NIAGARA
1825
Het indiaanse meisje hield haar blik op het pad gericht. Een aantal mannen van de boot was al in het bos verdwenen. Ze had hen zien verschijnen op het vlakke stuk met gras en keien, en gezien dat ze opschrokken van het donderende geraas van het water.
Ze was negen. Ze was met haar familie naar de machtige waterval gekomen. Spoedig zouden ze naar Buffalo trekken.
Frank liep op deze zonnige oktoberdag naast zijn vader. De hemel was strakblauw. Op dit moment waren ze alleen, maar aan de platgetrapte bladeren op het pad kon hij zien dat velen hun waren voorgegaan.
‘We zijn er bijna,’ zei zijn vader. Weston Master liet zijn handgeweven jas openhangen. Het was nog heiig, maar de zon was warm. Hij had een sjaal om zijn hals en een wampumgordel omgegord. De gordel was oud en Weston droeg hem niet vaak, opdat hij hem niet zou beschadigen. Hij liep zwierig met zijn wandelstok en rookte een sigaar.
Frank wist dat zijn vader het prettig vond om zijn familie dicht bij zich te hebben. ‘Ik herinner me mijn moeder niet eens,’ had Weston weleens gezegd. ‘Mijn vader zat altijd aan het front. Nadat ik op Harvard werd aangenomen, heb ik hem niet meer teruggezien.’ ’s Avonds zat hij graag in zijn schommelstoel bij de open haard, met zijn vrouw en zijn vijf kinderen – vier meisjes en zijn zoon Frank – om hem heen. Ze speelden spelletjes of hij las hun voor uit komische boeken, zoals Washington Irvings verhaal over Rip Van Winkle.
Ze gingen elke zomer met het gezin twee weken naar tante Abigail in Westchester County en daarna nog een paar weken naar hun neven en nichten in Dutchess County. Hoe meer bloedverwanten Weston Master om zich heen had, des te gelukkiger hij was.
Toch nam hij alleen Frank mee toen de gouverneur hem uitnodigde voor de opening van het nieuwe kanaal.
Het was niet Franks eerste tocht over de Hudson. Drie jaar daarvoor, kort na zijn zevende verjaardag, was de gele koorts in New York uitgebroken. Volgens Weston Master brachten de schepen uit het zuiden de ziekte mee en ze waren met het hele gezin de Hudson op gevaren naar Albany totdat de epidemie voorbij was.
Frank had enorm van die reis genoten. Ze hadden onderweg de Catskill Mountains gezien, waar volgens zijn vader ‘Rip Van Winkle in slaap was gevallen’. Ook Albany vond hij mooi, die bedrijvige hoofdstad van de staat New York. Geheel terecht, volgens Weston, want Manhattan lag onder in de staat en had al genoeg handel, maar Albany was centraal gelegen en groeide gestaag. Ze hadden het oude fort bij Ticonderoga bezocht en hoorden hoe de Amerikanen het van de Britten hadden afgepakt. Frank vond geschiedenis niet erg interessant, maar de geometrische lijnen van de oude stenen muren en de gaten voor de geweren fascineerden hem des te meer.
Deze keer hadden ze vanaf Albany de westelijke richting genomen. Eerst per koets langs de oude tolweg, over de noordpunt van de Catskills naar Syracuse, daarna via Finger Lakes langs Seneca, Geneva en Batavia helemaal tot aan Buffalo. Ze hadden er dagen over gedaan.
Frank wist wel waarom zijn vader hem had meegenomen. Niet alleen omdat hij de enige jongen was thuis, maar juist omdat hij het gewoon boeiend vond om te doorgronden hoe dingen werkten. Daarom nam zijn vader hem altijd mee naar de stoomboten om hem de hittebronnen en zuigers te laten zien. ‘Het mechanisme is hetzelfde als bij de katoenrepelaars in Engeland,’ had Weston uitgelegd. ‘De plantages in het zuiden die wij financieren, produceren voornamelijk katoen. Dat katoen verschepen wij over de oceaan naar de repelaars.’ Frank ging dikwijls naar de haven, waar hij toekeek terwijl blokken ijs in het vrachtruim werden gehesen, die bestemd waren voor de keukens in de grote huizen op het tropische eiland Martinique. Toen de werklui in het voorjaar overal in hun huis gasleidingen hadden aangelegd voor de verlichting, was Frank niet bij ze weg te slaan.
