliefden lieten elkaar snel los.
‘Ah, jullie zijn thuis,’ zei John Master ontspannen. ‘Mooi, ik hoop dat jullie een prettige avond hebben gehad.’
‘Dat hebben we zeker, mijnheer,’ zei Grey.
En nadat ze nog enkele beleefdheden hadden uitgewisseld, trok eenieder zich terug in hun eigen slaapkamer.
Generaal Clinton wilde met achtduizend manschappen langs de kust naar Georgia varen, en Grey had veel te doen voordat hij naar het zuiden vertrok. Hij bracht hele dagen door in de haven, op Long Island en op diverse buitenposten rondom de stad.
De dag van zijn vertrek brak spoedig aan, en het was tijd om vaarwel te zeggen. Maar voor Grey afscheid nam, vroeg hij Abigail voor een gesprek onder vier ogen in de salon. Hij pakte haar hand en keek haar diep in de ogen.
‘Lieve Abigail, hoe kan ik je ooit bedanken voor alles wat je voor me hebt gedaan? Of voor alle gelukkige uren die ik in jouw aanwezigheid heb mogen doorbrengen?’ Hij zweeg even. ‘Ik hoop dat we elkaar zullen weerzien. Maar een oorlog is onvoorspelbaar. Mocht ik niet terugkeren, weet dan dat ik de herinnering aan onze tijd samen zal koesteren als het mooiste dat mij ooit is overkomen.’
Hij kuste haar liefdevol op haar wang.
Ze boog haar hoofd. Al waren zijn woorden vol warmte en had hij haar een prachtig compliment gegeven, toch voelde ze een klein prikje van teleurstelling. Diep vanbinnen had ze op iets anders gehoopt – wat dat was wist ze niet precies, maar wel meer dan dit.
Na de kerstperiode hoorden ze van Susan dat James met Washington naar het winterkamp was getrokken. Het was inmiddels bitter koud geworden, met de ene sneeuwstorm na de andere die de straten onder een dikke sneeuwdeken bedolf. Zowel de Hudson als de haven was bevroren. Niemand kon zich zulke strenge winters herinneren, en Abigail maakte zich ernstige zorgen om haar broer. De kustlijn werd geteisterd door orkanen. Het duurde een poos voor ze eindelijk het nieuws ontvingen dat Clinton en zijn manschappen de monding van de Savannah hadden bereikt. In februari kregen ze de eerste brief van Grey, geadresseerd aan John Master. Hij schreef dat ze veilig en wel waren gearriveerd en dat ze zich onder bevel van Clinton en Cornwallis voorbereidden om het patriottengebied in South Carolina te betreden. ‘Onze bestemming is Charleston, zoveel is zeker,’ liet hij weten. Hij zond hun allen de hartelijke groeten, met een apart bericht voor Weston dat die zich moest opmaken voor het cricketseizoen, en een warme omhelzing voor Abigail.
Abigail moest lang nadenken over haar antwoord, dat ze met de brief van haar vader mee wilde sturen. Ze besloot het kort te houden met enkele nieuwtjes over de stad. Moest ze haar brief afsluiten met lieve woorden? Durfde ze haar gevoelens aan het papier toe te vertrouwen? Hoe kwetsbaar werd ze dan? Hoe zou hij daarop reageren? Misschien kon ze de toon maar beter luchtig houden en hem zelf tussen de regels door haar tedere gevoelens laten ontdekken. Na lang wikken en wegen schreef ze dat zowel zij als Weston hoopte dat hij snel huiswaarts zou keren ‘zodat je met Weston cricket kan spelen en wij weer samen kunnen dansen’. Het was niet perfect, maar het was het beste dat ze op dit moment kon bieden.
In mei viel Charleston. New York barstte los in feestgedruis. Er werden optochten en banketten georganiseerd, en kort daarop ontvingen de Masters een brief van Grey.
‘Nu zijn de kaarten anders geschud,’ zei John Master. ‘Als we het zuiden veroveren en Washington met volle kracht aanvallen, zal hij het ondanks zijn goed getrainde leger heel zwaar krijgen.’ Hij gaf Abigail een samenvatting van Greys brief. ‘Charleston is geheel afgesneden van het noorden. De tactiek van de jonge kolonel Banastre Tarleton is meedogenloos maar effectief, volgens Grey. Het was een enorme overwinning. Spoedig zal South Carolina in zijn geheel in Britse handen zijn. De patriottentroepen in het noorden zijn er niet best aan toe. Misschien heeft onze vriend Rivers te snel het bijltje erbij neergegooid.’ Het was lang geleden dat Abigail haar vader zo opgewekt had gezien. Tot slot voegde hij eraan toe: ‘Clinton is zo tevreden dat hij zelf terugkeert naar New York en het bevel aan Cornwallis overdraagt.’
‘Betekent het dat Grey ook thuiskomt?’
‘Nog niet, hij wil aan de zijde van Cornwallis blijven. Ik vermoed dat hij ook op eigen glorie uit is.’
‘Zit er ook een brief voor mij bij?’
‘Nee. Maar hij bedankte wel voor de jouwe en zendt je een warme groet.’ Hij glimlachte. ‘Ik zal je de brief geven, dan kun je hem zelf lezen.’
‘Ik lees hem straks wel,’ antwoordde Abigail en ze liep de kamer uit.
New York vierde dagenlang feest, maar Abigail deed niet mee. Ze wist niet goed wat ze moest denken. Ze hield zichzelf voor dat ze een dwaasheid had begaan. Een jongeman zou ten strijde trekken en hij had een meisje gekust. Ongetwijfeld had hij meer meisjes gekust. Hij zei dat hij gevoelens voor haar had, en misschien was dat wel zo. Maar gevoelens kunnen voorbijgaan. En wat voelde ze eigenlijk voor hem? Ze kon niet in haar hart kijken. Haar wereld leek op een onzeker landschap zonder zonneschijn. Waarom had Grey besloten bij Cornwallis te blijven? Waarom had hij haar niet persoonlijk teruggeschreven?
Nadat ze twee dagen met een bedrukt gezicht had rondgelopen, nam haar vader haar terzijde. ‘Heb ik iets verkeerds gedaan, lieve dochter?’
‘Nee, papa, echt niet.’
‘Heeft het dan misschien iets te maken met Grey Albion?’ vroeg hij na enige aarzeling.
‘Geen sprake van.’
‘Volgens mij wel.’ John Master zuchtte even. ‘Ach, leefde je moeder nog maar. Het moet niet makkelijk voor je zijn om dit soort kwesties met je vader te bespreken.’
‘Ik dacht dat hij me zou schrijven,’ gaf ze toe.
Haar vader knikte, dacht even na, en legde toen een arm om haar schouders.
‘Weet je nog dat Susan hier was en ik koopwaar naar de patriotten heb gezonden? Diezelfde avond had ik een gesprek met Grey. Hij heeft veel lieve dingen over jou gezegd.’
‘Echt waar?’
‘Hij heeft zijn gevoelens voor jou kenbaar gemaakt. Nobele gevoelens inderdaad.’ Hij knikte. ‘Maar je bent nog jong, Abby, en er is een oorlog gaande, met alle onzekerheden van dien. We besloten dat het beter was om te wachten. Wie weet wat er gebeurt als de strijd eenmaal is geslecht? Voor jullie beider welzijn was het beter om hem voorlopig als een goede vriend te beschouwen.’
