43
Griessel zegt tegen de agenten dat niemand uit de reiswinkel weg mag, ze weten nog niet wie er allemaal betrokken zijn. Als de versterking komt, moeten ze de kantoren boven verzegelen, geen document mag daar weggehaald worden, er mogen geen telefoontjes worden gepleegd, laat de telefoon maar overgaan, niemand beantwoordt iets. Iedereen die binnenkomt moet blijven.
Ze knikken enthousiast.
De deur uit, het drukke, normale leven van de Langstraat in. Hij steekt de pistool in de holster, rent vijftig meter, blijft abrupt staan. Het verkeer. In die politiewagen van hem zonder sirene of zwaailicht. Hij draait zich om, zigzagt door de mensen op de stoep en duwt de glazen deuren weer open. Alle ogen op hem gericht. ‘Hebben jullie een patrouillewagen met sirene?’
‘Ja, hoofdinspecteur.’ Een agent graaft in zijn broekzak, haalt de sleutels eruit en gooit ze met een boog naar waar Griessel staat. Hij grijpt mis. Melissa maakt een honend geluid, maar hij negeert het, raapt de sleutels op, rukt de deur open en spurt weg.
Er is maar één auto tussen Vusi Ndabeni en Jeremy Oerson als ze voor het stoplicht stilhouden waar de Browningstraat op de Hoofdweg uitkomt.
Vusi trekt de zonneklep naar beneden en gaat zo rechtop mogelijk zitten om er achter te schuilen. Oersons richtingaanwijzer wijst naar rechts.
Waar is de Stanleystraat?
African Overland Adventures? En de Metro-politie? Hij ziet geen verband. Het licht gaat op groen. Oerson rijdt. Vusi geeft hem een voorsprong, honderd meter, dan trekt hij op, wil ook naar rechts, maar er komt een auto voor hem en hij moet wachten.
Als hij rechtsaf gaat, de Hoofdweg op, ziet hij de Sentra van Oerson niet meer.
Onmogelijk.
Vusi geeft gas, onmiddellijk weer gespannen, waar kan hij gebleven zijn? Hij rijdt voorbij de Polostraat naar links, kijkt erin, ziet niets. Kijkt rechts, er zijn geen opties, alleen een moslimbegraafplaats, dan het ziekenhuis. Hij rijdt voorbij de Scottstraat links. Ziet de Sentra aan het eind van de Scottstraat. Vusi trapt op de rem, te laat, hij is voorbij de hoek. Hij zet de auto in de achteruit, kijkt om. Er komt verkeer de Hoofdweg af. Hij heeft geen keus en rijdt snel achteruit. Twee minibus-taxi’s scheuren op hem af, de ene toetert lang en hard, zwenkt achter de andere en mist Vusi op een haar na, maar dan is hij ver genoeg terug om links af te slaan, de Scottstraat in. Net op tijd om Oerson een halve kilometer verderop naar rechts te zien gaan.
Was het hem wel?
De Waal Drive zal het snelste zijn. Griessel zet het blauwe zwaailicht en de sirene aan en scheurt met piepende banden weg. Het verkeer maakt ruimte voor hem, langs de St. Martini, de Lutherse kerk waar vanochtend alles begonnen is. Het voelt als een week geleden, fok, wat een dag. Het licht staat op rood bij de kruising met de Buitensingel, hij rijdt even iets langzamer, automobilisten zien hem aankomen, dan slaat hij links af, worstelt met het stuur, de Oranjestraat in, meer verkeer.
Het licht op de kruising met de Bo-Oranjestraat staat ook op rood, het duurt kostbare seconden om die voorzichtig over te steken, dan geeft hij plankgas, over de brug bij het Tuincentrum, de bochten van De Waal Drive voor hem. Hij pakt zijn mobiel van de stoel, want hij moet Vusi bellen, hulp krijgen, versterking. De Taskforce, swat, zoals het mollige meisje had gezegd. Nee, dat duurt te lang, al kunnen ze theoretisch binnen een kwartier gemobiliseerd zijn, maar dat is te laat.
