VANESSA
Toen James voor het eerst naar Londen kwam, had hij nooit kunnen bedenken dat hij uiteindelijk een vrouw als Vanessa Wardour zou huwen.
Ook in Londen stond men versteld. Die Amerikaanse kolonist mocht dan een knappe man zijn en erfgenaam van een aanzienlijk familiefortuin, de lieftallige Vanessa behoorde tot de fine fleur van de aristocratie. Men ging ervan uit dat ze hem zou kneden tot een voorname man met een landgoed in de campagne of tot een society-lid. Hoe het ook zij, James Master was een geluksvogel dat hij van de ene op de andere dag vanuit het obscure kolonialisme toegang had gekregen tot het hart van het imperium.
James was er trots op om Brit te zijn. Zo was hij opgevoed. Zijn ouders hadden hem meegenomen naar Benjamin Franklin om diens prognose van het Britse rijk te leren kennen. Zijn vreugde om aan Oxford te kunnen studeren kende geen grenzen, met die statige binnenplaatsen en droomachtige torenspitsen, waar hij kennis van de Griekse en Romeinse beschaving opdeed zoals een Engelse heer van stand betaamde.
Immers, de Engelsen die door de klassieke pracht van de Londense straten en pleinen paradeerden en die de zuiverende waterbronnen van Bath opzochten, aristocraten die de Grand Tour naar Italië maakten en palladiaanse buitenverblijven lieten bouwen, politici die hun rede doorspekten met Latijnse terminologie – hoe konden zij zichzelf anders beschouwen dan als rechtgeaarde afstammelingen van het oude Rome? In dit tijdperk van expansie was het heerlijk om een Engelse gentleman te zijn, en een zekere vorm van arrogantie om hier deel van uit te maken, kon deze jongemannen nauwelijks verweten worden.
Het lag daarom voor de hand dat het Britse rijk, dat zich van de ene horizon tot aan de andere uitstrekte, het Romeinse model tot voorbeeld nam. Hoe werd dat Romeinse rijk bestuurd? Vanuit Rome, vanzelfsprekend. Provincies werden veroverd en bedwongen met Romeinse vrede en kregen een gouverneur. De barbaren genoten de voordelen van de beschaving zoals die door Rome werd gedicteerd en waren daar dankbaar voor. Wat konden ze zich nog meer wensen? De keizer, de senaat en het volk van Rome bepaalden welke wetten en belastingen werden opgelegd.
Voor de jonge James was het fabuleus zich tot de elite te mogen rekenen. Afgezien van de sporadische hoon die hij zich moest laten welgevallen. ‘Ach kom, Master, je lijkt wel een provinciaaltje.’ Of als teken van vriendschap: ‘Hij mag dan een kolonist zijn – we beschouwen hem als een van de onzen.’ Het waren maar schertsen en niet serieus bedoeld, maar niettemin waren het tekenen dat de Britse gentlemen de Amerikanen niet als gelijken aanvaardden. James was tegen zulke opmerkingen bestand, die hem alleen maar meer hardden in zijn voornemen om tot de exclusieve Britse elite te behoren.
Na zijn afstuderen beleefde hij een gelukkige tijd bij de Albions in Londen. Voor Grey, die ook aan Oxford studeerde, was hij op de universiteit een mentor en thuis een oudere broer, die de jongere man de weg wees – met name waar het op vrouwen aankwam.
James deed het goed bij de andere sekse. Lang, knap, gefortuneerd en charmant: hij was gewild als huwelijkskandidaat en bij oudere vrouwen die een minder permanente verhouding zochten. Dat zijn fortuin in de koloniën zat was een nadeel, maar wellicht dat hij zich in navolging van andere rijke New Yorkse kooplui tussen beide steden zou bewegen. Naast zijn studie aan Oxford had hij ook de juiste instelling – hij was dol op Londen, stond vierkant achter het Britse imperium en had een uitgesproken mening over de radicale meutes die Londen en New York teisterden. ‘Stevig aanpakken,’ vond James, ‘ze bedreigen de openbare orde.’
Op een mooie zomerdag nodigde Grey hem uit om met hem en zijn vriend Hughes te dineren. Ze ontmoetten elkaar in een taveerne bij de Strand. Ze vormden een opmerkelijk koppel. Grey met zijn warrige haardos en lachende blauwe ogen en Hughes, zoon van een bescheiden kaarsenmaker, die zich omhoogwerkte binnen een juridische firma en altijd onberispelijk gekleed ging. Maar achter die keurige façade ging een verrassend stoutmoedige en onverschrokken geest schuil, aldus Grey.