Abigail staarde haar vader aan. ‘Heeft hij het over een huwelijk gehad?’
Weer aarzelde John Master voor hij antwoordde: ‘Die mogelijkheid is ter sprake gekomen, ja.’
‘O… papa,’ zei ze zuchtend.
‘Je geef dus om hem?’ vroeg hij.
‘Ja, papa.’
‘Ik ben ook zeer op hem gesteld.’
‘Ik neem aan dat hij me direct wil meenemen naar Engeland?’
‘Dat weet ik zeker. Ik zou je missen, Abby. Wil jij naar Engeland?’
‘Gaat u dan mee?’
‘Misschien heb ik geen andere keus als de patriotten zich herpakken en de oorlog winnen.’
‘Dan zal dit mijn antwoord zijn: ik ga alleen als mijn vader met me meegaat.’
Solomon voelde zich erg gelukkig. Het was een prachtige dag in juni en het water van het zeeoppervlak glinsterde. Ze voeren onder een heldere zon langs de kust van Virginia naar New York en vanuit het zuidoosten waaide een licht briesje.
Hij zat op een Franse boot, die ze voor de kust van Martinique hadden buitgemaakt. De lading bestond uit fijne Franse zijde, wijn en brandy en zelfs een kleine baar goud. Solomons kapitein had de bemanning in tweeën gedeeld om de buit naar New York te laten brengen door een tiental van zijn mannen, tezamen met vier slaven en zes gevangengenomen Fransen.
Solomon was nog altijd geen vrij man, maar hij kon wel van het zeemansleven genieten. Het was zo slecht nog niet aan boord van een boekanierschip, zeker niet een dat onder gezag van John Master stond. Omdat hij nog altijd eigendom was van Master viel niemand hem lastig, zolang hij zijn werkzaamheden maar naar behoren verrichtte. Hij was zelfs een gewaardeerd bemanningslid. Tijdens de laatste storm vroegen ze hem om het roer te bedienen, en na afloop zeiden ze dat ze erop vertrouwd hadden dat hij het schip op koers had weten te houden.
Hij keek uit naar het weerzien met zijn familie. En met de buit die ze bij zich hadden zou Master vast een leuk sommetje voor hem op een rekening zetten.
Opeens zagen ze een schip in de verte opdoemen vanuit de monding van Chesapeake. Het kwam snel dichterbij. Een van Solomons collega’s pakte een verrekijker en vloekte. ‘Dat is een piratenschip,’ riep hij, ‘met de Amerikaanse vlag.’
Achteraf bedacht Solomon dat deze matroos zijn leven moet hebben gered. Hij kreeg een pistool in zijn handen geduwd en het bevel om de Fransen benedendeks te brengen. ‘Ze zijn niet te vertrouwen. Schiet elke Fransoos neer die een vinger durft te bewegen.’
Terwijl hij beneden zat, hoorde hij boven musketgeweren knallen, gevolgd door kanonnenvuur en een hele reeks harde stoten. Daarna werd er aan het luik getrokken. Een harde stem gebood hem het open te maken. Met tegenzin gehoorzaamde hij en kroop erdoorheen.
Hem wachtte een grimmig tafereel. De meeste matrozen uit New York waren dood of stervende. De matroos die hem een pistool had gegeven leefde nog, maar het bloed gutste uit een beenwond. Een tiental patriotten had hun schip geënterd, onder wie een gezette, roodharige man met een zweep en twee pistolen in zijn heupgordel. Solomon vermoedde dat het hun kapitein was. De Fransen klommen ook aan dek, en toen ze de patriotten zagen barstten ze uit in een onverstaanbare tirade. De roodharige kapitein gebood hen bij elkaar te gaan staan en gaf twee van zijn mannen opdracht de rest van de bemanning te zoeken. Twee zwarte slaven lagen al dood op het dek, de andere zwarte slaaf, de kok, was snel genoeg gevonden. ‘Dit zijn ze allemaal, kapitein,’ zeiden ze.
De kapitein wendde zich tot de matroos met de beenwond. ‘Jullie buit komt van de Fransen?’ vroeg hij. De matroos knikte. ‘Kom je uit New York?’ Weer knikte de matroos. ‘Dus dat is de Franse bemanning?’ En hij wees naar het groepje Fransen.
‘Klopt.’
‘Hm. De Fransen zijn onze bondgenoten, dus behandel hen goed,’ sommeerde hij zijn manschappen. Toen vroeg hij aan de matroos: ‘Die kok, is dat een slaaf?’
De matroos knikte weer.
‘Ik kan hem wel gebruiken. En hij daar?’ Nu gebaarde hij met zijn kin naar Solomon.
‘Bemanning. Prima kracht,’ antwoordde de matroos.
De kapitein wierp Solomon een priemende blik toe met zijn ijsblauwe ogen.
‘Ben je een slaaf of een vrij man?’
Solomon dacht razendsnel na.
‘Ik ben een slaaf, baas,’ zei hij gauw. ‘Ik ben eigendom van James Master, patriot en kapitein van George Washington.’
‘Hoe zit dat precies?’
‘Ik ben gedwongen op dit schip te werken zodat ik niet met kapitein James meekon, meneer. Vraagt u het hem maar, hij zal het beamen.’
Het was een goede poging en de piraat dacht erover na. Maar niet lang.
‘Ik ken kapitein James niet. Maar dat doet er niet toe. Als je zijn slaaf bent, ren je vast als de wiedeweerga naar de Britten om je vrijheid te verkrijgen. Dus wat mij betreft ben je de vijand. Maar je bent vooral een slaaf, knul, je liegt dat je barst, daarvoor verdien je een geseling.’
Daarop wendde hij zich tot zijn mannen. ‘Gooi alles wat dood is overboord.’ Tegen de matroos met de beenwond zei hij: ‘Dat ziet er niet best uit.’
‘Ik overleef het wel.’
‘Ik dacht het niet.’ En bij die woorden trok hij een pistool en joeg de matroos een kogel door zijn hoofd. ‘Gooi hem ook overboord.’
Wijdbeens staand wierp de kapitein een grimmige blik op Solomon en klemde het handvat van zijn gesel stevig in zijn hand. ‘Zoals ik al zei, bij jou moet de zweep erover.’ Hij zweeg even, dacht na en knikte. ‘Maar misschien ook niet. Volgens mij kan ik beter zeggen dat je nooit een pak ransel hebt gekregen omdat je de nederigste, hardst werkende, meest godvrezende nikker bent van alle nikkers. Dat ga ik zeggen.’ Hij knikte. ‘En weet je waarom?’
‘Nee, baas.’
‘Omdat ik jou, huichelachtig stuk loyalistisch vreten, jij overgelopen klootzak, ga verkopen.’
Toen de kapitein van John Masters schip terug was in New York, vernam John Master dat zijn buit was geroofd en hij Hudson moest vertellen dat zijn zoon werd vermist. ‘De Franse boot zal niet zijn gezonken,’ vertelde John. ‘Ik vermoed dat het is geënterd. Solomon is ergens op zee, we moeten de hoop niet opgeven.’ Hij ging ervan uit dat ze snel genoeg zouden horen wat er met de Franse boot was gebeurd.
Tegelijkertijd druppelden de berichten over de Britse overwinningen in het zuiden binnen. Patriottenhelden zoals Rutledge, Pickens en Marion Fox deden hun best het de roodrokken moeilijk te maken, maar hun legers waren te verzwakt. Het congres stuurde generaal Gates naar South Carolina. Ze werden echter bij Camden verslagen door Cornwallis.
