44

‘Neem jij de achterkant, Vusi, daar moet een deur zijn, ik geef je een paar seconden,’ zegt Griessel onder het rennen en ziet hoe de zwarte rechercheur naar rechts afbuigt, de hoek van het gebouw om.

Hij komt bij de grote witte schuifdeur, drukt zijn rug tegen de muur, met zijn dienstwapen in beide handen voor zich. Hij moet eerst zijn jagende adem onder controle krijgen en telt, eenentwintig, tweeëntwintig, drieëntwintig, want hij wil Vusi twintig seconden geven. Hij bidt. Lieve Heer, laat haar leven. Vierentwintig. Wanneer heeft hij voor het laatst gebeden? Toen Carla in levensgevaar was, toen is zijn gebed gedeeltelijk verhoord, hij pakt de kans, elke kans, als hij maar alsjeblieft Bill Anderson zal kunnen bellen en zal kunnen zeggen: ‘Ze leeft.’ Vijfentwintig, dan hoort hij een schot, schrikt, grijpt de deur met zijn linkerhand, rukt hem open en rent gebukt naar binnen. Hij ziet de jongeman recht voor hem, lang en atletisch, een loop met een geluiddemper op zijn hart gericht en weet op dat moment dat alles voorbij is, zijn eigen pistool enkele graden te ver naar rechts.

Het schot knalt en mept Bennie Griessel omver. Zijn rug slaat tegen de deur, een ontploffende pijn in zijn borst. Heel even beseft hij hoe eigenaardig het is, dat hij het schot eerst voelde en daarna pas hoorde. Hij valt op de grond. Het gevoel dat hij de hele dag al had, het naderende onheil, het is nu uitgekomen.

 

Oerson wacht op haar ogen. Hij wil het laatste gezicht zijn dat ze ziet. Hij wil weten hoe doodsangst eruitziet, hij wil het levenslicht uit haar ogen zien verdwijnen. Maar vooral wil hij weten hoe het voelt, de macht. Ze zeggen dat de macht om een leven te nemen onbeschrijfelijk is. Hij vraagt zich dat al zo lang af.

Haar ogen kijken in de zijne.

Hij ziet geen angst. Hij vraagt zich af of ze haar iets hebben ingespoten. Ze lijkt afwezig.

‘Rachel,’ zegt hij om haar te laten focussen.

Dan hoort hij het schot. Hij kijkt om naar de deur.

Nog een schot.

‘Shit,’ zegt hij.

 

Vusi rent de eerste hoek om, langs de korte kant van de loods, dan de volgende hoek. Hoge ramen, twee meter van de grond. Een stalen deur met een groot hangslot. Hij aarzelt niet, gaat tegen de muur staan, mikt en schiet op het slot. Het 9 mm projectiel slaat het aan stukken. Hij rukt de deur open. Binnen is het schemerig, een vrij kleine ruimte, een keuken, vuile glazen en koffiebekers in de gootsteen, een dichte deur.

Hij hoort een schot, niet donderend hard, klein kaliber? Bennie! Dan rent hij naar de tussendeur en opent die. Een grote ruimte met stapels apparatuur. Een lichtbaan aan de voorkant, de grote schuifdeur. Daar ligt iemand, doodstil. Lieve Heer, het is Bennie. Beweging, een jonge blanke links van Vusi met een lang wapen in de hand. ‘Staan blijven!’ Het helpt niet, de man draait zich om. Vusi schiet. De man valt, in slow motion. Hij heeft nog nooit iemand doodgeschoten, uSimakade, wat doet die stad met hem? Er slaat een kogel in de muur naast Vusi. Van rechts. Hij duikt achter vaten, rolt naar rechts, komt weer overeind. Hij ziet hem, nog een pistool met een geluiddemper dat hem zoekt, hij haalt de trekker over, een, twee, drie keer. De man struikelt en valt op een stapel plastic jerrycans. Hij heeft een man doodgeschoten, het besef ligt zwaar in hem. Langzaam komt hij overeind, met zijn blik op de stille figuur, hij ziet het bloed dat uit de buik over het witte plastic van de watercontainers vloeit, lange strepen. Levensbloed.

Er beweegt een schaduw vlak naast hem, hij keert terug naar de werkelijkheid, te laat, het pistool drukt tegen zijn hoofd. ‘Black cunt,’ zegt de stem.

 

De verschrikkelijke pijn in zijn borst, Griessel kan zich niet bewegen, krijgt geen adem. Hij ligt op de betonnen vloer. De dood zal komen, alles is voorbij, hij had op de Taskforce moeten wachten. In de periferie een beweging, aan de andere kant, hij probeert zijn hoofd te draaien. Vusi. Een donderend schot, iemand valt, verder naar rechts. Alles in slow motion, onwezenlijk, vaag, ver weg. Het is het begin, het afbrokkelen van het leven, hij zal nu de gil horen, de angstaanjagende schreeuw wanneer je in de diepe, donkere afgrond tuimelt. Waarom is hij niet bang? Waarom die... rust, alleen dat intense verlangen naar zijn kinderen, zijn vrouw. Anna? Nu weet hij dat hij haar terug wil, nu, te laat.