Laten hij en Vusi eerst kijken wat er gaande is.
Vusi neemt op na twee keer overgaan. ‘Bennie.’
‘Waar ben je?’
Zijn zwarte collega zegt iets onhoorbaars.
‘Ik kan je niet horen.’
‘Stanleystraat, Bennie, ik wil niet te hard praten. Ik zie de loods. Hun trucks staan daar. African Overland Adventures.’
‘Je moet me vertellen hoe ik moet rijden, Vusi, ik heb geen kaart.’
‘Het is makkelijk, Bennie, neem de Groote Schuur-afrit, rechtsaf naar Main...’
‘Ik zit op De Waal Drive, Vusi, dit helpt niet.’
Vusi zegt iets in Xhosa, een noodkreet, dan vraagt hij: ‘Weet je Main Road te vinden in Observatory?’
‘Ja.’
‘Dan ga je de Scottstraat in... in oostelijke richting. Dan rechtsaf, tot voorbij Lower Mainstreet, dan de eerste rechts en dan zie je ze.’
‘Ik kom eraan.’
‘Oerson is al naar binnen, Bennie. Je moet opschieten.’
Jeremy Oerson schuift de grote deur net ver genoeg open om naar binnen te kunnen. Hij zet zijn zonnebril af, stopt die in zijn broekzak en schuift de deur dicht.
In de grote loods is het stil. De tenten, slaapzakken, waterjerrycans, het gereedschap, de benzinevaten, spaden, dommekrachten, alles is netjes geordend. Aan de ene kant een nieuwe witte Land Rover Defender.
‘Halllooo,’ zegt hij.
Links en rechts van hem komen twee mannen achter een stapel goederen overeind, elk met een Stechkin aps-pistool op hem gericht.
‘Christus,’ zegt hij terwijl hij zijn handen in de lucht steekt. ‘Ik ben het.’
Ze laten langzaam de pistolen zakken. Jason de Klerk komt achter de Land Rover vandaan. ‘Ik heb geprobeerd je te bellen, Jeremy.’
‘Ik ben een hoge politiefunctionaris, ik kan mijn telefoon niet opnemen als ik achter het stuur zit.’
‘Je bent een stomme verkeersagent.’
Hij negeert de opmerking. ‘Waar is ze?’
‘Mr B wil weten of je bij haar bagage kunt komen.’
Oerson loopt verder de loods in, om zich heen kijkend. Achter een stapel tenten ziet hij nog iemand zitten, mokkend, bloed aan zijn bovenlip. ‘Niet nu,’ zegt hij. ‘Wat is er met hem gebeurd? Werd ze gewelddadig?’
‘Ik bedoelde niet nu meteen, Jerry,’ zegt Jason geïrriteerd. ‘Maar je kunt erbij, toch?’
‘Maak je geen zorgen, zolang ze niet weten wat ze zoeken, zitten we safe. Ze brengen het naar een bewijskamer, en dan is het makkelijk.’
‘Hoe makkelijk?’
‘Ik koop een paar lui om, laat een of andere sukkel het ophalen. Een videotapeje laat je zo in je zak glijden, makkelijk zat. Morgen, volgende week is dit oud nieuws, meisje weg, druk van de ketel. Relax. Waar is ze?’
‘Weet je het zeker?’
‘Fok, natuurlijk weet ik het zeker. Voor duizend pegels staan ze in de rij om het te doen.’
‘Oké,’ zegt Jason en pakt zijn mobiel.
‘Ze leeft toch nog wel?’ vraagt Oerson. ‘Want jullie zijn me nog iets schuldig.’
Als de Roodebloem-afrit voorbijflitst, beseft Griessel dat hij die had moeten nemen, afsnijden naar de Oostelijke Boulevard, dan dezelfde route als Vusi nemen. Fok, nu is het te laat. Het enige alternatief is de Liesbeekparkweg, dan de Stasieweg in, maar dat is een minuut of twee, drie langer.
