OLD ENGLAND
1896
Het was een warme juni-avond in het jaar 1896. Mary O’Donnell zag er vorstelijk uit in haar witte avondjapon met bijpassende lange handschoenen. Ze stond boven aan de trap van het huis van haar broer Sean op Fifth Avenue en werd verwelkomd door een butler. Ze glimlachte naar hem. Het was een glimlach die de grote onzekerheid moest maskeren die aan haar knaagde.
Bij binnenkomst zag ze Sean in de hal staan, elegant gekleed in een wit jacquet.
‘Zijn ze er al?’ vroeg ze nerveus.
‘Ze zitten in de salon,’ antwoordde hij.
‘Hoe bestaat het dat je me zover hebt gekregen. Wat ben je toch een schurk.’ Ze probeerde zo luchtig mogelijk te klinken.
‘Het is maar een dinertje.’
‘Ja, maar wel met een lord.’
Mary haalde even diep adem. Een Engelse Lord zei haar eigenlijk niets, maar daar ging het nu niet om. Ze wist waarom hij hier was en ook wat er van haar werd verwacht. Gewoonlijk had ze geen enkele moeite met dit soort avondjes, maar nu lag het anders. Ze was bang voor de eventuele vragen die haar zouden worden gesteld.
Inmiddels was het vijf jaar geleden dat ze eindelijk gehoor had gegeven aan Seans verzoek en haar betrekking bij de Masters had opgezegd.
Toevallig was er een huis vrijgekomen in een zijstraat van Fifth Avenue, slechts een paar deuren verwijderd van het kapitale huis van haar broer, en hij had het gekocht. ‘Ik ben niet van plan het te verhuren, en je zou me een groot plezier doen als je daar ging wonen,’ had hij gezegd. Vergeleken met het huis van haar broer was het een bescheiden woning, maar voor haar meer dan groot genoeg. Omdat ze zo dichtbij woonde, kwamen Seans kinderen en kleinkinderen met hun vrienden vrijwel wekelijks bij tante Mary op de thee en de band met haar familie was sterker dan ooit.
Ze woonde net een jaar in haar nieuwe huis toen Frank Master ziek werd en overleed. Een paar maanden na zijn dood werd Mary door Hetty uitgenodigd. ‘Nu Frank dood is voel ik me vaak erg eenzaam,’ had Hetty gezegd. ‘Ik zou graag willen dat je me af en toe gezelschap hield, en als je wilt blijven slapen, is er altijd een kamer voor je beschikbaar.’ Sindsdien bracht Mary twee of drie dagen per week in Gramercy Park door, zeer tot haar tevredenheid. Nu ze niet meer werkte, had ze voldoende vrije tijd om te tekenen en lessen te nemen, en samen met Hetty bezocht ze regelmatig tentoonstellingen en woonde lezingen bij. Op het gebied van muziek had ze nog steeds een eenvoudige smaak, maar wanneer de briljante operettes van Gilbert en Sullivan in New York werden opgevoerd, ging ze daar steevast naartoe. Zo had ze bijvoorbeeld Mikado en Yeoman of the Guard wel een keer of vier gezien.
Ze had genoeg mensen om zich heen, allereerst haar familie, maar ook een flink aantal vriendinnen, van wie Gretchen nog steeds de belangrijkste was. Theodore was al jaren getrouwd en had kinderen. Ze zag hem nog af en toe. Terwijl de tijd verstreek had ze zich weleens afgevraagd of ze niet meer haar best had moeten doen aan de man te komen, maar ze had de ware Jacob nooit ontmoet. De waarheid was dat ze altijd had gehoopt met iemand als Theodore of Hans te trouwen, maar dat soort mannen was nu eenmaal zeldzaam. Misschien was alles wel anders gelopen als ze naar Sean had geluisterd en eerder haar betrekking bij de Masters had opgezegd. Maar goed, daarover hoefde ze haar hoofd niet meer te breken, en bovendien was ze voor iemand die uit Five Points kwam heel goed terechtgekomen.