Beweging. Hij kan zien. Nog niet dood. Vusi schiet weer, drie keer. Hij kijkt naar zijn collega. De adem komt nu makkelijker. Hoe kan dat? Bennies hand gaat langzaam naar zijn borst, voelt naar de gapende wond. Droog. Geen bloed. Hij kijkt, voelt. Gat in zijn borstzak. Geen bloed. Vanwaar die pijn? Voelt het harde ding, pakt het beet.

De Leatherman. De kogel heeft de Leatherman getroffen, de opluchting brandt door hem heen, een stekend besef. Hij heeft zichzelf voor schut gezet, gedacht dat hij doodging. Dan hoort hij een stem: ‘Black cunt.’ Hij kijkt op. De man die op hem geschoten heeft, staat daar, met een lang wapen tegen Vusi’s hoofd.

Griessel reikt naar zijn pistool op de vloer, pakt het, heft het, er is geen tijd om te richten. Haalt de trekker over, ziet een schok door de arm van de man gaan, ziet Vusi vallen, schiet weer, mis. De man staat nog, het pistool met de geluiddemper is verdwenen. Bennie probeert op te staan, zijn hele ribbenkast staat in vuur en vlam, nog steeds gruwelijke pijn, Leatherman of niet, dus eerst kruipt hij, komt overeind en strompelt erheen.

Vusi beweegt.

Griessel richt zijn dienstwapen op de man. ‘Niet bewegen,’ zegt hij. Hij ziet dat de man zijn arm vasthoudt, zijn elleboog is kapot, veel bloed, een wirwar van pezen en verbrijzeld bot.

Vusi gaat staan. ‘Bennie...’ zijn stem komt van ver, Griessel is doof van de schoten.

‘Ik heb hem, Vusi.’

‘Ik dacht dat je dood was.’

‘Ik ook,’ zegt Griessel, bijna verlegen. Hij geeft de man een ruk aan zijn kraag. ‘Liggen!’ zegt hij. De man zakt langzaam op zijn knieën.

‘Waar is Rachel?’

Geen antwoord. Bennie slaat met de loop van zijn pistool tegen zijn rug, hard. De man valt voorover. ‘Mijn arm,’ zegt hij.

‘Rot op met je arm. Waar is Rachel?’

De man kijkt langzaam om naar de deur achter hem. ‘Daar.’

‘Is ze alleen?’

‘Nee.’

‘Is Jason daarbinnen? Jason de Klerk?’

Geen reactie. Griessel slaat hem weer met het pistool. ‘Waar is Jason?’

Ogenblik stilte. ‘Dat ben ik.’

Woede overrompelt Griessel, frustratie, opluchting. Hij grijpt De Klerk bij zijn haar. ‘Jij stuk stront,’ zegt hij en hij voelt het verlangen hem kapot te schieten, te schieten, door zijn keel, voor Erin Russel, voor alles, zijn vinger spant om de trekker.

‘Bennie!’

Een geluid achter hen, een deur die dichtvalt. De twee rechercheurs draaien zich om en richten.

‘Niet schieten!’ Een andere jongen staat daar, handen omhoog, angst op zijn gezicht, bloed op zijn bovenlip.

‘Op de grond,’ zegt Vusi.

‘Alsjeblieft,’ zegt hij en gaat onmiddellijk liggen.

‘Waar is Rachel?’ vraagt Bennie.

‘Ze is daarbinnen,’ zegt de andere.

Ze kijken naar de dichte deur. ‘Vusi, als hij een vin verroert,’ zegt Griessel en loopt naar de deur.

‘Pas op,’ zegt de jongen. ‘Oerson is bij haar.’

 

Ze is zich bewust van het vuurwapen dat op haar is gericht, van de man in zijn schitterende uniform die boven haar uittorent. Hij zegt haar naam. Kent hij haar? Ze heft haar blik, probeert te focussen, waarom staat die andere hier ook nog, die jongen, een van degenen die haar benen hebben vastgehouden?

Er klinkt een schot, haar ogen gaan instinctief dicht, ze verwacht het te voelen, uit het wapen dat op haar is gericht.

Doet haar ogen pas open als het uniform vloekt, hij heeft zich nu van haar afgewend, zijn pistool op de deur gericht. De andere man bukt zich en kruipt naar de muur. Weer schiet iemand daarbinnen, een zachtere knal.

What the fuck?’ fluistert het uniform.

Nog een schot, oorverdovend. Het uniform schuift snel weg van de deur, weer dondert het daarbinnen, drie keer.