Het was dan ook logisch dat zijn vader uitgerekend hem meenam op deze reis, zodat ze samen de opening van het gigantische waterbouwkundige project konden meemaken.
Weston Master rookte tevreden zijn sigaar. Het loof van de bomen aan weerszijden van het pad sloot zich boven hun hoofden als een baldakijn, maar een stukje voor hen kon hij de blauwe lucht zien. Hij keek naar zijn zoon en glimlachte in zichzelf. Hij was blij de jongen bij zich te hebben. Het was goed voor hem om wat tijd alleen met zijn vader door te brengen. Bovendien wilde hij enkele familiezaken met hem bespreken.
Het was alweer dertig jaar geleden dat zijn vader James onverwacht in Engeland was overleden. De oude Arthur Albion had zijn uiterste best gedaan om zo veel mogelijk informatie te verkrijgen. Kennelijk was James in de stad overvallen door schurken die hem wilden beroven en had hij stevig teruggevochten. Hij kreeg een klap met een knuppel waarvan hij niet meer herstelde. Het schokkende nieuws van zijn vaders gewelddadige dood had hem in zijn vooroordelen bevestigd: Engeland had zijn moeder van hem afgenomen en door de oorlog met Engeland was zijn vader bijna nooit thuis en noemden de jongens op school hem een verrader. De wonden waren nog niet genezen of ze kregen het bericht dat het overzeese land zijn vaders leven had opgeslokt, als een onverzadigbare wraakgodin. Weston mocht dan een rationele Harvard-student zijn, het was niet vreemd dat door deze rampspoed een instinctieve aversie jegens Engeland en alles wat Engels was zich in zijn hart had genesteld.
Die aversie groeide met de jaren. Toen de Franse Revolutie uitbrak, had hij nog enige hoop dat er in navolging van Amerika een nieuwe vorm van vrijheid gloorde in Europa. Maar de sociale constitutie waar Lafayette en zijn vrienden naar streefden, verzandde in een afgrijselijk bloedbad en daarna diende Napoleon zich aan. Weston concludeerde dat de vrijheid van de Nieuwe Wereld nooit mogelijk zou zijn in de Oude Wereld. Europa zat verstrikt in oeroude haatconflicten en rivaliteit tussen de landen. Het oude continent was voor hem een duister oord en hij wilde er zo weinig mogelijk mee te maken hebben. En in dezen bevond hij zich in uitstekend gezelschap. Washington had in zijn afscheidsrede gezegd dat het nieuwe Amerika conflicten met het buitenland moest vermijden. Jefferson, vaandeldrager van de Europese Verlichting en voormalig inwoner van Parijs, pleitte ook voor vriendschappelijke betrekkingen met alle landen, maar geen bondgenootschappen. Madison was het daarmee eens. Zelfs John Quincy Adams, de grote diplomaat die in allerlei landen had gewoond, van Rusland tot Portugal, deelde deze opinie. Europa betekende problemen.
Het bewijs van hun inzicht werd een decennium geleden geleverd toen Engeland en Napoleon in oorlog waren, wat de Verenigde Staten, die een vriendschapsverdrag hadden met de Fransen, in een precaire situatie bracht. Engeland tolereerde de handelsbetrekkingen tussen Amerika en hun vijand niet en begon Amerikaanse vrachtschepen te hinderen. De zaak culmineerde in 1812 tot een nieuwe oorlog tussen de Amerikanen en de Engelsen.
Nee, Weston had niets dan bittere herinneringen aan al die oorlogen. De Britse blokkade van de New Yorkse haven had zijn onderneming bijna geruïneerd. De gevechten aan de oostelijke kustlijn tot ver in Canada hadden miljoenen dollars gekost. Die verdomde Britten hadden zelfs de woning van de Amerikaanse president platgebrand. Toen de heikele kwestie na drie jaar werd geslecht en Napoleon het strijdtoneel verliet, was Westons overtuiging inmiddels van graniet.