Het gesprek verliep geanimeerd en er werd overvloedig goede wijn geschonken, al viel het James op dat Hughes matig dronk. Hughes was niet politiek actief, maar zijn vader was een radicaal. Hij informeerde naar James’ familie en kindertijd in New York en zei dat hij de stad ooit hoopte te bezoeken.
‘Ga je zelf ooit terug naar Amerika?’ vroeg hij.
‘Jawel, te zijner tijd,’ antwoordde James.
‘En, als ik zo vrij mag zijn, aan welke kant van het politieke spectrum zul je dan staan?’
‘Mijn familie bestaat uit loyalisten.’
‘Erg loyale,’ voegde Grey er met een glimlach aan toe.
Hughes knikte bedachtzaam. Met zijn smalle gezicht, licht gekromde neus en dicht bij elkaar staande ogen deed hij James aan een vogel denken.
‘Wij zouden beslist aan de andere kant staan,’ zei Hughes. ‘Zoals je weet krijgen de radicalen veel steun van de Londense arbeiders, niet alleen de onderklasse zoals mijn familie. Hooggeplaatste Whigs en zelfs heren van stand zijn het erover eens dat ze in de koloniën hetzelfde willen als waarvoor de Engelsen indertijd koning Charles een kopje kleiner maakten. Geen belasting zonder vertegenwoordiging. Het is het recht van iedere Engelsman.’
‘Maar dat is nog altijd geen reden voor rebellie,’ merkte Grey op.
‘In Engeland werd een eeuw geleden ook gerebelleerd.’
Grey wendde zich lachend tot James. ‘Ik zei toch dat Hughes een eigen mening had?’
‘Ben je niet bang voor chaos?’ vroeg James.
‘Dat waren de royalisten ook toen we ons tegen de tirannie van de koning verzetten. Alle regeringen zijn bang voor chaos.’
‘Maar het Britse rijk…’
‘Ah.’ Hughes staarde James met een gevaarlijke glinstering in zijn ogen aan. ‘Jij vindt dat het Britse rijk vanuit Londen geregeerd moet worden. Londen als het nieuwe Rome.’
‘Eigenlijk wel, ja.’
‘Zo denkt bijna iedereen erover,’ beaamde Hughes. ‘En daarom stuitten we op problemen in Amerika. Alhoewel, problemen, het zijn eerder paradoxen.’
‘Leg eens uit?’
‘De kolonisten beschouwen zich als Engelsen. Vindt jouw vader ook dat hij Engelsman is?’
‘Zeker. En loyalist bovendien.’
‘Maar omdat hij in Amerika woont, geniet hij niet dezelfde rechten die hem tot Engelsman maken en daarom tot loyalist. Dat staat het imperiale systeem niet toe. Je vader is geen vrije Engelsman. Hij is een kolonist. Hij moet dankbaar zijn dat hij door vrije Engelsen wordt geregeerd – en dat, verzeker ik je, is beter dan geregeerd te worden door een tiran – maar meer zit er niet voor hem in. Als je vader loyaal is aan de koning en aan het rijk omdat hij denkt dat hij Engelsman is, dan is dat zelfbedrog. Het draait hoe dan ook op een conflict uit. Als je loyalistische vader verstandig is, schaart hij zich achter de radicalen.’
Deze naargeestige profetie scheen Hughes enige bevrediging te geven. Hij keek de twee anderen triomfantelijk aan.
James schoot in de lach.
‘Ik denk niet dat ik mijn vader die boodschap ga doorgeven. Maar iets anders, zeg mij dan eens hoe het rijk moet worden bestuurd. Hoe kunnen de Amerikaanse kolonisten het best vertegenwoordigd worden?’
‘Twee alternatieven. Een Amerikaanse delegatie in het Britse parlement is wellicht een omslachtige oplossing, omdat er een oceaan tussen zit. Maar het kan werken.’
‘En kunnen kolonisten dan ook hun stem uitbrengen over Engelse aangelegenheden?’ vroeg Grey. ‘Daar zie ik een regering niet zo snel mee instemmen.’