Dan weet ze het ineens: de politieman. Griessel. Hij heeft haar gevonden. Ze wil rechtop gaan zitten, beweegt haar benen, en de pijn in haar voeten is overweldigend, maar dat maakt niet uit, ze trekt haar hielen naar zich toe, krijgt grip. Nog een schot, nog een. Hij schiet ze neer, Bennie Griessel, hij moet ze allemaal afmaken. Ze drukt zich tegen de koude paal, kon ze maar opstaan. Het uniform en de jongeman staan als versteend. Weer twee schoten. Stilte.

‘Ik ga naar buiten,’ zegt de jongen, hij doet de deur open en direct weer dicht.

‘Shit,’ zegt het uniform.

Stemmen daarbinnen, onverstaanbare woorden. Dan alleen de adem van de man in uniform, oppervlakkig en snel.

‘He’s going to kill you,’ zegt ze tegen hem, met haat in haar stem.

Hij komt ineens naar haar toe, zet een laars links en rechts van haar knieën, en drukt het wapen tegen haar wang. ‘Hou je bek,’ sist hij, met het pistool tegen haar wang. ‘Jij gaat mee.’ Dan kijkt hij om naar de deur, met wilde ogen.

Ze schopt hem. Ze brengt haar knie omhoog, de knie van haar pijnlijke rechtervoet, stoot die tussen zijn benen met alles wat ze in zich heeft en schreeuwt: ‘Now!’ Haar stem is een wanhopig bevel. Het uniform schreeuwt iets en valt naar haar toe. Een daverend lawaai, de deur wordt opengeschopt, een enkel schot en de man valt van haar af en dan ziet ze hem in de deuropening staan, een figuur met een pistool in zijn hand, een gat in zijn overhemd, haren die nodig geknipt moeten worden en eigenaardige Slavische ogen.

‘Bennie Griessel,’ zegt ze, de uitspraak is volmaakt.

Hij laat het pistool zakken, gaat naar haar toe, met diep medeleven in zijn ogen. Hij raapt haar kledingstukken van de vloer, bedekt haar haastig, slaat zijn armen om haar heen en drukt haar tegen zich aan.

‘Ja,’ zegt hij. ‘Ik heb je gevonden.’

13 Uur
x9789044965308.html1.xhtml
x9789044965308.html2.xhtml
x9789044965308.html3.xhtml
x9789044965308.html4.xhtml
x9789044965308.html5.xhtml
x9789044965308.html6.xhtml
x9789044965308.html7.xhtml
x9789044965308.html8.xhtml
x9789044965308.html9.xhtml
x9789044965308.html10.xhtml
x9789044965308.html11.xhtml
x9789044965308.html12.xhtml
x9789044965308.html13.xhtml
x9789044965308.html14.xhtml
x9789044965308.html15.xhtml
x9789044965308.html16.xhtml
x9789044965308.html17.xhtml
x9789044965308.html18.xhtml
x9789044965308.html19.xhtml
x9789044965308.html20.xhtml
x9789044965308.html21.xhtml
x9789044965308.html22.xhtml
x9789044965308.html23.xhtml
x9789044965308.html24.xhtml
x9789044965308.html25.xhtml
x9789044965308.html26.xhtml
x9789044965308.html27.xhtml
x9789044965308.html28.xhtml
x9789044965308.html29.xhtml
x9789044965308.html30.xhtml
x9789044965308.html31.xhtml
x9789044965308.html32.xhtml
x9789044965308.html33.xhtml
x9789044965308.html34.xhtml
x9789044965308.html35.xhtml
x9789044965308.html36.xhtml
x9789044965308.html37.xhtml
x9789044965308.html38.xhtml
x9789044965308.html39.xhtml
x9789044965308.html40.xhtml
x9789044965308.html41.xhtml
x9789044965308.html42.xhtml
x9789044965308.html43.xhtml
x9789044965308.html44.xhtml
x9789044965308.html45.xhtml
x9789044965308.html46.xhtml
x9789044965308.html47.xhtml
x9789044965308.html48.xhtml
x9789044965308.html49.xhtml
x9789044965308.html50.xhtml
x9789044965308.html51.xhtml
x9789044965308.html52.xhtml
x9789044965308.html53.xhtml
x9789044965308.html54.xhtml
x9789044965308.html55.xhtml
x9789044965308.html56.xhtml
x9789044965308.html57.xhtml
x9789044965308.html58.xhtml
x9789044965308.html59.xhtml
x9789044965308.html60.xhtml
x9789044965308.html61.xhtml
x9789044965308.html62.xhtml
x9789044965308.html63.xhtml
x9789044965308.html64.xhtml
x9789044965308.html65.xhtml
x9789044965308.html66.xhtml
x9789044965308.html67.xhtml
x9789044965308.html68.xhtml
x9789044965308.html69.xhtml
x9789044965308.html70.xhtml
x9789044965308.html71.xhtml
x9789044965308.html72.xhtml
x9789044965308.html73.xhtml