Amerika mocht nooit meer in deze positie komen. Ze moest zo sterk zijn als een fort. Sterk genoeg om alleen te staan. President Monroe zette dit nog verder door. Om Amerika veilig te stellen, verklaarde hij, moesten de continenten ten westen van de oceaan, Noord- en Zuid-Amerika, alsook de Caribische Eilanden, onder Amerikaanse invloed komen te staan. De Europese landen konden ruzie zoeken zoveel ze wilden, zolang de Amerika’s maar buiten schot bleven. Het was een gewaagde uitspraak, maar Weston was het roerend met Monroe eens.
Want waar hadden de Amerikanen die Oude Wereld nog voor nodig, met dit reusachtige gebied aan hun voeten? Overweldigende rivieren, rijke valleien, eindeloze bossen, schitterende bergen, vruchtbare gronden – het was een land met grenzeloze mogelijkheden dat zich uitstrekte tot aan de horizon. De vrijheid en de weelde van dit continent lagen voor het oprapen.
Dat was wat Weston zijn zoon wilde laten inzien. Voor New York, alsook voor de familie Master, betekende dit onlangs gegraven kanaal een voorbeeld van die grandioze potentie. Voor hun vertrek had hij op de tafel in zijn studeerkamer de kaart van Noord-Amerika uitgevouwen en Frank op aandachtspunten gewezen die van cruciaal belang waren.
‘Kijk, hier lopen de Appalachen, vanaf Georgia helemaal langs Virginia, Pennsylvania, New Jersey en New York, waar ze overgaan in de Catskills en daarna in de Adirondacks. De oude Dertien Koloniën bevonden zich alle aan de oostzijde. Maar de toekomst ligt aan de andere kant, Frank. Het grote westen van Amerika.’ Bij die woorden maakte hij een weids gebaar over de kaart tot aan de Grote Oceaan.
De delen die reeds tot de Verenigde Staten behoorden, waren gekleurd. Het territorium dat ver weg in het westen lag, achter de Rocky Mountains, had geen kleur. Na de oorlog van 1812 hadden de Spanjaarden Florida opgegeven, maar hun immense Mexicaanse rijk strekte zich langs de westkust uit tot aan Oregon Country, het open gebied dat Amerika en de Britten samen overheersten. Het deel vanaf de oostzijde van de Rockies tot aan New Orleans was gekleurd. Dat was de zogeheten Louisiana Purchase, met een oppervlakte net zo groot als de dertien staten samen, en die Jefferson voor een koopje van Napoleon had gekocht. ‘Napoleon was een geweldige veldheer maar een beroerde zakenman,’ zei Weston tegen Frank. Het grootste gedeelte van die Purchase was nog niet opgedeeld in staten, maar Weston wist zeker dat het te zijner tijd zou gebeuren. Maar waar het echt om ging was het gebied onder de Grote Meren, en hij wees zijn zoon erop.
‘Kijk eens,’ zei hij. ‘Ohio, Indiana, Illinois; daarboven ligt Michigan, en Kentucky en Tennessee zitten eronder. Een schatkamer. De toekomstige graanschuren van de wereld. New York profiteert daar nog niet van. Al het graan en andere landbouwproducten gaan via de Ohio River naar de Mississippi,’ hij volgde de koers met zijn vinger, ‘totdat ze in New Orleans kunnen worden verscheept.’ Hij glimlachte. ‘En daarom hebben we het Erie-kanaal gegraven.’
De geografie speelde de New Yorkers in de kaart. De brede strook tussen de Catskills en de Adirondack Mountains was ideaal voor de aanleg van een kanaal.
‘Hier, bij het Erie-meer ligt Buffalo, waar het kanaal net ten zuiden eindigt. Allerlei producten worden daar naartoe gebracht.’
‘Dus nu kunnen we het kanaal gebruiken om de goederen naar het oosten te verschepen in plaats van naar het zuiden?’