Five Points. Stel je voor dat de lord haar vroeg waar ze geboren was en opgegroeid. Wat moest ze dan antwoorden? ‘Op Fourth Avenue,’ had Sean gezegd. Als ze aan die tijd werd herinnerd, kreeg ze het helemaal te kwaad. Ze zou vast gaan blozen en iets heel doms zeggen en daarmee de waarheid over haar familie aan het licht brengen. ‘Laat het nu maar aan mij over, en maak je geen zorgen,’ had Sean gezegd.
Voor Sean lag het allemaal iets eenvoudiger. Hij kende deze mensen al. Toen hij drie jaar geleden zijn vrouw had verloren, was hij gaan reizen en had met zijn zoon Daniel en diens gezin Londen bezocht. Tijdens dat bezoek had Daniels dochter Clarissa, een keurig opgevoed meisje en een uitstekende amazone, de jonge Gerald Rivers tijdens een jachtpartij ontmoet. Gerald was net teruggekeerd van een bezoek aan Amerika en voelde zich ten zeerste aangesproken door haar levendige Amerikaanse manier van doen. Wat ook meespeelde, was dat het zijn ouders niet was ontgaan dat Clarissa uit een gefortuneerde familie kwam.
Toen Sean haar over deze ontwikkeling had verteld, was Mary niet echt verbaasd geweest. Het was algemeen bekend dat de Britse aristocratie geïnteresseerd was in Amerikaanse erfgenames. Sean had daar een eenvoudige verklaring voor.
‘Ze willen gewoon wat van het geld terugzien dat ze ooit in ons land hebben geïnvesteerd.’ Sinds het middenwesten door de aanleg van kanalen en spoorlijnen was ontsloten, had Engeland steeds meer goedkoop Amerikaans vlees en graan geïmporteerd, wat de binnenlandse productie een gevoelige slag had toegebracht. De prijzen van de Engelse oogsten waren scherp gedaald en de daarvan afhankelijke inkomsten van de aristocratie bedroegen nu nog maar een fractie van die van daarvoor. Het viel hun niet kwalijk te nemen dat ze hun blik hadden gericht op de overzijde van de oceaan, waar voldoende welgestelde meisjes waren met moeders die hen maar al te graag aan de man wilden brengen. Bovendien waren deze jongedames beter opgeleid en aanminniger gezelschap dan de Engelse plattelandsmeisjes.
‘Maar welk profijt hebben de Amerikanen hiervan?’ vroeg Mary.
Sean had zijn schouders opgehaald. ‘Amerikanen die genoeg geld hebben verdiend en alles bezitten wat hun hart begeert, gaan op zoek naar iets anders. Europa beschikt over zaken die in Amerika niet voorhanden zijn, zoals eeuwenoude kunst, omgangsvormen en titels. Dus kopen ze die. Bovendien willen de moeders van die meisjes wat dat betreft elkaar graag de loef afsteken.’
Mary vroeg zich af of deze meisjes hier zelf wel zo blij mee waren. Ze had gelezen over het huwelijk van Consuelo Vanderbilt met de hertog van Malborough. Voor Consuelo’s moeder was het een ware triomf en de bruidegom was in het bezit gekomen van ettelijke Vanderbilt-miljoenen, waarmee hij in staat was zijn schitterende paleis te onderhouden. Maar van Hetty Master had ze ook de andere kant van het verhaal gehoord.
‘Die arme Consuelo is tot over haar oren verliefd op Winthrop Rutherford, een jongen van keurige Amerikaanse afkomst. Maar haar moeder wilde met alle geweld een titel in de familie hebben. Ze heeft dat arme kind gewoon opgesloten en haar gedwongen met de hertog te trouwen. Consuelo heeft tijdens de hele huwelijksplechtigheid alleen maar gehuild. Het was echt zeer ontluisterend.’
Clarissa was trouwens niet op iemand anders verliefd. Integendeel, ze was zeer gesteld op Lord Rivers een na oudste zoon. Hij was een knappe jongeman, officier in een gerenommeerd regiment en hij hield van het buitenleven. Een goede partij, als hij ook nog wat geld had gehad. Sean, die drie kleindochters had, vond het blijkbaar wel vermakelijk.
‘Maar Clarissa is katholiek,’ wierp Mary tegen. ‘En hij is ongetwijfeld anglicaans.’
‘Dat is Clarissa’s zaak,’ zei Sean. ‘Daniel zegt dat hij daar geen bezwaar tegen heeft.’