John Master verzon allerlei karweitjes om iedereen zo veel mogelijk af te leiden. Generaal Clinton, die terug in New York was, kwam een paar keer dineren en Abigail en Ruth zorgden ervoor dat deze etentjes een succes werden. Abigail begreep uit de woorden van de generaal en zijn officieren dat ze net als haar vader de oorlog dachten te winnen.
‘Ik weet zeker dat Clinton een strategie heeft uitgedacht,’ zei John Master, ‘maar die houdt hij voorlopig geheim.’
Tot Abigails vreugde was gouverneur William Franklin in de stad. Benjamin Franklins zoon deed uitvoerig zijn mening over de patriotten uit de doeken.
‘Ik kan hier vrijuit spreken, juffrouw Abigail, want zowel uw broer als mijn vader is patriot. Onder de patriotten mogen zich dan mannen van principes bevinden, persoonlijk vind ik ze een stel rebellen en bandieten. Ik heb een paar excellente manschappen die de patriotten in New Jersey op de hielen zitten, en als u het mij vraagt moeten we elke patriot opknopen die we te pakken krijgen.’
Abigail mocht deze jongen niet, met zijn smalle gezicht, patricische trekken en die ontevreden lijnen om zijn mond.
De jonge majoor André, die ook te gast was, was uit ander hout gesneden. Deze Zwitserse hugenoot was net zo oud als haar broer en zijn Franse accent gaf hem een onmiskenbare charme. Ze was verheugd te horen dat hij Grey Albion goed kende.
‘Ik moet bekennen dat Albion met veel affectie over u spreekt, juffrouw Abigail,’ zei hij.
Ze bloosde. ‘Echt waar?’
Hij glimlachte haar toe. ‘Als ik zo vrij mag zijn, hij heeft veel respect voor u. En naar verluidt bent u ook op hem gesteld.’
‘Dat klopt, majoor André,’ bekende ze.
‘Naar mijn mening had u geen betere keus kunnen maken, juffrouw Abigail.’ Hij zweeg even. ‘Hij zei eveneens dat hij goed bevriend was met uw broer James.’
‘Ik hoop dat ze hun vriendschap op een dag kunnen hervatten.’
‘Dat is een dag waarop wij allen hopen,’ stemde hij in.
Abigail dacht met genoegen aan deze avond terug, en het nieuws dat haar vader enkele dagen later bracht, kwam dan ook als een schok. ‘Majoor André is gevangengenomen en krijgt mogelijk de strop.’
‘Hoe kan dat zo? Waar?’
‘Bij West Point.’
De volgende dag hoorde John Master van Clinton wat er precies was voorgevallen.
‘Een verduivelde zaak,’ zei hij tegen Abigail. ‘Nu begrijp ik ook wat Clintons strategie was die hij voor me heeft verzwegen. Hij had dit een jaar geleden gepland en André was het bruggetje.’
‘Wat was dat plan dan, papa?’
‘West Point in handen krijgen. Wie West Point heeft, beheerst de Hudson. Als hij daarin zou slagen, zou hij Washington een gevoelige klap toedienen. Het had de oorlog kunnen beëindigen.’
‘Hij wilde West Point innemen?’
‘Nee, kopen. Benedict Arnold, een van Washingtons capabelste bevelhebbers, was de baas over het fort. Clinton is hem al een jaar aan het bewerken, vooral door te onderhandelen over geld. Arnold wilde de Point aan ons overdoen.’
‘Een verrader dus.’
Haar vader haalde zijn schouders op. ‘Een man met gemengde loyaliteiten. Hij was niet blij met de bevelen die de patriotten hem gaven. Hij was erop tegen dat ze de Fransen erbij haalden. Hij wilde geld voor zijn gezin. Maar inderdaad, een verrader.’
‘Voor Washington althans. Clinton zal hem wel mogen.’
‘Nee, Clinton walgt van die man. Maar om West Point in handen te krijgen had hij nog met de duivel zelf onderhandeld, zegt hij.’
‘Wat is er precies gebeurd?’
‘Onze vriend André had de laatste puntjes op de i moeten zetten om de deal rond te krijgen. Maar hij werd gesnapt en toen ontdekten de patriotten het plan. Nu heeft Washington nog steeds West Point en is Arnold overgelopen naar ons kamp.’
‘Wat gaat er met André gebeuren?’
‘Een afschuwelijke zaak. Hij was zo dom zijn uniform niet aan te trekken, wat hem tot spion maakt. Volgens de krijgsregels moeten Washington en zijn mannen hem ophangen. Maar dat wil hij niet – het schijnt dat ze op hem zijn gesteld – en ze proberen tot een overeenkomst te komen.’
‘Ik vraag me af of hij James kent.’
‘Misschien. Het zou me niet verbazen.’
Enkele dagen later bereikte hen het nieuws dat André helaas de galg had gekregen.
‘Clinton was enorm aangedaan,’ zei haar vader. ‘Ze hadden hem willen ruilen voor Arnold, zei Clinton tegen me. Maar als ze Arnold hadden overgedragen, had hij nooit meer een patriot kunnen vinden die had willen overlopen. Dus de arme André moest hangen.’
Abigail vroeg zich af of James bij de executie aanwezig was geweest, maar daar wilde ze liever niet te lang bij stilstaan.
Toen James naar het stenen gebouw liep waar de gevangene werd bewaakt, verwachtte hij dat het een kort bezoek zou worden. Washington had hem gestuurd om de man moed in te spreken. Hij wilde het beleefd houden en snel rechtsomkeert maken. James had medelijden met die arme kerel – het was een verdomd nare kwestie – maar hij had weinig tijd voor sentimenten.
Eenieder die James een tijd niet had gezien, zou opkijken welke veranderingen hij had ondergaan. Zijn gezicht was smal geworden. Maar opvallender was de hardheid van zijn kaaklijn en de spiertrekking in zijn wang die wees op pijn of een slecht humeur. De mensen die van hem hielden zouden schrikken van de blik in zijn ogen. Een blik van ijzeren vastberadenheid, dat zeker, maar ook van desillusie, woede en afkeer.
Niet dat dit iemand zou verbazen. Hij had twee vreselijke jaren doorstaan.
Dat de Fransen in de oorlog werden betrokken was van cruciaal belang geweest, maar het was ook een cynische overeenkomst. Niettemin had Washington op meer gehoopt dan hij had gekregen. Admiraal d’Estaing had de Britten goed de stuipen op het lijf weten te jagen, maar toen Washington hem poogde over te halen om gezamenlijk New York in te nemen, had hij geweigerd. Hij zat met zijn vloot meestentijds in West-Indië, waar ze uit alle macht de positie van de welvarende Britten trachtten te verzwakken. In juli was generaal Rochambeau met zesduizend Franse troepen naar Newport getrokken; hij stond er echter op bij de Franse schepen te blijven die door de Britse marine werden tegengehouden, dus hij had net zo goed niet kunnen komen. Voor zover James kon inschatten beschouwden de Fransen de Amerikaanse koloniën als een bizar spektakel. Wat morele steun betrof, waren de patriotten net zoals voorheen op zichzelf aangewezen.