‘Precies. Transport over land is duur en traag. Maar dankzij het kanaal kunnen vrachten binnen zes dagen van Buffalo naar New York worden gebracht. Transportkosten dalen van honderd naar vijf dollar per ton. Dat zet alles in een ander daglicht. De rijkdom van het westen zal door New York vloeien.’
‘Het is minder goed voor New Orleans, toch?’ vroeg Frank.
‘Klopt, maar dat is hun probleem.’
Ze hadden de dag ervoor al een hele rondleiding om en rond het nieuwe kanaal gekregen, en Frank had met zijn vragen indruk gemaakt op de ingenieur. Vandaag wilde Weston iets anders met hem delen. Hij had het onderwerp al eerder ter sprake gebracht tijdens dit uitstapje. Bij de Hudson had hij zich omgedraaid en Frank gewezen op New York dat achter hen lag, voorbij de hoge klifpartij met de palissaden, waar de haven in een gouden gloed was gehuld.
‘Een machtig uitzicht, hè?’ zei Weston.
Bij West Point staarden ze over de schoonheid van Hudson Valley, een spektakel dat zijn hart altijd in beroering bracht. Wederom porde hij zijn zoon in zijn zij, maar diens antwoord ‘geweldig’ klonk afwezig. Daarna waren ze in westelijke richting gelopen, voorbij meren en bergen met schitterende panorama’s en glorieuze zonsondergangen.
Naast de weidse rijkdom van het landschap wilde hij zijn zoon ook Amerika’s spirituele karakter tonen. Het uitgestrekte land, de ongekende vrijheid en de indrukwekkende natuur grensden aan het ongelooflijke. De Oude Wereld kon dit ondanks zijn vele pittoreske plekken niet overtreffen. Hij herkende Gods hand in dit natuurlijke reliëf van vlaktes, woestijnen en bergkammen. Het was het Amerika zoals de oorspronkelijke bewoners het hadden ervaren, vele eeuwen voor zijn voorouders hier waren neergestreken. En hij wilde ontdekken of zijn zoon ook zijn hart kon laten volstromen. Daarom had hij hem meegenomen. Als deze overweldigende aanblik de jongen niet in beroering zou brengen, dan wist hij het niet meer.
‘Het Erie-meer is hoger dan het Ontario-meer,’ zei hij snel. ‘Als het water door het kanaal ertussen stroomt, bereikt het een plek waar het steil naar beneden valt. Je zult het zo zien.’
Frank had de voorbereidingen voor deze reis met veel genoegen beleefd. Hij had met interesse op de kaart gekeken; hij hield van kaarten. In zijn vaders studeerkamer hing ook een grote blauwdruk voor de stad New York, met een perfect raster van lange straten. Onder de Britten was de stad fors in omvang toegenomen, maar het plan betrof uitbreiding tot helemaal aan Harlem. Hij bewonderde de eenvoud van de plattegrond en het feit dat het de toekomst betrof, en niet het verleden.
De rondleiding bij het kanaal had hem ook gefascineerd. De grote greppel, zo werd het schertsend genoemd. Maar Frank vond het kanaal fabuleus en niet grappig. Door het verschil in hoogten over de gehele lengte waren er vijftig sluizen aangebracht met elk een vallengte van bijna vier meter. Het was uitgegraven door Ierse bouwvakkers, de wanden waren gebouwd door Duitse metselaars.
De volgende dag zou het kanaal officieel worden geopend door gouverneur DeWitt Clinton en zij waren uitgenodigd op de boot die langs alle sluizen en via de Hudson naar New York zou varen. De gouverneur was een neef van de patriottische gouverneur Clinton die in de onafhankelijkheidsoorlog had meegevochten. Hij zou twee emmers water uit het Erie-meer meenemen om die in de New Yorkse haven uit te gieten.
Ze hadden het eind van het pad bereikt. Ze stapten tussen de bomen vandaan en knipperden met hun ogen tegen het felle zonlicht. Hij hoorde een donderend geraas. Overal op het platform stonden groepjes mensen; sommigen waren zelfs tegen de rotsen omhoog geklommen voor een nog overweldigender uitzicht op de watervallen. Hij zag ook een groepje indianen.