‘En haar moeder?’
‘Die wil alleen maar dat ze met de zoon van een lord trouwt.’
Het kwam nogal als een verrassing toen Lord en Lady Rivers te kennen hadden gegeven een bezoek aan Amerika te brengen. Maar Sean had toch kans gezien snel het een en ander voor hen te regelen. Ze zouden een paar dagen in New York doorbrengen, met een stoomboot een tocht over de Hudson maken, enige dagen in Saratoga blijven en dan doorreizen naar Boston.
Sean was van plan om de O’Donnells zo goed mogelijk voor de dag te laten komen. Britten gingen er, vaak ten onrechte, van uit dat Amerikanen alleen nieuw geld hadden, maar de aanwezigheid van Clarissa’s oude, rijke grootvader en zijn respectabele zus zouden er zeker toe bijdragen dat haar eerste schreden op het pad van haar nieuwe leven werden vergemakkelijkt.
Toen Sean de vorige dag had gezegd: ‘We zetten ons beste beentje voor, zusje,’ zonk haar de moed in de schoenen.
‘Ik kan niet liegen, Sean,’ had ze gezegd. ‘Daar ben ik nooit goed in geweest.’
‘Dat is ook niet nodig,’ had hij gezegd.
‘Wat moet ik dan doen?’
‘Wees nu maar gewoon jezelf,’
‘En wat ga jij dan doen?’
‘Niets bijzonders.’ Hij glimlachte. ‘Ik zal ze de indruk geven dat we al langer geld hebben dan het geval is. Als je begrijpt was ik bedoel.’
‘O, ik weet zeker dat ik dan iets doms ga zeggen. Laat mij erbuiten, Sean. Zeg maar dat ik ziek ben.’
‘Onzin,’ zei hij. ‘Alles komt in orde.’
Mary zag er als een berg tegen op om de Rivers te ontmoeten.
Mary kon niet ontkennen dat ze erg vriendelijk waren. Gerald Rivers was rond de vijfentwintig jaar en blijkbaar vastbesloten de familie van zijn aanstaande verloofde erg aardig te vinden. Lord en Lady Rivers waren allebei elegante verschijningen. Wat ze ook mochten denken of wat hun bedoelingen ook waren, hun aangeboren goede manieren zorgden ervoor dat ongemakkelijke situaties werden vermeden. Daniel en zijn echtgenote waren zo te zien volkomen op hun gemak en Clarissa straalde. Nadat ze aan elkaar waren voorgesteld, maakte Mary een praatje met de Engelse gasten en vroeg of hun hotel naar wens was. Lady Rivers stelde wat vragen over de musea en galeries in de stad en was duidelijk opgetogen toen Mary haar vertelde welke tentoonstellingen een bezoekje waard waren.
‘We zouden het zeer op prijs stellen als u ons verder ook nog wat advies zou kunnen geven,’ zei Lady Rivers. ‘Mijn echtgenoot en ik voelen ons nu net zo onwetend als de reizigers in Mark Twains The Innocents Abroad.’
Zo keuvelden ze in de salon nog een tijdje genoeglijk met elkaar tot het eten werd opgediend.
Seans eetkamer was zeer ruim en indrukwekkend. Dikwijls werd daar met wel twintig mensen gedineerd, aan een schitterend gedekte tafel. Mary kreeg de indruk dat de Rivers aangenaam verrast waren. Omdat ze die avond maar met acht personen waren, namen ze plaats aan een kleinere, ronde tafel, die meer intimiteit bood en de onderlinge conversatie vergemakkelijkte. Op een gegeven moment vroeg Lord Rivers aan Mary waar ze woonde, waarop ze antwoordde dat haar huis vlak om de hoek was en hem uitnodigde om samen met Lady Rivers een dezer dagen op de thee te komen. Toen Lord Rivers vervolgens begon over de kapitale huizen van Vanderbilt, verderop in Fifth Street, vroeg Mary zich af hoe ze hierop moest reageren. Opeens schoot haar te binnen wat Hetty altijd zei over Gramercy Park.
‘We vinden het wel aangenaam dat het hier iets rustiger is,’ reageerde ze. Dit soort dingen zeiden mensen met oud geld nu eenmaal en Lord Rivers knikte instemmend.