Hughes glimlachte sluw naar James. ‘Zie je waar de kolonisten tegen op moeten boksen?’ Hij draaide zich om naar Grey. ‘Als de regering slim was, dacht zij nog verder. Want als de koloniën groeien, neemt hun aandeel in het Britse parlement navenant toe totdat zij over circa twee eeuwen in de meerderheid zijn. Wie weet verhuist de koning met zijn hofhouding naar New York.’
Grey barstte in lachen uit. James schudde zijn hoofd, geamuseerd maar ook bedachtzaam.
‘Je had het over twee alternatieven,’ zei hij ten slotte.
‘Zeker. Het andere is dat de Amerikanen hun eigen regering vormen, of op zijn minst over hun eigen belastingen beslissen.’
‘Áls ze al belasting willen betalen.’
‘Dat kan moeilijk worden. Maar ze moeten wel hun eigen verdediging betalen. Niettemin is het voor de ministers in Londen erg moeilijk om de macht uit handen te geven.’
Grey kwam weer tussenbeide.
‘Je ziet iets over het hoofd, Hughes. Als onze ministers de eisen van de radicalen inwilligen, vrezen ze dat andere delen in het Britse rijk soortgelijke wensen zullen krijgen en dat het imperium instort.’
‘Ik denk dat ze nog meer moeilijkheden tegemoet kunnen zien wanneer ze dat niet doen,’ antwoordde Hughes.
‘Dus jij bent van mening dat deze status quo met Amerika niet kan voortduren?’ vroeg James.
‘Ik denk dat Benjamin Franklin en mannen als jouw vader tijdelijke compromissen kunnen sluiten. Maar het systeem deugt fundamenteel niet.’
Na het diner wandelden James en Grey samen naar huis. Grey was duidelijk in zijn schik.
‘Wat een type, hè? Hij heeft overal een mening over. Sommige mensen denken dat hij niet goed bij zijn hoofd is, maar ik vind hem geweldig.’
James knikte zwijgend. Hij vond Hughes helemaal geen dwaas. Hij voelde zich ongemakkelijk door de woorden van de jongeman en hij wilde erover nadenken.
De volgende dag ontmoette hij Vanessa voor het eerst in het huis van Lord Riverdale. Hij droeg een prachtige nieuwe blauwe jas die hem erg goed stond. Omdat ze aan hem werd voorgesteld als Lady Rockbourne, dacht hij dat ze was getrouwd. Hij vond haar beeldschoon, met haar blonde haar, slanke figuurtje en lichtblauwe ogen die altijd in de verte leken te staren. Tot zijn verbazing vertelde een van de aanwezige dames op het feest hem later dat Vanessa nogal met hem was ingenomen.
‘Ik heb geen kennisgemaakt met haar echtgenoot,’ antwoordde James.
‘Weet je het niet? Ze is weduwe,’ zei de dame en ze voegde er veelbetekenend aan toe: ‘En in zeer goeden doen.’
Een paar dagen later ontving hij een uitnodiging voor een receptie in Lady Rockbournes huis in Mayfair. Na een paar weken werden ze geliefden, op instigatie van Vanessa die telkens op ontmoetingen aanstuurde. James had al gemerkt dat ze zich tot hem aangetrokken voelde; hij was gevleid maar hij wist dat er meer achter moest steken. Ze gaf echter altijd ontwijkende, luchthartige antwoorden op zijn vraag waarom zij juist hem had uitgekozen.
Het was voor het eerst dat hij intiem was met een aristocrate. Haar klasse was een belangrijk deel van haar aantrekkingskracht, zoveel wilde hij voor zichzelf toegeven. Niet uit snobisme, maar uit nieuwsgierigheid. Ze had een superioriteit over zich die hij bekoorlijk vond, omdat die niet tegen hem gericht was. Hij observeerde de gratie waarmee zij de zaken aanpakte, haar lichtvoetigheid, de subtiliteit waarmee ze de betekenis van een woord kon veranderen, haar ironie en de directheid waarmee ze mindere goden bejegende, al viel die niet altijd in goede aarde. Het was allemaal nieuw voor James en hij was erdoor gefascineerd. Tegelijkertijd bespeurde hij een onrust in haar, een donkere plek in haar ziel en een zekere mate van kwetsbaarheid die beschermende gevoelens in hem opriepen. Hij hield zich voor dat ze behoefte had aan zijn sterke, maar tedere arm.
Ze zochten steeds meer elkaars gezelschap op en zij leek niet meer zonder hem te kunnen. Als ze hem twee dagen niet had gezien, stuurde ze een boodschapper naar huize Albion met het verzoek naar haar toe te komen. Toen ze zwanger raakte, was hij al zo in haar ban dat een huwelijk de meest voor de hand liggende stap was.