Dat alles stond nog los van de Britten zelf. Elke patriottenkrant was tekeergegaan tegen de manier waarop de Britten de krijgsgevangenen behandelden, en Washington zat de Britse bevelhebbers daarover voortdurend op de huid. Het kostte James veel moeite om te accepteren dat hij tussen dezelfde mensen had gewoond, mensen die zich nu schuldig maakten aan zulke wreedheden. De brief die hij van zijn vader had ontvangen over Sam Flower, die op zo’n gruwelschip voor gevangenen ten prooi was gevallen aan een ziekte, was veelzeggend. Er was niet eens een graf waar zijn nabestaanden hem konden bezoeken, en tot slot had zijn vader geschreven: ‘Meer kan ik er niet over zeggen, beste jongen, en ik wil er ook niet meer over zeggen.’ James kende zijn vader goed genoeg om te weten dat hij zonder woorden het ergste had overgebracht. Hij was overweldigd door woede en afkeer, en in de afgelopen maanden waren die gevoelens omgeslagen in een felle, verbitterde haat.
Ook de winter was zwaar geweest. Washingtons kamp in Morristown was stevig gebouwd en de ligging was perfect. Hun blokhutten waren goed afgedekt met klei. Maar niemand kon voorspellen wat de winter zou brengen, en na achtentwintig sneeuwstormen waren ze bijna ingesneeuwd tot aan de daken. Er waren dagen geweest dat ze niets hadden gegeten. Washington had geprobeerd de moed erin te houden, zelfs met een dansfeest in de lokale taveerne waar ze op sleeën naartoe waren gegaan. Maar aan het eind van de winter was het continentale leger uitgeput.
In het voorjaar en in de zomer regende het slechte berichten uit het zuiden. Tweeënhalfduizend continentale soldaten waren bij Charleston gevangengenomen, en dat was nog afgezien van de lokale milities. Toch hielden de patriotten stand en hoopten ze op betere tijden – deels omdat mannen als James Master vastbesloten waren om het niet op te geven tegen een vijand die ze waren gaan haten en met wie ze al zo lang in oorlog waren.
Daarom had de man die op deze bewuste dag naar het stenen gebouw liep, waar majoor André zijn executie afwachtte, een grimmige uitdrukking op zijn gezicht.
Voor hem lag het generaalskamp bij Taddan. De noordzijde van Manhattan, bij de Hudson, was maar tien mijl verwijderd. Dezelfde tien mijl waarover de beklagenswaardige gevangene zonder succes had onderhandeld. André had pech gehad en hij had het ook niet slim aangepakt om na zijn ontmoeting met de verraderlijke Arnold zijn uniform uit te trekken en vermomd proberen weg te komen. Nu werd hij bestempeld als spion. Washington had op een eerlijk proces aangedrongen, maar het vonnis stond zo goed als vast en nu wachtte die stakker morgen de strop.
André zat rustig in zijn cel. Hij had brieven geschreven en op een bijtafeltje lagen de resten van het eten dat Washington hem had doen toekomen. James had de man alleen weleens van een afstandje gezien. Toen hij de cel binnen stapte, stond de jonge Zwitser hoffelijk op. James legde hem uit wat hij kwam doen.
‘Ik ben hier op instructie van de generaal om erop toe te zien dat u alles krijgt wat u nodig hebt. Als u nog brieven wilt sturen of als er nog iets anders van uw gading is…’
‘Ik heb alles wat ik nodig heb, dank u,’ zei André met een zwak glimlachje. ‘U bent kapitein Master?’
‘Tot uw dienst, mijnheer.’
‘Wat een toeval. Ik heb onlangs nog gedineerd met uw vader en uw zus.’ Toen hij James’ verbaasde blik zag, vervolgde hij: ‘Ik had niet verwacht u zo snel te ontmoeten. Misschien wilt u weten hoe het met hen gaat?’
Tot zijn genoegen hoorde James, die de hele winter vrijwel verstoken was gebleven van nieuws over zijn familie, dat ze allen in goede gezondheid verkeerden en opgewekt waren. Dat gold ook zijn zoontje Weston, al had André hem maar vluchtig gezien. Na een korte stilte voegde André eraan toe: ‘Ik had in Charleston het genoegen om een oude vriend van u tegen het lijf te lopen, Grey Albion.’
‘Grey Albion?’ James staarde hem aan. Hij kon de opmerking dat Grey wellicht niet meer zo’n goede vriend was nog net inslikken. Beleefd antwoordde hij dat hij prettige herinneringen had aan zijn verblijf bij de Albions in Londen.
‘Hij vertelde me over zijn affectie voor uw zus Abigail,’ voegde André eraan toe. ‘En wat charmant om van Abigail te vernemen dat ze zijn gevoelens beantwoordt.’
‘Aha,’ zei James.
‘Laten we hopen dat deze twee jonge mensen elkaar zullen treffen als deze onfortuinlijke oorlog is afgelopen. Misschien dat ik er vanuit de hemel getuige van mag zijn.’
James gaf geen antwoord. Hij keek even naar de vloer, en had zijn gezicht weer in de plooi toen hij vroeg: ‘Kreeg u de indruk dat ze zich in Londen gingen vestigen als ze zouden trouwen?’
‘Ongetwijfeld. Ik begrijp dat het bij de Albions thuis uiterst plezierig toeven is.’
‘Dat klopt.’ James stond op.
‘Mag ik u nog één ding vragen?’ zei André. ‘Ik heb het verzoek reeds aan de generaal gestuurd, maar wellicht kunt u er bij hem op aandringen dat ik word doodgeschoten als een gentleman, en niet verhangen als een spion.’
In oktober kreeg John Master een brief van Grey Albion dat hij met zijn leger op weg was naar het noorden. Cornwallis dacht kennelijk dat hij de gehele oostkust kon innemen. John was minder optimistisch.
‘Clinton maakt zich zorgen. Volgens hem is Cornwallis geen slechte bevelhebber – hij is doortastend en altijd in de aanval, maar dat is tevens zijn achilleshiel. In tegenstelling tot Washington wil Cornwallis nooit geduld betrachten. Na zijn recente overwinningen was hij de held van de dag, en vanwege zijn connecties met de aristocratie en ministers denkt hij dat hij wel een potje kan breken. Clinton ziet zich nu gedwongen versterkingen te sturen, omdat hij vreest dat Cornwallis zijn hand zal overspelen.’
Hij zei het niet hardop, maar Abigail begreep wat haar vader probeerde te zeggen.
‘U bedoelt dat Grey in groter gevaar verkeert dan hij vermoedt, papa,’ zei ze.
‘Ach, het zal wel loslopen.’
Later dat jaar moest Clinton zelfs nog meer troepen sturen om Cornwallis bij te staan. Hij plaatste hen onder direct bevel van de nieuwe rekruut, de overgelopen Benedict Arnold.
James Master was niet naar de executie van André gegaan. Andrés verzoek om voor een vuurpeloton te komen, was niet gehonoreerd, maar hij mocht wel zelf de strop om zijn nek leggen, wat hij vakkundig had gedaan zodat hij na de val vrijwel onmiddellijk overleed.
James liep echter maandenlang te broeden op Andrés onthulling over Abigail en Grey. Als hij zijn zus had kunnen opzoeken, had hij haar hiermee zeker geconfronteerd, maar dat kon alleen als hij zich de stad zou laten binnen smokkelen en dat zou tegen het zere been van Washington zijn. Hij probeerde zijn vader te schrijven, maar zijn pogingen belandden in de prullenbak. Voorlopig was Grey nog niet in New York, dus was er nog geen sprake van een acute noodzaak. Daarnaast kon de brief in verkeerde handen vallen. Bovenal was hij gekrenkt dat Abigail hem niet had gehoorzaamd en dat zij noch zijn vader het hem zelf had verteld. Het zat hem danig dwars en die winter had hij tot overmaat van ramp veel tijd om te piekeren.