‘Daar ben ik het roerend mee eens, juffrouw O’Donnell,’ zei de lord begripvol.
Tot zover ging alles goed, dacht Mary.
Lord Rivers vertelde haar het een en ander over zijn familie en wist daarbij een aantal interessante feiten te vermelden.
‘De Rivers zijn al sinds generaties echt marinemensen, we hebben zelfs twee admiraals in de familie. De titel en het landgoed zijn nog niet zo lang in ons bezit, mijn vader erfde die pas toen een verre neef van hem overleed. We hebben trouwens ook banden met Amerika. Onze tak stamt af van kapitein Rivers, die plantages bezat in Carolina. In 1776 is hij die kwijtgeraakt.’ Hij glimlachte. ‘Hij was helaas een loyalist.’
‘Dat moeten we hem dan maar vergeven,’ zei Mary. ‘Wat is er met de plantages gebeurd?’
‘Die zijn overgenomen door een vriend van hem in New York. Master was de naam. Maar meer weet ik niet.’
‘Master?’ Mary was zo verbaasd dat haar stem uitschoot. Haar broer, neef en Clarissa keken haar geschrokken aan.
‘Ik geloof dat ze in New York nog steeds een invloedrijke rol hebben,’ zei de lord. ‘Kent u hen?’
Het was alsof de grond onder Mary’s voeten verdween. Nu zou ze moeten vertellen dat ze daar dienstmeisje was geweest. Ze haalde even diep adem.
‘Hetty Master is een van mijn beste vriendinnen,’ antwoordde ze zonder blikken of blozen. ‘Ik ken haar al bijna vijftig jaar.’ Dat was allemaal waar.
‘Kijk eens aan, wat is de wereld toch klein,’ zei Lord Rivers blij verrast.
‘Wat u zegt,’ beaamde Mary.
Het voorgerecht werd opgediend en Mary besloot even een praatje aan te knopen met Gerald. Omdat ze geen verstand had van jachtpartijen of het leger begon ze maar over het theater. Gerald bleek een liefhebber te zijn van Gilbert en Sullivan en hun gesprek kabbelde een tijdje voort. Gerald had al een paar glazen wijn gedronken en te zien aan de kwajongensachtige blik waarmee hij de tafel rondkeek, was hij van plan iets te zeggen wat indruk zou maken op de familie van zijn toekomstige echtgenote. Mary vroeg zich af wanneer er zich een kans zou voordoen.
Die kans kreeg hij tijdens het hoofdgerecht toen Lord Rivers aan Mary vroeg of ze een New Yorker kende die Croker heette en inmiddels op een landgoed in Surrey woonde. De vraag overviel haar en ze antwoordde ontwijkend: ‘Iedereen kent de heer Croker.’
Op dat moment sprong Gerald in.
‘Toen ik vorig jaar in Amerika was, heb ik een bezoek gebracht aan de New York Yacht Club, vader,’ zei hij op ietwat te luide toon. ‘Daar kreeg ik te horen dat Croker te maken had met Tammany Hall en het land uit is gevlucht om een gevangenisstraf te ontlopen.’
Hoewel het enigszins tactloos was van Gerald Rivers, klopte het wel. Boss Tweed had op grote schaal geld verduisterd en zijn opvolger Croker had deze praktijken voortgezet tot er zo veel klachten kwamen dat hij een tijdje het land uit moest. Mary vond het eigenlijk wel vermakelijk dat hij nu als respectabele landheer in Engeland woonde.
‘Is dat waar?’ vroeg Lady Rivers aan Sean. Sean wachtte er wel voor om zijn afkeuring uit te spreken, want hij was zelf te nauw betrokken bij Tammany Hall.
‘Tammany Hall is een ingewikkelde zaak,’ zei hij voorzichtig. ‘Het is een belangrijk politiek apparaat en er moet zorgvuldig mee om worden gesprongen.’
‘Juist ja.’ Lord Rivers knikte begripvol. Maar Gerald Rivers was nog niet uitgesproken.
‘In New York heb ik een geweldige kerel ontmoet. Teddy Roosevelt,’ zei hij. ‘Hij heeft grote plannen om het politieapparaat van New York te zuiveren. Ik heb gehoord dat die ook totaal corrupt is.