Ze ging niet direct op zijn aanzoek in. Tijdens haar week bedenktijd realiseerde James zich dat hij noch een titel noch een landgoed bezat. Een liefdesrelatie was tot daar aan toe, maar een huwelijk was van een heel andere orde. Ongehuwd in verwachting zijn was een serieuze aangelegenheid. Ze had haar zwangerschap kunnen verbergen door spoorslags naar het Europese vasteland te reizen en het kind na de geboorte af te staan. Niettemin liet ze hem na een week weten dat ze met hem wilde trouwen.
De plechtigheid in de fraaie kerk van St George aan Hanover Square was sober, met alleen de Albions, de Riverdales en een paar goede vrienden als getuigen. Zes maanden later werd de kleine Weston geboren.
James was trots op zijn zoon, die zelfs op heel jonge leeftijd al op John Master leek. Maar nog trotser was hij op het feit dat hij als eerste Master een aristocrate had gehuwd. Hij had de komende generaties verzekerd van adellijk bloed, koninklijk zelfs, dat terug reikte tot mensenheugenis.
Vanessa leek ook gelukkig, zelfs als gewone mevrouw Master. Het eerste jaar van hun huwelijk verliep bijna rimpelloos. Bijna, want James had zijn werkzaamheden voor handelshuis Albion weliswaar teruggeschroefd, maar hij was nog altijd vaak van huis.
‘Moet je altijd de koopman uithangen, James?’ vroeg zijn vrouw hem.
‘Ik woon niet op kantoor, hoor,’ zei hij lachend. ‘Albion is een echte heer met een zeer respectabele onderneming. Ik moet onze familiezaken in de gaten houden en dat is geen peulenschilletje.’
‘Misschien moeten we een buitenhuis kopen,’ stelde ze voor. ‘Dat is jou toevertrouwd. En ik zie voor jou een functie in het parlement weggelegd.’
‘Ik heb tegen geen van beide bezwaar, maar de familiezaken eisen nog altijd mijn aandacht op.’
Hij was zich ervan bewust dat Vanessa hem wilde veranderen. Dat was vrouwen eigen. Het amuseerde hem, maar hij was niet van plan daardoor zijn plicht te laten versloffen.
Op zijn beurt sneed hij het onderwerp van de overtocht aan, omdat zijn familie haar heel graag wilde ontmoeten. ‘Nog niet, James,’ zei ze. ‘Weston is nog te jong voor de reis.’ Omdat dit een redelijk argument was, ging hij er niet tegen in.
Tot zijn vreugde raakte ze snel weer zwanger. Hij hoopte op een meisje. Toen de baby in het kraambed stierf, was hij diepbedroefd, maar Vanessa was echt ontroostbaar.
Ze raakte depressief en ging soms maanden niet naar buiten; ze zat slechts bij het raam lusteloos naar buiten te staren. Alles leek zijn glans voor haar te hebben verloren. Al zijn pogingen om haar op te monteren of intiem met haar te zijn, wimpelde ze af. Zelfs de kleine Weston leek haar minder vreugde te schenken. Als ze korte tijd met hem had gespeeld, gaf ze hem weer aan het kindermeisje en gebaarde dat ze de kamer moesten verlaten.
Pas na lange tijd leek ze te herstellen, maar ze werd niet meer de oude. Ze liet James toe in haar bed, maar hij voelde dat zijn aanrakingen niet welkom waren. Hij stelde zich zo begripvol mogelijk op en hoopte op verbetering. Wat hij minder goed kon verteren, was de manier waarop ze Weston behandelde.
Hij was er altijd van uitgegaan dat alle vrouwen een moederinstinct hadden. Hij snapte niet dat Vanessa zo koel kon doen tegen haar zoon.
Op een dag zei ze tegen James, terwijl ze Weston op schoot had: ‘Hij lijkt op jou.’
‘Hij is eerder het spiegelbeeld van mijn vader.’
‘O, is dat het,’ zei ze bedroefd en ze zette de jongen meteen zonder enthousiasme op de grond. James vroeg zich af of ze nog enige affectie voor hem of zijn zoon koesterde.
Niet lang daarna liep James Benjamin Franklin tegen het lijf in de Strand. Toen hij zichzelf aan hem voorstelde, nodigde de oude man hem vriendelijk bij hem thuis uit om bij te praten.
