49
Precies dertien uur nadat Bennie Griessel in zijn flat wakker werd gebeld, om 18.37 uur, zegt hij tegen John Afrika: ‘Commissaris, ik moet om zeven uur in Canal Walk zijn, mag ik gaan?’
De commissaris staat op en legt een hand op Griessels schouder. ‘Hoofdinspecteur, ik wil je maar één ding zeggen: Als er ooit een man was die een bevordering verdiend heeft, dan ben jij het. Ik heb er nooit aan getwijfeld dat je de zaak zou oplossen... nooit.’
‘Dank u, commissaris.’
‘Laat Vusi het hier afhandelen, ga je dingen doen, we praten morgen verder.’
‘Dank je, Bennie,’ zegt Vusi van achter de tafel, waar het dossier steeds dikker wordt.
‘Graag gedaan, Vusi,’ en dan is hij de deur uit, haastig, hij zal geen tijd hebben om een ander overhemd aan te trekken, maar hij kan Anna het verhaal vertellen, hoe het gat daar gekomen is. En dan herinnert hij zich dat hij zijn zoon moest bellen. Fritz had hem gebeld met het nieuws dat hij van school gaat en dat zij, Wet & Orde met een ampersand, een ‘vette gig’ hadden gekregen, ze staan in het voorprogramma van Gian Groen en Zinkplaat tijdens een tournee, pa, ze hebben het over 25 duizend per maand, dat is meer dan zesduizend de man. Toen had Griessel gezegd: ‘Ik bel je terug, de boel loopt hier een beetje uit de hand.’
Hij stapt in de auto, pakt de handsfree van zijn mobiel uit het handschoenenkastje, sluit hem aan, belt en rijdt naar de Buitengracht en de N1.
‘Hallo, pa.’
‘Hoe gaat het, Fritz?’
‘Cool, pa, cool.’
‘Zesduizend rand per persoon voor de band?’
‘Ja, pa. Awesome, en ze betalen voor eten en overnachting en alles, pa.’
‘Dat is fantastisch,’ zegt Griessel.
‘Ik weet het, pa, een professionele musicus heeft geen eindexamen nodig, pa, waarvoor, ik bedoel, waarom moet ik het intieme leven van de slak kennen, pa. Nu moeten jullie die brief tekenen, want ik word pas in december achttien, pa.’
‘Nou, kom maar op met die brief, Fritz.’
‘Meen je dat, pa?’
‘Jazeker. Iemand heeft niet meer dan zesduizend in de maand nodig. Want je flat gaat je, laten we zeggen tweeduizend kosten...’
‘Nee, pa, ik blijf eerst nog thuis wonen...’
‘Maar je gaat je moeder toch zeker logies betalen? Voor de was en schoonmaken en eten?’
‘Vind je dat, pa?’
‘Ik weet het niet, Fritz. Wat denk jij dat eerlijk is?’
‘Sure, pa, het klinkt eerlijk.’
‘En dan heb je een auto nodig, laten we zeggen een afbetaling van zo’n tweeduizend, plus de verzekering en de benzine en onderhoud, drie, drieënhalf...’
‘Niets daarvan, pa, Rohan heeft een Ford Bantam op de kop getikt voor tweeëndertigduizend, je hoeft toch niet met zo’n snelle auto te beginnen.’
‘Waar had hij die tweeëndertigduizend vandaan?’
‘Van zijn vader.’
‘En waar ga jij tweeëndertigduizend vandaan halen?’
‘Ik... eh...’
‘Maar kom, laten we zeggen dat je tweeduizend per maand spaart voor een auto, dan is het maar vijftien maanden, anderhalf jaar, dan heb jij een Bantam, maar dan zitten we al op vierduizend qua uitgaven en dan heb je nog geen kleren gekocht, je hebt nog geen belminuten voor je mobiel, je hebt nog geen snaren voor je gitaar, scheermesjes, aftershave, deodorant, je hebt nog geen chick mee uit genomen...’
‘We hebben het niet meer over chicks, pa.’ Maar de eerste tekenen van inzicht klinken al door in de stem van zijn zoon, het enthousiasme is verflauwd.
‘Waar hebben jullie het dan wel over?’
‘Girls, pa.’
‘En als de tournee voorbij is, Fritz, waar komen dan de volgende zesduizend per maand vandaan?’
‘Er komt wel iets.’
‘En als er niets komt?’
‘Waarom zijn jullie altijd zo negatief, pa? Jullie willen niet dat ik gelukkig word.’
‘Hoe gelukkig zul je worden als je geen inkomsten hebt?’
‘We gaan een cd maken, pa, we gaan het geld van de tournee pakken en een cd maken en dan...’
‘Maar als jullie het geld van de tournee pakken, waar gaan jullie dan van leven?’
Stilte. ‘Jullie gunnen me niets. Mag een mens niet dromen?’
‘Ik gun je alles, jongen. Daarom stel ik die vragen.’
Geen reactie.
‘Ga je er nog een beetje over nadenken, Fritz?’
‘Waarvoor moet ik het intieme leven van de slak kennen, pa?’
‘Dat is een ander verhaal. Ga je nadenken?’
Traag, onwillig komt het: ‘Jaaaaa, pa.’
‘Goed, tot later.’
‘Oké, pa.’
‘Bye, Fritz.’
‘Bye, pa.’
Hij glimlacht in zichzelf in de auto op de N1. Zijn zoon. Net als hij was. Vol plannen.
Totdat hij vooruitdenkt. Aan Anna. Dan verdwijnt de glimlach. En hij krijgt het benauwd.
Ze zit buiten waar je het water kunt zien. Dat is een goed teken, denkt hij.
Hij staat even in de deuropening van Primi en kijkt naar haar. Zijn Anna. Tweeënveertig, maar ze ziet er goed uit, het is alsof ze de afgelopen maanden het juk van het alcoholisme van haar man heeft afgegooid, waardoor er weer iets jongs in haar is. De witte blouse, de blauwe spijkerbroek, het vestje over de schouders.
Dan ziet ze hem. Hij let goed op haar gezicht als hij naar haar toe loopt. Ze glimlacht, maar niet breed.
‘Hallo, Anna.’
‘Hallo, Bennie.’
Hij zoent haar op de wang. Ze draait haar hoofd niet weg. Goed teken.
Hij trekt een stoel naar achter. ‘Neem me niet kwalijk dat ik er zo bij loop, maar het was een krankzinnige dag.’
Haar ogen vallen op het gat in de zak. ‘Wat is er gebeurd?’
‘Ze hebben op me geschoten.’ En hij gaat zitten.
‘Allemachtig, Bennie.’
Goed teken.
‘Grootste geluk van mijn leven. Nog geen uur eerder stak ik een Leatherman in mijn zak, je weet wel, zo’n ding met van die tangetjes.’
‘Je had dood kunnen zijn.’
Hij haalt zijn schouders op. ‘Als het je dag is, is het je dag.’
Ze kijkt naar hem en laat haar ogen over zijn gezicht glijden. Hij smacht naar het moment dat ze haar hand zal uitsteken, zoals vroeger, zijn verwarde haar zal gladstrijken en zal zeggen: ‘Bennie, die bos van jou...’
Hij ziet hoe haar hand beweegt. Ze legt hem weer neer. ‘Bennie...’ zegt ze.
‘Ik ben nuchter,’ zegt hij. ‘Al bijna zes maanden.’
‘Ik weet het. Ik ben heel trots op je.’
Goed teken. Hij grijnst naar haar, vol verwachting.
Ze haalt diep adem. ‘Bennie... Er is maar één manier om dit te zeggen. Er is iemand anders, Bennie.’