‘Die is inderdaad niet perfect,’ gaf Sean toe. ‘Toch zal Roosevelt deze taak nog behoorlijk tegenvallen.’
‘Maar u wilt toch niet ontkennen dat New York City corrupt is?’ drong Gerald aan.
Sean keek hem over de tafel aan.
‘Dat ontken ik ook niet. Ik ben bang dat dit al tweehonderddertig jaar het geval is.’ Hij zweeg even. ‘Vanaf het moment waarop de Britten de zaak van de Hollanders hebben overgenomen,’ voegde hij eraan toe.
‘Touché!’ riep Lord Rivers uit. Zijn vrouw en hij waren duidelijk in hun sas met dit gevatte weerwoord. Mary was trots op haar broer, hij wist kennelijk precies hoe hij deze Engelse aristocraten moest aanpakken.
‘Weten jullie trouwens wie ik in Londen heb ontmoet?’ zei Sean, en hij keek met een ondeugende glans in zijn ogen de tafel rond. ‘De lieftallige Jennie Jerome, zoals ze vroeger heette. Tegenwoordig noemt ze zich Lady Randolph Churchill. Ik herinner me haar nog als meisje.’
Lord en Lady Rivers keken elkaar aan.
‘Zo zo,’ zei de lord cryptisch.
‘Wat is er met haar?’ vroeg Mary.
‘Rond de Prince of Wales heeft zich een kringetje gevormd, juffrouw O’Donnell. Lady Randolph Churchill maakt daar ook deel van uit,’ fluisterde Lady Rivers. ‘Daar horen wij niet bij. Wij vinden hen nogal “losbandig”.’
‘Toch is Jennie Churchill een opmerkelijke vrouw,’ zei Lord Rivers. ‘Weet u dat het gerucht gaat dat haar vader,’ hij liet zijn stem dalen, ‘Joods is?’
‘Dat zou je zeggen, maar het is niet waar,’ verzekerde Sean hem. ‘Jerome is een Franse naam. Ze waren hugenoten.’ Hij grinnikte. ‘Ze hebben ook nog wat indianenbloed, van moederskant.’
‘Heeft Jennie kinderen?’ vroeg Mary.
‘Twee jongens,’ antwoordde Lady Rivers. ‘De oudste heet Winston. We hebben hem nog niet zo lang geleden ontmoet.’
‘Die valt niet bij iedereen in de smaak,’ kwam Gerald tussenbeide.
‘Hoe komt dat?’ vroeg Sean.
‘Mensen vinden hem te brutaal.’
‘Daar valt wel iets over te zeggen,’ zei Sean. Hij vertelde dat Leonard Jerome bij hem was gekomen tijdens de lotingrellen. Voor de goede orde maakte Sean in zijn verhaal een kantoor van zijn saloon, maar verder klopte het helemaal.
‘Hij kwam bij mij op kantoor en zei: “Ik ga de persvrijheid verdedigen.” Toen ik hem vroeg hoe hij dat wilde gaan doen, antwoordde hij: “Ik heb een Gatling-kanon.” Geen idee hoe hij daar aan kwam, maar dit was Jerome ten voeten uit. Hij was een straatvechter. Nu weten jullie waar Winston zijn brutaliteit vandaan heeft.’ Hij schoot in de lach. ‘Winston Churchill lijkt me echt een New Yorker!’
Lord en Lady Rivers aten uit Seans hand. Mary ontspande. Ze had tijdens de maaltijd nauwelijks haar glas wijn aangeraakt, maar nu dronk ze het in één teug leeg. Het was allemaal in orde. Ze keek voldaan om zich heen en luisterde met een half oor naar de conversatie tot ze Lord Riverdale opeens hoorde opmerken: ‘Toen Gerald terugkwam uit New York had hij een foto van de stad voor me meegenomen. Een havengezicht bij zonsondergang, met de Brooklyn Bridge op de achtergrond. Werkelijk een schitterend ding.’ Hij glimlachte naar zijn zoon. ‘En een zeer aardig gebaar.’
‘Gemaakt door een formidabele fotograaf,’ zei Gerald Rivers. ‘Misschien hebben jullie weleens van hem gehoord. Theodore Keller is de naam.’