Washington zette zijn hoofdkamp wederom bij Morristown op. Dit keer verdeelde hij zijn manschappen over diverse plaatsen, met inbegrip van de paarden, in de hoop dat die zet gunstig zou uitpakken voor de voedselvoorziening. De winter was niet zo bar geweest, maar wel vol droefenis. Het continentale papiergeld dat door het congres werd uitgegeven, was amper iets waard – het was in waarde gedaald met de factor drieduizend. De soldij voor de troepen die betaald zouden worden door hun provincie liet al drie jaar op zich wachten. Om een ophanden zijnde muiterij te bezweren, had generaal Clinton boodschappers gestuurd met de belofte dat ze betaald zouden worden als ze zouden overlopen, maar de manschappen in Pennsylvania hadden met minachting op deze omkoperij gereageerd. Gelukkig kwam Pennsylvania kort daarop over de brug. Er waren nog meer protesten gerezen, maar de patriotten hadden de winter min of meer ongedeerd doorstaan.
Desondanks was het duidelijk dat de patriottenzaak op het punt van breken stond. Washington had de ruwe bonk Nathaniel Greene naar de resterende patriottenlegers in het zuiden gestuurd. Hij was een doortastende man, maar Washington vertrouwde James toe dat als de Fransen hen niet snel zouden bijstaan voor een grootscheepse aanval, in het noorden of in het zuiden, hij niet wist of ze het wel volhielden.
Ondertussen hadden ze weinig omhanden. Daarom piekerde James gedurende lange maanden in die bedreigende omgeving zo veel over Abigail en Grey dat hij bijna spoken begon te zien. Hij voelde zich machteloos en in de steek gelaten door zijn familie. De herinneringen aan zijn eigen mislukte huwelijk kwamen bovendrijven; hij dacht aan de arrogantie en de kille wreedheid van de Engelsen. En als hij ten prooi viel aan de gedachte dat Abigail en Grey hem met opzet hadden misleid, ontstak hij in razernij. Hij raakte ervan overtuigd dat Grey van plan was om zijn zus te schaken, een wig tussen zijn familieleden te drijven en haar mee te nemen naar het land dat hij was gaan verfoeien. Als hij de oorlog niet zou overleven, zouden ze misschien ook zijn zoontje meenemen.
Hij kwelde zichzelf met allerlei pijnlijke gedachten, maar daaruit vloeide ook een ontdekking voort, een hartstochtelijk gevoel voor identiteit dat hij voor de oorlog niet had gehad. Abigail en Weston, zijn dierbare bloedverwanten, zouden nooit Engels worden. Nooit. Hij kon de gedachte niet verdragen. Ze waren geen Engelsen, ze waren Amerikanen.
Pas in het voorjaar kregen ze het bericht uit het zuiden dat de patriotten erin waren geslaagd Cornwallis in een hoek te drijven en zijn manschappen te verwonden. Zelfs de onverschrokken Tarleton had een stevig pak slaag gehad. Maar Cornwallis rukte op naar Virginia met Benedict Arnold. Richmond was ingenomen. En nu moest Arnold een kamp opzetten aan de kust.
Het typeerde Washington dat hij James’ innerlijke worsteling doorzag, al wist hij niet exact wat er in het hoofd van zijn officier omging. Op een dag riep hij hem bij zich.
‘We kunnen Cornwallis en Arnold niet zomaar hun gang laten gaan in Virginia,’ zei hij. ‘Ik stuur drieduizend manschappen naar het zuiden en ik wil dat jij en Lafayette het commando voeren.’
De warme zomer ging voorbij en in New York bleef het rustig. Het was bekend dat Lafayette naar het zuiden was vertrokken, maar de meeste mensen gingen ervan uit dat Washington een uitval zou doen naar het noorden als hij steun kreeg van de Fransen.
Niemand had nog iets van James vernomen, en Abigail wist niet of hij nog steeds dicht bij hen was of ver weg. Ze kreeg een onbestemd gevoel dat zich koppig in haar hart nestelde. Naarmate de weken verstreken, werd de omineuze schaduw over haar leven steeds intenser. Ze wist zeker dat het de goden verzoeken was als ze zich uit zou spreken, dus ze hield haar lippen stevig op elkaar geklemd.
‘Ik kom net bij Clinton vandaan,’ zei haar vader op een dag. ‘Hij is ervan overtuigd dat Washington New York wil belegeren. Hij wil Cornwallis’ grootste troepenmacht hiernaartoe halen, maar Londen staat vierkant achter Cornwallis’ vervloekte avontuur in Virginia en wil er niet van weten.’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Cornwallis wint steeds van Nathaniel Greene, maar niet zonder verlies van mankracht, en Greene blijf zich herpakken en terugslaan. Onze bevelhebbers verwachten nog steeds een opleving van de loyalisten, tevergeefs, en patriottenpartizanen slaan keer op keer bij de buitenposten toe. Cornwallis graaft zijn eigen graf. Clinton heeft hem opgedragen een marinebasis op te richten en troepen te zenden, maar ondanks Cornwallis’ bewering dat hij een basis in Yorktown heeft opgezet, heeft hij Clinton niet één soldaat gestuurd.’
Midden in de zomer kwam het nieuws waar Washington om zat te springen en dat Clinton een gevoelige slag toebracht. Een nieuwe vloot onder aanvoering van admiraal De Grasse was onderweg vanuit Frankrijk. De zeilen verrezen al snel aan de horizon. In juli vertrok Rochambeau met zijn vijfduizend Franse veteranen uit Rhode Island en ontmoette Washington vlak boven White Plains. Washington rukte op. De Engelse verkenners rapporteerden: ‘De Amerikanen kunnen hier binnen enkele uren zijn.’ De straten in de stad stonden vol gedrilde troepen. De noordelijke palissade werd versterkt. Weston was opgewonden.
‘Gaan ze strijd leveren?’ vroeg hij.
‘Volgens mij niet,’ loog Abigail.
‘Komt papa ons beschermen?’
‘Generaal Clinton heeft genoeg soldaten.’
‘Ik wou maar dat papa kwam,’ hield Weston vol.
Vreemd genoeg gebeurde er niets. Augustus ging voorbij. De sfeer in de stad was gespannen maar de Franse en Amerikaanse bondgenoten ondernamen geen actie. Het was alsof ze ergens op wachtten.
Later die maand vertrok iedereen opeens. De Franse troepen, het hart van Washingtons strijdmacht en de grote Franse vloot verdwenen. Blijkbaar was men van strategie veranderd.
‘Misschien is New York een te lastige stad om in te nemen,’ suggereerde Abigail. Maar haar vader schudde zijn hoofd.
‘Er is maar één mogelijkheid,’ zei hij. ‘Ze denken dat ze Cornwallis in het nauw kunnen drijven.’
Maar het lot van het Britse rijk werd niet bepaald door het leger. Dat was nooit het geval geweest. De Britse marine overheerste de oceanen, bracht de soldaten proviand en schoot hen in tijden van nood te hulp.