‘We zijn er, Frank,’ zei zijn vader. ‘De Niagara Falls.’
Ze staarden in stilte naar het machtige watergordijn. Frank had nog nooit zoiets gezien. Beneden spatte het gordijn in een wolk van waterdruppels omhoog.
‘Subliem,’ zei zijn vader zacht. ‘Het is een almachtige hand, Frank. De stem van God.’
Frank wilde iets zeggen, maar de woorden bleven hem in de keel steken. Opeens wist hij het.
‘Hoeveel liter water stort hier per minuut naar beneden?’ vroeg hij.
‘Ik weet het niet, jongen,’ zei zijn vader. Hij klonk lichtelijk teleurgesteld. Frank boog zijn hoofd. Toen voelde hij zijn vaders hand op zijn schouder. ‘Luister alleen maar,’ zei hij.
Frank gehoorzaamde. Hij luisterde een poosje, totdat zijn aandacht werd getrokken door een indiaans meisje. Ze was ongeveer van zijn leeftijd, en hij dacht ze naar hen staarde.
Frank had geen belangstelling voor meisjes, maar iets in haar trok zijn blik naar haar toe. Ze was knap. En ze keek nog steeds in hun richting.
‘Papa,’ zei hij, ‘dat meisje kijkt naar ons.’
Zijn vader haalde zijn schouders op. ‘We kunnen een eindje langs het water lopen,’ zei hij, ‘en de waterval van beneden bekijken. Het is een flinke tocht, maar de moeite waard.’
‘Goed,’ zei Frank.
Op dat moment kwam het meisje hun kant op. Haar tred was zo licht dat ze wel leek te zweven. Zijn vader zag haar ook en bleef staan.
Frank wist dat tijdens de oorlog in 1812 het grote indiaanse opperhoofd, Tecumseh, veel indianen had overgehaald met de Britten mee te vechten. In Mohawk Country, waar Frank zich nu bevond, hadden veel indianen zich bij het opperhoofd aangesloten, wat een jammerlijke vergissing was geweest. Tecumseh was gesneuveld en velen met hem. Maar er waren in deze contreien nog altijd veel Mohawk. Hij ging ervan uit dat zij tot die stam behoorde.
Toen ze dichterbij kwam, merkte hij dat ze niet naar hem keek, maar naar zijn vader.
‘Ze heeft mijn wampum gezien,’ zei zijn vader. En inderdaad, toen ze bij hen stond, raakte ze de wampum aan en liep om Weston heen. Die trok zijn jas omhoog zodat ze de gordel goed kon bekijken. Ze keek naar hem op. Frank merkte op dat ze een getinte huid had, maar blauwe ogen. Zijn vader had het ook gezien.
‘Kijk, Frank, ergens moet er blank bloed door haar aderen stromen. Dat zie je wel vaker.’ Hij richtte zich tot het meisje. ‘Mohawk?’
Ze schudde haar hoofd. ‘Lenape,’ zei ze op zachte toon.
‘Ken je de Lenape, Frank?’ vroeg zijn vader. ‘Die indianen woonden eerst in Manhattan, maar je ziet ze amper nog. De laatste overlevenden hebben zich overal verspreid en zich in het westen bij grotere stammen aangesloten. Volgens mij zitten er heel veel in Ohio. Eén groep, de Turtle Clan, settelde zich in 1792 bij het Erie-meer.’
‘Was haar familie dan in Manhattan toen wij daar arriveerden?’
‘Waarschijnlijk wel.’ Hij keek naar het meisje. ‘Wil je mijn wampumgordel?’ vroeg hij vriendelijk. ‘Dat zal helaas niet gaan.’
‘Verstaat ze je wel, papa?’
‘Ik heb geen idee.’ Toen viel zijn blik op de ketting om haar hals. Hij maakte een gebaar dat hij de hanger wilde bekijken. Ze weigerde niet, vast omdat ze zijn gordel had mogen bestuderen.