Mary begon te stralen. Ze wierp haar broer een blik toe. Als hij een spelletje kon spelen, dan kon zij dat ook.
‘Ik ken hem niet alleen,’ zei ze. ‘Ik heb Frank Master zelfs overgehaald om zijn eerste belangrijke expositie te financieren. Ik bezit ook een aantal van zijn foto’s.’
‘Dus u kent hem goed?’ vroeg Gerald enthousiast.
‘Ik ken zijn zus beter,’ reageerde ze zonder met haar ogen te knipperen. ‘Trouwens, mijn vader kocht zijn sigaren in de winkel van hun oom.’ Dat was ook waar, min of meer dan.
‘En wat had uw vader voor beroep?’ vroeg Gerald.
‘Mijn vader…’ Ze was zo tevreden over zichzelf dat ze niet bedacht was op nog meer vragen. ‘Mijn vader, eh…’ Ze voelde dat ze verbleekte. Plotseling was Five Points in al zijn gruwelijkheid volop aanwezig. Alle ogen waren op haar gevestigd. Wat moest ze nu in hemelsnaam zeggen?
‘Ah!’ riep Sean met stemverheffing uit. ‘Dat was me er een.’
Iedereen richtte zijn blik op hem.
‘Mijn vader was particulier belegger,’ zei Sean. ‘Maar net zoals vele investeerders had hij zijn goede en slechte dagen. We verkeerden altijd in de onzekerheid of we nu rijk of volkomen geruïneerd waren. Maar,’ hij glimlachte voldaan, ‘We zijn er nog.’
Mary durfde weer adem te halen en keek gefascineerd naar haar broer. Hij had niet echt gelogen. Hun vader noemde zijn gokpraktijken altijd investeringen en hij had inderdaad zijn goede en slechte dagen. Ze had bewondering voor Sean die deed voorkomen dat hun vader op Wall Street had geopereerd. En door te zeggen ‘We zijn er nog’, wekte hij de suggestie dat het familievermogen nog intact was. Haar broer ging verder.
‘Net zoals Jerome en Belmont, en met hen vele anderen, was hij een echte sportliefhebber. Hij was verzot op de paardenraces en hield van weddenschappen.’ Sean keek Mary aan. ‘Hij had zijn eigen renpaard, zijn grote trots, Brian Boru.’
Mary verslikte zich bijna in een slok wijn en sloeg snel haar ogen neer. Die afgrijselijke oude vechthond die ze in hun stinkende onderkomen hielden was plotseling veranderd in een slank, snel renpaard. Zoiets kon alleen een echte Ier verzinnen.
‘En toen mijn vader stierf,’ ging Sean verder, ‘werd het stoffelijk overschot van zijn paard bij hem begraven.’
‘Echt waar?’ Lord Rivers kon hier wel waardering voor opbrengen, Engelsen hielden van sport en van excentriekelingen. ‘Wat een geweldige kerel. Ik had hem graag ontmoet.’
Sean was nog niet klaar. ‘Dat was nog niet alles, een bevriende priester heeft hen tezamen ter aarde besteld.’ Hij leunde vergenoegd achterover in zijn stoel.
‘Subliem!’ riepen Lord Rivers en zijn zoon tegelijkertijd uit. Wat een combinatie. Stijl, excentriciteit, en een geestelijke die er wel voor waakte om hiertegen bezwaar te maken. De oude O’Donnell was een echte heer, een man naar Lord Rivers’ hart.
‘Is het echt waar dat de priester hen allebei heeft begraven?’ vroeg Lady Rivers aan Mary.
‘Ik was erbij, het is waar. De priester begroef mijn vader met Brian Boru.’
En daar was geen woord van gelogen.
Later toen de familie Rivers was vertrokken, liepen Mary en Sean naar de salon om over de avond na te praten.
‘Ik wil iets drinken,’ zei Mary.
Hij haalde een glas brandy voor haar. Ze keek afwezig voor zich uit en draaide het glas rond in haar hand.
‘Waar denk je aan Mary?’ ‘Je bent echt een duivel,’ zei ze. ‘Niet waar.’ ‘Brian Boru.’
Toen begon ze te lachen en ze bleef maar lachen tot de tranen van verdriet over haar wangen stroomden.