Eind augustus voer een dozijn schepen de haven van New York binnen. Admiraal Rodney, een eersteklas bevelhebber, voerde het commando. ‘Maar hij heeft maar twaalf schepen,’ klaagde John Master. ‘We hebben een hele vloot nodig.’
Toen Rodney hoorde dat er gevaar dreigde voor Cornwallis, voegde hij nog eens een dozijn schepen aan zijn vloot toe en zette koers naar Chesapeake. Maar zijn schepen keerden snel terug, in erbarmelijke staat.
‘Het waren er niet genoeg, Abigail. Ze zijn verslagen door De Grasse,’ zei haar vader. ‘Rodney waagt straks een nieuwe poging, maar eerst moeten de schepen in de werf worden hersteld.’
Inmiddels was er een vloot Franse boten vanuit de Franse basis in Newport gearriveerd. Ze lagen in de baai, klaar om tot de aanval over te gaan.
‘Volgens Clinton is Cornwallis in een hoek gedreven,’ zei John, maar door de herstelwerkzaamheden aan de schepen duurde het tot oktober voordat de vloot opnieuw kon uitvaren.
James Master staarde naar Yorktown. Het was maar een gehucht met een kleine werf aan de oever van de York River. Aan de overkant, op Gloucester Point, was een kleine Britse legerbasis. De Franse en patriottische troepen hadden Cornwallis in een halve cirkel omsingeld. De Fransen in hun fraaie witte uniform, Washingtons continentalen in blauw – voor zover ze in uniform waren. Zonder versterking telde Cornwallis’ leger – Britse roodrokken en Hessiaanse huurlingen in Pruisisch blauw – zesduizend man. De vijand telde er ruim zestienduizend.
Eind september was de belegering begonnen en die duurde inmiddels twee weken. Washington had vijf dagen daarvoor zelf de eerste kogel van het bombardement afgevuurd, dat gestaag en efectief de Britse troepen aan stukken scheurde. Het werd tijd om hun verschansing te bestormen.
Washington had een gewaagde strategie uitgedacht. Het kanonnenvuur hield de hele dag aan, en om halfzes ’s avonds zouden de Fransen een afleidingsmanoeuvre uithalen bij de verschansing aan de westelijke zijde, gevolgd door een grote aanval op de Yorktownlinie. Als de vijand in opperste staat van verwarring was, zou Washington zijn ware strategie uitvoeren. Twee troepen van vierhonderd man sterk zouden verschansing negen en tien onder vuur nemen, die dicht bij de oostzijde van de rivier lagen. Alexander Hamilton voerde het bevel, met James Master aan zijn zijde.
James wachtte af, blij dat hij in actie kon komen. Hij was in tijden niet zo opgewonden geweest. Er zou veel bloed vloeien tijdens deze slag. De mannen hadden hun bajonetten in de aanslag en velen waren uitgerust met bijlen om zich een weg door de houten verschansing heen te hakken.
Het was nog steeds licht. James zag dat de Fransen zich naar voren bewogen. De gezichten van zijn manschappen stonden gespannen, maar zodra ze de vijand zouden bestormen, zou de angst vergeten zijn. Nog een paar minuten en het was zover. Hij voelde het bloed door zijn aderen razen.
Hij zag de eerste beweging in de voorste linies op het slagveld. Wat moest dat een angstaanjagende aanblik zijn voor de zwaar getroffen Britten. Hij wachtte op het signaal. De minuten leken een eeuwigheid te duren. Hij hield zijn zwaard stevig vast, en in zijn gordel waren twee pistolen gestoken. Hij wachtte. Het signaal kwam.
En daar gingen ze. De verschansing was niet ver. Hij onderging de merkwaardige sensatie dat de snelle charge in slow motion verliep. De Britse verdediging kreeg hen in het vizier. Er klonken geweerschoten en een kogel floot rakelings langs zijn gezicht. De hoge muren van de vesting verrezen vlak voor hem. Ze bestormden de afrastering en hakten zich met bijlen een weg naar binnen. Ze staken een greppel over en klommen tegen de balustrade omhoog. Hij zag een Britse helm voor hem opdoemen en wilde toeslaan, maar de Engelsman werd al door een patriot aan zijn bajonet geregen.
Aan de andere kant van de balustrade wemelde het van de roodrokken. Terugwijkend probeerden ze een kogelregen af te vuren. Snelheid was geboden en James stormde naar voren, met een paar soldaten aan zijn zijde. Een roodrok wilde net zijn geweer aanleggen toen hij door James’ zwaard in zijn maagstreek werd gestoken. James voelde het scherpe metaal door uniformjas, huid en organen tot aan de ruggengraat glijden; hij zette zijn voet stevig op de roodrok en trok zijn zwaard uit het lichaam. De man was al dood voor hij de aarde raakte.
Daarna ontstond er een chaos waarin hij amper zelf besefte wat hij deed. Overal stortten lichamen neer en de roodrokken deinsden terug voor de razende overmacht. James liep om een tent heen, stuitte op een roodrok en sloeg diens aanval met de bajonet af terwijl een patriottensoldaat hem de fatale slag toebracht. De tent leek een soort magische grens te midden van de chaos. James sloeg de tentflap terug en zag een Britse officier op de grond liggen, die kennelijk kort daarvoor gewond was geraakt. Hij trok zijn pistool, richtte, en de man draaide zich om. Het was Grey Albion.
Hij staarde naar James, verbaasd maar zonder glimlach. Dit was strijd.
‘Welaan James,’ zei hij, ‘als ik dan toch sneuvel, dan liever door jouw hand.’
‘Als je je overgeeft, ben je mijn gevangene,’ zei James kil. ‘Zo niet, dan schiet ik.’
Grey keek om zich heen. De zich terugtrekkende Britten bevonden zich niet meer in de buurt van de tent. Niemand kon Grey helpen. Zijn zwaard lag naast hem op de grond, hij was gewond aan zijn been en James was gewapend. Hij zuchtte.
Toen sprak James weer. ‘Nog iets anders. Je laat mijn zus met rust. Je schrijft haar nooit meer en je zult haar nooit meer opzoeken. Hoor je me?’
‘Ik hou van haar, James.’
‘Maak je keuze.’
‘En als ik weiger?’
‘Dan schiet ik je neer. Er zal geen haan naar kraaien.’
‘Dat is geen nobele handelwijze.’
‘Nee.’ Hij richtte zijn pistool op Greys voorhoofd. ‘Kies maar. En hou je aan je woord.’
Grey aarzelde even. ‘Zoals je wenst,’ verzuchtte hij tot slot. ‘En je hebt mijn erewoord.’
Nu de vesting was ingenomen, kon Cornwallis’ kamp gebombardeerd worden. Twee dagen later probeerde hij uit te breken en met zijn troepen naar de rivier te ontkomen, maar een storm verhinderde hun aftocht. Drie dagen daarna, op 19 oktober, gaf hij zich over.
Op 19 november voer een schip uit Virginia de haven van New York binnen. Aan boord bevond zich niemand minder dan generaal Cornwallis. Zijn troepen waren krijgsgevangen gemaakt, maar hij had voor zichzelf weten te bedingen op transport naar Londen te worden gesteld, opdat hij zich aldaar kon verantwoorden.
In afwachting van de boot naar Engeland nam Cornwallis zijn intrek in de stad, waar hij zich voornamelijk bezighield met het schrijven van brieven. Hij nam geen deel aan het openbare leven. Zijn contact met generaal Clinton verliep niet zonder strubbelingen. Clinton achtte zijn optreden tijdens de oorlog roekeloos, maar Cornwallis wierp tegen dat hij bevelen uit Engeland had opgevolgd en dat Clinton hem niet voldoende had bijgestaan.