Zijn gezelschap was zoals altijd verhelderend. Ze praatten over de situatie met de patriotten, en James herhaalde zijn gesprek met Hughes.
‘Ik moet toegeven dat ik veel over zijn woorden heb nagedacht,’ zei James, ‘en ik vraag me af of hij gelijk heeft. Misschien kunnen de Amerikaanse kolonisten en het Britse parlement nooit tot een compromis komen.’
Franklin reageerde onverschrokken.
‘Ik kan de logica van je jonge vriend niet weerleggen,’ zei hij opgewekt, ‘maar politiek is eerder een kwestie van onderhandelen en compromissen sluiten dan van logica. Het doet er niet toe of alles klopt in het Britse rijk, waar het om gaat is of alle mensen er samen in kunnen leven. Ik koester nog steeds hoop, dat geldt toch ook voor jou?’
Toen James later via Piccadilly naar zijn huis in Mayfair liep, voelde hij zich een stuk beter. De butler informeerde hem dat mevrouw Master een dame op bezoek had in de theesalon. James liep zacht de trap op en wilde net naar binnen gaan, toen hij hun stemmen achter de deur hoorde.
‘Ik kan het niet meer verdragen. Het is een marteling om met hem onder één dak te moeten wonen,’ hoorde hij Vanessa zeggen.
‘Zo erg kan het toch niet zijn?’ vroeg de andere dame.
‘Zo erg is het wel. Ik zit gevangen in een huwelijk met een koloniaal. Een koloniaal die me naar zijn vervloekte land wil slepen. Ik ril bij de gedachte dat we daar ooit naartoe moeten en hij besluit te blijven.’
‘In Amerika blijven terwijl hij de kans heeft in Londen te wonen? Dat denk ik niet.’
‘Je kent hem niet. Je weet niet hoe hij is.’
‘Je zei zelf dat hij als echtgenoot…’
‘O, over zijn mannelijkheid geen klagen. Volgens mij ben ik zelfs een poosje verliefd op hem geweest. Maar nu verdraag ik hem niet meer.’
‘Dat komt vaker voor in een huwelijk. Dat gaat wel voorbij.’
‘Niet bij mij. Ach, wat was ik een dwaas om in deze valkuil te stappen. En dat allemaal vanwege dat vervloekte kind.’
‘Zo mag je niet praten, Vanessa. Is hij op de hoogte van je gevoelens?’
‘Hij? Die koloniaal? Die snapt nergens iets van.’
James keerde zich zwijgend om. Maar nu snapt de koloniaal het wel, zei hij grimmig tegen zichzelf. Beneden zei hij tegen de butler dat hij zich herinnerde dat hij nog een boodschap moest doen, en dat mevrouw Master niet hoefde te weten dat hij thuis was geweest. Hij liep naar buiten en bleef ruim een uur weg.
Voor James verliep het daaropvolgende jaar als altijd. Hij hield zijn vrouw nauwlettend in de gaten om te kijken of ze blijk gaf van haar walging jegens hem of dat ze weer verliefd op hem was geworden, maar hij ontdekte geen van beide. Hij meed haar slaapkamer, behalve als ze aangaf bepaalde behoeftes te hebben en hij, als gezonde jongeman, haar wensen inwilligde. In de tussentijd ging hij geregeld op bezoek in een discreet etablissement in Mayfair waar de meisjes de reputatie hadden proper te zijn. James besefte dat hij alleen de schijn van een huwelijk ophield vanwege Weston.
Uit Amerika kwam een hele reeks alarmerende berichten over het oproer van de patriotten en het congres in Philadelphia. Omdat het Britse parlement volhardde in zijn opstelling, moest James vaak aan zijn familie denken, en of hij zijn zoontje deel moest laten uitmaken van een leven in Londen of hem meenemen naar de eenvoudigere, schonere wereld waarin hij zelf was opgegroeid. Wat zou hij Weston graag aan zijn ouders laten zien en wat een kwelling was het om steeds zijn vaders brieven te moeten beantwoorden, waarin hij hem telkens vroeg om naar New York te komen. Maar als hij het bij Vanessa ter sprake bracht, weigerde die resoluut haar goedkeuring voor de reis te geven.
Merkwaardig genoeg was het niet de conflictsituatie in zijn gezin dat uiteindelijk de doorslag gaf, maar Benjamin Franklin. Het begon in december 1774.