Het was een delicaat sieraad. Twee fijne, aan elkaar gelijmde houten ringen met nog een extra twijgje eromheen gedraaid voor de stevigheid met een glanzend rond object erin. Weston hield hem omhoog.
‘Wel verdraaid,’ zei hij, ‘weet je wat dat is, Frank?’
‘Het ziet eruit als een nieuwe dollar.’
‘Ja en nee. We slaan al veertig jaar Amerikaanse munten, maar deze is ouder. Het is een Hollandse dollar. Een leeuwendaalder.’
‘Ik ken ’m niet.’
‘Ze waren nog in omloop toen ik heel klein was, maar toen waren ze al flink versleten. Maar deze is nooit gebruikt. Hij moet minstens honderdvijftig jaar oud zijn, misschien ouder.’ Frank keek naar de afbeeldingen van de leeuw en de ridder op beide zijden.
‘Ik vraag me af of ze hem wil verkopen,’ zei zijn vader en hij legde het meisje in gebarentaal uit wat hij wilde. Ze schrok en schudde haar hoofd. Hij dacht even na, wees op zijn wampumgordel en vroeg: ‘Ruilen?’
Frank zag haar even aarzelen. Toen schudde ze wederom haar hoofd en hield haar hand op ten teken dat ze de hanger terug wilde. Ze keek niet blij.
Maar zijn vader gaf zich niet zo snel gewonnen. Hij glimlachte, hield de hanger vast en probeerde het nogmaals.
Maar ze bleef weigeren.
Zijn vader keek naar de indianen verderop, die onbewogen het tafereel aanschouwden.
‘Vast familie van haar,’ zei hij. ‘Misschien halen zij haar wel over hem te verkopen.’ Hij wikkelde de leren veter eromheen als een pakje. ‘Ik ga het met hen bespreken.’
Het meisje was zichtbaar geagiteerd. Ze stak dwingend haar hand uit.
‘Geef terug, pap,’ zei Frank opeens. ‘Laat haar met rust.’
Zijn vader draaide zich fronsend om. ‘Wat is er aan de hand, jongen?’
‘Hij is van haar, pap. Geef ’m terug.’
‘Maar ik dacht dat je ’m wilde hebben.’
‘Nee.’
Zijn vader gaf het meisje met tegenzin de hanger terug. Ze hield hem stevig in haar hand en rende over het gras terug naar haar familie.
Zijn vader staarde een moment naar het water.
‘Nou, dat waren dan de Niagara Falls,’ zei hij.
Toen ze weer op het pad liepen, zei zijn vader: ‘Gevoelens en handel gaan niet goed samen, Frank.’
‘Ik weet het.’
‘Dat meisje. Ze heeft misschien blank bloed van generaties terug, maar ze is nog steeds een wilde, weet je?’
Die avond dineerden ze met de gouverneur in een grote zaal en alle genodigden die de volgende dag deelnamen aan de bootreis proostten op het nieuwe kanaal. Toen het diner was afgelopen en de meesten aan de nazit met sigaar en digestief zaten, vroeg Frank aan zijn vader of hij buiten een luchtje mocht scheppen.
‘Natuurlijk, jongen, maar blijf niet te lang weg. We moeten morgenochtend vroeg uit de veren.’
Buffalo was een klein plaatsje. De bewoners noemden het een dorp, maar Frank kon zien dat er al heel veel was bijgebouwd en dat het een echt expansiestadje was. De straten waren op dit tijdstip verlaten. Het was een koele, heldere nacht.
Hij stak het kanaal over en belandde op een open plek aan de oever, met wat rotsen en een paar naaldbomen. Hij ging op de rots zitten en staarde over het water. Er streek en briesje over zijn gezicht en na enige tijd kon hij het ook horen aan de ruisende bomen.
Hij dacht aan het meisje en haar dierbare hanger. Hij was blij dat hij tussenbeide had kunnen komen en vroeg zich af waar ze nu was. Zou ze ook aan hem denken? Hij hoopte het. Nadat hij een poosje naar het geluid van de wind had geluisterd, als een zuchtende ademtocht in de bomen, merkte hij dat hij het koud had gekregen en hij ging terug naar zijn vader.