De Masters ontvingen rond dezelfde tijd een brief van James. Hij schreef dat Washington de overwinning in Yorktown wilde vieren met een aanval op New York, waarmee een definitieve streep onder de oorlog kon worden gezet. Maar admiraal De Grasse stond te popelen om de Britten op de Caribische Eilanden zware verliezen toe te brengen. ‘Ik zal daarom mijn terugkeer naar New York moeten uitstellen,’ zo meldde James, ‘maar ik koester jullie allen in mijn hart.’ Kennelijk was hij ervan overtuigd dat het eind van de oorlog nabij was. Hij voegde er nog enkele bijzonderheden aan toe over de slag bij Yorktown en hun aanval op de vesting. Bij de slotpassage overhandigde John Master zwijgend de brief aan Abigail.
Ik heb ook droevig nieuws. Bij de bestorming van de verschansing hebben de Britten zich dapper verweerd, onder wie een Engelse officier die ik pas later herkende als Grey Albion. Hij is niet gesneuveld maar hij raakte wel ernstig gewond. We hebben hem tezamen met de andere krijgsgevangenen meegenomen en hij werd goed verpleegd. Helaas kwam hij zijn verwondingen niet te boven en is hij er twee dagen geleden aan bezweken.
Abigail las de passage twee keer en stormde toen de kamer uit.
Begin 1782 was de rust in New York teruggekeerd. Cornwallis zat in Londen. Generaal Clinton verwachtte half een grootscheepse actie van de Amerikanen, maar de patriotten hielden zich vooralsnog gedeisd. Het was echter nog maar de vraag of James’ hoop dat de oorlog snel voorbij zou zijn in vervulling zou gaan.
‘We moeten afwachten wat de koning behaagt,’ zei John Master.
Of wat de koning niet behaagde, zoals snel bleek.
Bij de laatste verkiezing had koning George met veel steekpenningen – honderdduizend pond – een meerderheid in het parlement op zijn hand weten te houden. Maar zelfs bij de meest ingenieus bekokstoofde verkiezingen komt een moment waarop stemmen niet langer te koop zijn. Toen het parlement hoorde dat Yorktown was gevallen en Cornwallis’ leger krijgsgevangen gemaakt, verbrokkelde de steun voor de koning. Zelfs Lord North, die altijd zo loyaal was geweest aan zijn broer, gooide de handdoek in de ring. Het ministerie viel. De oppositie sprong in het gat. In het voorjaar stuurden de patriotten vier intelligente heren – Franklin, John Jay, John Adams en Henry Laurens – naar Parijs voor de vredesonderhandelingen tussen Frankrijk, Spanje, de Hollanders en de Britten.
Voor Abigail was een verdrietige tijd aangebroken. Ze kon Grey maar niet uit haar hoofd zetten. Gelukkig hield Weston haar bezig en haar vader deed zijn best haar de nodige afleiding te bezorgen. Generaal Clinton keerde terug naar Londen en werd vervangen door een keurig heerschap, waarna het leven van de Britse garnizoenen min of meer werd als voorheen. Er waren jonge officieren in de stad en haar vader zei dat het niet netjes was om alle uitnodigingen voor dansavonden af te slaan. Maar ze beleefde er weinig plezier aan.
Heel af en toe diende zich een jonge officier aan die haar interesse wekte. Zo was daar een van de zonen van de koning. Een aangename, charmante jongeman, maar helaas niet met voldoende geestelijke bagage. Ze was meer gesteld op de marineofficier met het open gezicht die, ondanks het feit dat hij enkele jaren ouder was dan zij, al kapitein was. Hij was van goede komaf en zou ongetwijfeld snel stijgen in rang. Als ze niet om Grey had getreurd, had Abigail graag vaker verkeerd in het gezelschap van deze kapitein Horatio Nelson.
Toevallig boorde haar vader die zomer een interessante nieuwe bedrijfstak aan, zodat Abigail haar gedachten kon verzetten. Naarmate steeds meer Tory-handelaars besloten dat hun toekomst niet in New York lag, boden ze hele partijen te koop aan voordat ze vertrokken. Wekelijks vroeg Abigails vader of ze ergens zo’n partij kon inspecteren. Ze wist serviesgoed, glaswerk, mooie meubels, gordijnen en tapijten voor een koopje op de kop te tikken. De prijzen waren zo laag dat ze zich bijna geneerde. Nadat ze het een paar keer naar zijn volle tevredenheid had gedaan, zei hij: ‘Ik laat dit nu geheel aan jou over, Abigail. Koop wat je goeddunkt en hou de lijsten voor me bij ter inzage.’ Na enkele maanden had ze zo veel waren dat ze een nieuw pakhuis nodig hadden.
Tegen de herfst keerden de patriotten terug en claimden hun eigendommen. Als ze soldaten in hun huis aantroffen, leidde dat dikwijls tot harde woorden, maar er werd nauwelijks geweld gebruikt. De winter verliep rustig en in het voorjaar waren de schermutselingen tussen de Britten en de patriotten geluwd. Ondertussen ijverde gouverneur Clinton ervoor dat zo veel mogelijk loyalisten de stad verlieten.
Rond deze tijd kwam ook James terug. Hij had nog enkele verplichtingen jegens Washington, legde hij uit, maar hij kon twee dagen blijven. Weston was buiten zichzelf van blijdschap en de familie Master had een paar fijne dagen samen. Tegelijkertijd regelden James en zijn vader met een notaris dat hun eigendommen niet geconfisqueerd konden worden door alles aan James over te dragen.
Tijdens een wandeling op Broadway liepen ze Charlie White tegen het lijf. Ze begroetten elkaar vriendelijk, maar het was duidelijk dat Charlie iets dwarszat.
‘Is er iets wat je nodig hebt, Charlie?’ vroeg John Master.
‘Als je nog een huis over hebt,’ zei Charlie bedroefd. ‘Het mijne is afgebrand.’
‘Kom morgen langs,’ zei John zacht. ‘Dan kunnen we zien wat we voor je kunnen doen.’
De volgende dag had Charlie een huis in Maiden Lane. Abigail zorgde ervoor dat het compleet werd ingericht en koos het mooiste servies en glaswerk dat Charlie White ooit had gezien.
De pijn om Grey Albion begon langzaam te slijten. Abigail prentte zich in dat zoveel vrouwen hun geliefden en familie waren kwijtgeraakt. Ze besefte dat de wond begon te helen toen James die zomer weer op bezoek kwam. Hij had een vriend bij zich.
‘Ik wil jullie graag voorstellen aan mijn strijdmakker uit het Franse leger, graaf De Chablis.’
De Fransman ontpopte zich als uitstekend gezelschap. Hij was knap en verzot op New York; eigenlijk voelde hij zich in elke omgeving op zijn gemak. Zijn Engels liet te wensen over, maar Abigail en hij konden elkaar toch prima verstaan. Na één dag moest ze al toegeven dat ze hem buitengewoon charmant vond.
‘Wat een plezierige jongeman,’ zei ze tegen haar broer toen ze alleen waren. ‘Het is nauwelijks voor te stellen dat hij aan het front heeft gevochten.’
‘Een echte aristocraat,’ gaf James toe. ‘Net als Lafayette. De Chablis is een dappere officier.’