Nadat zijn goedbedoelde interventie bij de Hutchinson-brieven als een boemerang bij hem was teruggekomen, had Franklin niet alleen de koloniën in alle staten gebracht. In Londen spraken boze tongen dat hij de boel expres had opgestookt en hij werd ronduit beschimpt. Franklin had daarop uit wraak een paar artikelen geschreven waarin hij het Londense bestuur hekelde. Het deed zijn zaak geen goed, integendeel, en Franklins populariteit daalde.
Toen de Masters op een avond met de koets terugreden naar huis, merkte James op dat het hem dwarszat hoe Franklin werd verguisd.
‘Zonder twijfel,’ mompelde Vanessa.
‘Hij bedoelt het goed,’ zei James. En om niet nader te definiëren redenen, behalve dat ze haar gevoel moest hebben opgekropt, barstte Vanessa opeens los.
‘Franklin is een verdomde koloniaal. Een smerige verrader die zich voordoet als gentleman.’
‘Dat is niet helemaal eerlijk.’
‘Hij kwam naar Londen. Hij beloofde zich nuttig te maken. We hebben hem behandeld als een Engelsman. We hebben zelfs die bastaardzoon van hem een functie in New Jersey gegeven. Als hij een echte heer is, staat hem maar één ding te doen. Hij moet zijn mond houden totdat hem iets wordt gevraagd. Als het aan mij ligt, werden alle koloniale verraders op een open veld gefusilleerd. Dan zouden ze in Amerika wel anders piepen.’
‘Aha, denk je er zo over.’
‘Iedereen denkt er zo over, stomme koloniaal,’ schreeuwde ze. ‘Wees dankbaar dat je zoon in de beschaafde wereld is geboren. Ik bid tot de Heer dat hij nooit een voet in je verdomde kolonie zal zetten.’
James vroeg de koetsier, die ongetwijfeld hun ruzie kon horen, te stoppen en stapte uit. Vanessa zei niets.
James ging lopend naar huis. Hij voelde geen wroeging of woede, hij voelde slechts afkeer. Thuis liep hij direct naar zijn bureau en pakte de laatste brief van zijn vader. Toen hij diens dringende verzoek om zijn moeder zo snel mogelijk te komen opzoeken herlas, schaamde hij zich diep. Als zijn gezin niet meeging, ging hij wel alleen. Hij trok zich terug in zijn eigen vertrekken en sliep die nacht alleen.
James stond laat op en nuttigde zijn ontbijt in zijn eentje. Hij stond op het punt om naar Albions kantoor te gaan, toen de butler hem een brief overhandigde. Het was Vanessa’s handschrift. Ze liet hem weten die ochtend vroeg te zijn vertrokken naar het Europese vasteland en dat ze niet wist wanneer ze terug zou komen.
Vlak voor de kerstdagen ging James weer op bezoek bij Benjamin Franklin. Toen hij de oude man op de hoogte bracht van zijn beslissing om naar Amerika te gaan, maakte die tot zijn verrassing geen tegenwerpingen.
‘Feit is dat ik tot dezelfde conclusie ben gekomen,’ zei Franklin. ‘Ik heb op alle deuren geklopt die ik in Londen ken. Bij degenen die me nog binnenlaten, krijg ik telkens hetzelfde verhaal te horen. De Britse overheid zal niet buigen. Ik heb altijd gedacht dat we een compromis konden sluiten. Nu geloof ik daar niet langer in.’ Hij glimlachte even. ‘Ik vrees dat je jonge vriend Hughes gelijk had. Vermoedelijk zal ik je snel achterna komen.’
‘Ik had nog niet begrepen hoe diep de haat jegens de kolonialen zit.’
‘De Britten zijn woest. Als mensen kwaad zijn, gaan ze mee in elke belediging en worden vooroordelen uitvergroot tot de oorzaak van alles.’
‘Ik had ook nog niet door hoe arrogant de Britten zijn.’
‘Dat zit in de aard van elk imperium.’
James nam hartelijk afscheid van Franklin. Nu hoefde hij alleen nog maar zijn reis voor te bereiden, en omdat Westons moeder weg was, kon hij de kleine jongen meenemen. Dat was een zegen – Weston zou zijn grootouders zien.
Toen hij de loopplank naar het schip op liep, met de hand van zijn zoon in de zijne, legde hij voor zichzelf een stille eed af: de jongen zou nooit weten dat zijn moeder niet van hem hield.