De wielen van de patrouillewagen gieren in de laatste bocht, voordat De Waal Drive uitkomt op het knooppunt bij het ziekenhuis. Het verkeer is hectisch, hij krijgt de kans niet om na te denken over de connectie van Jeremy Oerson met de hele toestand. Hij rijdt bijna een apotheekbezorger op een motorfiets van de sokken, moet uitwijken voor een andere auto, toeters loeien. Horen die klootzakken de sirene niet?
Dan is hij het kruispunt over, op de N2 Setlaarsweg, en schuift naar de linkerbaan. Nu geven ze hem de ruimte, hij geeft weer plankgas. Jeremy Oerson? Metro? Africa Adventures?
Hoe in jezusnaam?
Hij gaat de Liesbeek-afrit te snel op, de bocht is scherper dan hij zich herinnert, het rode verkeerslicht totaal onverwacht, auto’s rijden recht voor hem de weg over. Te laat om te remmen. De patrouillewagen begint te schuiven, dat wordt een botsing. Dan is hij tussen twee auto’s door, rukt aan het stuur om het onder controle te krijgen, geeft gas, geeft gas. Het kruispunt ligt achter hem.
Hij zet de sirene pas uit als hij Lower Mainstreet inslaat.
Bennie doet er te lang over.
De auto van Vusi staat halverwege de Scottstraat en de Stanleystraat, op de stoep, het dienstpistool heeft hij in zijn rechterhand op zijn schoot, in de aanslag. Hij kan door de voorruit de loods zien: lang gebouw, stenen muren, zilverkleurig zinken dak. Grote, witgeverfde schuifdeuren achter de vier vrachtwagens en vier trailers, elk met het opschrift african overland adventures erop. Grote dingen, hoge zitplaatsen, bagageruimte eronder.
Ze is daarbinnen. Waar is Bennie? Misschien moet hij naar binnen. Maar met hoeveel zijn ze? Oerson, degene met wie de Metro-agent over de telefoon had gesproken. Hoeveel meer?
Hij zit daar, snel ademend, zijn hart bonkt in zijn borst.
Hij haalt de sleutel uit het contact, stapt uit, loopt om, doet de achterbak open en kijkt op. Ze zullen hem niet kunnen zien. Er zijn in elk geval geen ramen aan deze kant. Hij legt zijn pistool in de achterbak, trekt zijn jasje uit, pakt het kevlar kogelvrije vest. Hij trekt het aan, pakt zijn pistool. Kijkt op zijn horloge. 15.22 uur. Laat.
Hij zal iets moeten doen.
Hij neemt een besluit, het leven van het meisje is de grootste prioriteit. Hij laadt het pistool door en sluit de achterbak.
Hij gaat naar binnen.
Dan hoort hij gierend rubber op het asfalt achter zich, en kijkt om. Een saps-patrouillevoertuig komt de hoek om, recht op hem af, en stopt in een stofwolk op de stoep. Er springt iemand uit, met verward haar en een vuurwapen in de hand.
Bennie Griessel is gearriveerd.
‘Hé!’ zegt Jeremy Oerson, maar ze kijkt niet op. Ze ligt daar tegen de paal, poedelnaakt, hij kan alles zien, de tieten, het haar tussen haar benen, de bloedende rechtervoet, de drie tenen die in het stof liggen als poppen van een dik insect.
Hij staat wijdbeens met zijn zwarte laarzen, het pistool in beide handen, op haar hoofd gericht.
‘Zorg dat ze me aankijkt,’ zegt hij tegen een van hen.
‘Maak er een eind aan, verdomme.’
‘Nee, ik wil haar gezicht zien. Hé, Yank, kijk me aan.’
Ze tilt langzaam haar hoofd op. Haren hangen in slierten over haar voorhoofd. Hij ziet het oog dat opgezwollen is, paars en blauw, het droge bloed aan haar slaap. ‘Jullie hebben haar wel toegetakeld,’ zegt hij.
Haar hoofd is omhoog, maar de ogen zijn nog elders.
‘Doe het nou, Jerry.’
‘Kijk me aan,’ zegt hij tegen haar, en dan ziet hij hoe haar ogen omhoog gaan, naar de zijne, en hij drukt de veiligheidspal naar achteren met zijn duim.