Toen ze na twee dagen weer moesten vertrekken, vond ze het oprecht jammer dat de graaf aanstonds zou terugkeren naar Frankrijk. Tevens leerde ze in die tijd dat haar vader een zeer geslepen zakenman was. Want op een avond, na het diner, gaf James haar vader een brief.
‘Ik vermoed dat dit u zal interesseren,’ zei hij.
Het was een brief van Washington aan de patriottische gouverneur van New York.
Geachte heer,
Ik heb begrepen dat u het onroerend goed van Tory John Master hebt geconfisqueerd. Ik ben u zeer erkentelijk als u deze bezittingen wilt overdragen aan kolonel James Master, die hoe dan ook erfgenaam is en onze zaak al vele jaren trouw dient.
John Master glimlachte. ‘Zo, dus je bent bevorderd tot kolonel. Gefeliciteerd.’
‘Dank u. Maar ik vrees dat deze brief weinig uitricht. De boerderijen zijn reeds verkocht en het zal een hele opgave worden die terug te krijgen.’
‘Ik zal je iets laten zien,’ antwoordde zijn vader. Hij stond op en keerde een moment later terug met een stapel biljetten. James keek er nieuwsgierig naar.
‘Dat is patriottengeld, vader.’
‘Wisselbrieven van jouw congres, om precies te zijn. A pari in te lossen – mits het congres in de mogelijkheid was te betalen. Zoals je weet is de waarde gedaald. Ik kocht ze vrij snel na de val van Yorktown voor een habbekrats op. Ik vermoed dat het congres ze nu tegen de volle waarde zal accepteren als betaling voor geconfisqueerd landgoed van loyalisten.’
‘Maar dit is een klein fortuin!’ riep James uit.
‘Volgens mij hebben we na deze oorlog meer land dan voorheen,’ zei John Master tevreden en hij wendde zich tot Abigail. ‘Jij hebt allerlei serviesgoed en glaswerk aangeschaft, Abby. Ik heb schuld opgekocht. Het is hetzelfde principe. Het risico was hoog dus de prijs laag. Ik had het geld om dit te doen.’
Maar koopman John Master was om nog andere redenen verguld. Daags na het vertrek van James en graaf De Chablis nam hij zijn dochter terzijde.
‘Het viel me op dat de graaf erg op je was gesteld.’
‘Was het zo duidelijk, papa? Ik hoop niet dat ik me te schande heb gemaakt.’
‘Zeer zeker niet. Maar een vader doorziet die dingen. En ik was er blij mee.’
‘Waarom, papa?’
‘Het is bijna twee jaar geleden dat Grey Albion is overleden,’ zei hij op milde toon. ‘Je hebt om hem gerouwd. Het wordt tijd om weer aan de toekomst te denken.’
Ze wist dat hij gelijk had.
In het najaar van 1783 werd het met de dag duidelijker dat de Britten zich uit de voeten moesten maken, en snel ook. Maar hun bevelhebber hield zijn poot stijf. ‘Eerst de loyalisten een veilige aftocht bieden.’
Loyalisten vertrokken met duizenden tegelijk, voornamelijk mensen die via New York de Amerikaanse koloniën wilden verlaten. Hun bestemming was Engeland, maar nog meer hadden Canada in het vizier. De Britse regering betaalde hun overtocht.
De voormalige slaven, bevrijd door de Britten, gingen weg om een andere reden: ontsnappen aan hun patriottenbazen. Geen dag ging voorbij of Abigail hoorde dat deze eigenaars in New York op zoek waren naar hun weggelopen slaven.
‘Washingtons standpunt in dezen is helder,’ zei John Master. ‘Ze hebben het recht hun eigendom te claimen, maar de Britten achten dat onrechtvaardig. En die arme weggelopen drommels verkiezen nog liever de vrieskou van Nova Scotia dan terug te keren naar een slavenbestaan.’
Nieuws over die ene slaaf, Solomon, bleef uit. Master had uiteindelijk ontdekt welk lot zijn Franse buit had getroffen. ‘Het schip is weer in handen van de Fransen, maar niemand weet wat er met Solomon is gebeurd. Hij is in elk geval niet meer aan boord.’ Hij beloofde Hudson dat hij naar hem zou blijven zoeken en dat ze de hoop niet moesten opgeven. Maar Abigail vertrouwde hij toe dat hij echter weinig kans zag Hudsons zoon ooit nog terug te kunnen kopen.
Begin oktober ontvingen ze een brief van Vanessa, die traditiegetrouw gericht was aan John Master. Ze liet hem weten dat ze zich gedwongen zag naar Frankrijk te verhuizen, maar verstrekte hem verder geen details. Het speet haar Weston niet te kunnen komen opzoeken in New York en ze dankte hem voor al zijn goede zorgen voor haar zoon. Haar laatste zin ontlokte John Master echter een kreet van verbazing.
Het laatste Londense nieuwtje is dat Grey Albion vorige week in het huwelijk is getreden.
Abigail vond haar broer bij West Point, waar Hudson haar naartoe had vergezeld. Ze liep resoluut tegen de helling omhoog en overhandigde hem Vanessa’s brief.
Met onbewogen gezicht las James zijn vrouws mededelingen over zichzelf en hun zoon. Bij de slotpassage zag Abigail, die zijn gezicht zorgvuldig bestudeerde, hem van kleur verschieten. Hij fronste, las de passage opnieuw en weigerde haar aan te kijken. In plaats daarvan liet hij zijn blik over de Hudson glijden, die diep beneden hen stroomde.
‘Ik had gehoord dat hij dood was,’ zei hij toonloos.
‘Ben je dat niet zelf gaan checken?’
‘Het was chaos. Washington had me op die dag naar de rivier gestuurd waar de Britse troepen van Tarleton zich hadden overgegeven. Toen ik terugkwam, hoorde ik dat ze de gesneuvelde gevangenen hadden begraven. Ik nam aan…’ Hij maakte zijn zin niet af en trok zijn schouders op.
‘Maar iemand zal je toch wel verteld hebben dat hij zijn verwondingen had overleefd?’
‘Zo zat het niet. Ik had weinig met de krijgsgevangenen te maken.’ Hij bleef voor zich uit staren. ‘Hij moet zijn hersteld en direct daarna naar Londen zijn gegaan. Heeft Arthur Albion in zijn correspondentie niets over hem gezegd?’
‘Nee. We staan voor een raadsel.’
James perste zijn lippen samen. ‘Misschien op instructie van Grey. Wie zal het zeggen?’
‘Ik vind het uiterst merkwaardig,’ zei Abigail.
‘Ik ook.’ James keek haar even aan en wendde zijn blik weer af. ‘Oorlogstijd is per definitie een vreemde tijd, Abby,’ zei hij langzaam. ‘Zowel in de oorlog als in de liefde zijn er geen zekerheden. We kunnen van tevoren nooit voorspellen wat we gaan doen. Maar welke reden Grey ook had om zonder een woord te vertrekken, laten we hopen dat hij zijn geluk heeft gevonden.’ Hij zweeg even. ‘Deze oorlog heeft voor zo veel verrassingen gezorgd. Ik stel mezelf allang geen vragen meer. Het is het lot. Dat is alles. Ik denk niet dat we hem ooit nog zullen zien,’ besloot hij.
‘Nee,’ beaamde ze. ‘Ik denk dat je daar gelijk in hebt.’