40
De vrouw bij de afdeling Administratie van de Metro-politie van Kaapstad haalt met een frons het formulier uit de map en zegt: ‘Dat is gek...’
Vusi wacht tot de vrouw uitlegt wat er zo gek is. Ze legt het formulier in gedachten verzonken opzij en bladert door de map, op zoek naar iets. ‘Ik kan toch niet...’ zegt ze.
‘Mevrouw, is er iets mis?’
‘Ik kan de kwitantie niet vinden.’
‘Wat voor kwitantie?’
Ze legt de map opzij en begint documenten uit een drie verdiepingen hoog archiefbakje te halen. ‘Volgens het formulier zijn de opslag- en verkeersboetes betaald.’
‘Zou het helpen als we wisten van wie die handtekening is?’
‘Die mensen hier, die krabbelen allemaal maar wat.’ Ze blijft zoeken in de verdiepingen van het bakje, vindt niets, pakt het papier, kijkt ernaar en drukt met een vingernagel op het formulier. ‘Kijk, de hokjes zijn alle drie duidelijk aangekruist: verkeersovertreding, boete vereffenen, en opslagkosten. Maar er is geen kwitantie.’
‘Is dat de enige manier waarop iemand een auto uit het depot kan krijgen?’
‘Nee, de andere opties zijn ‘Gerechtelijk bevel’, en ‘Ingewilligd Verzoekschrift’, en ze wijst op de betreffende hokjes. ‘Maar dan moet er ook documentatie ter bevestiging zijn.’
‘Mevrouw, de handtekening...’
Ze tuurt naar de krabbel onder aan het formulier. ‘Dat lijkt op... ik weet niet, het kan Jerry zijn.’
‘Wie is Jerry?’
‘Inspecteur Jeremy Oerson. Maar ik weet het niet zeker. Het lijkt erop.’
‘Kunnen we daarachter komen?’
‘U zult erachter moeten komen, ik verzuip in het werk.’
‘Kan ik een kopie van het formulier krijgen?’
‘Dat kost vijf rand.’
Vusi wil zijn portemonnee pakken.
‘Nee, u kunt niet bij mij betalen, u moet eerst bij de kassa op de benedenverdieping betalen en me dan de kwitantie brengen.’
Inspecteur Vusi Ndabeni kijkt naar haar, langzaam ontwaakt zijn sluimerende ongeduld. ‘Het is misschien makkelijker om het gewoon aan Oerson te vragen,’ zegt hij.
‘Ze zitten op de tweede verdieping.’
Fransman Dekker ziet Griessel de hoek om rennen bij het City Park-ziekenhuis en hij roept Bennies naam. Maar dan is de blanke rechercheur weg en Dekker denkt dat dat misschien maar beter is ook. Want hij wil van voren af aan beginnen, hij wil het terrein aflopen dat Griessel vanochtend heeft verkend. Hij gaat weer met Alexandra praten, maakt niet uit wat hij denkt over de hele zaak, het was iemand die dicht bij Adam Barnard stond. Inside information.
En niet van het soort waarnaar Michèle Malherbe verwijst. Helaas zijn de omstandigheden van die lieve Alexandra algemeen bekend. Vooral in de business. Hij kent haar soort, het ‘horen, zien en zwijgen’-soort. Zoals ze daar zat met haar grote waardigheid, kijk mij eens een stoere Boerenvrouw zijn, een hoeksteen van de samenleving, diep bedroefd, maar wel Barnard genaaid terwijl ze alle twee getrouwd waren. En hij, Fransman Dekker, weet dat juist de vrouwen die er zo uitzien, kleren als een non, vroom en afkeurend, wilde katten zijn in bed. Hij had er een gehad, vorig jaar, een blanke vrouw in Welgemoed, de buurvrouw van een slachtoffer van autodiefstal. Hij had aangeklopt op zoek naar ooggetuigen. Ze wilde eigenlijk niet opendoen, grote ogen achter haar bril, blouse tot de hals dichtgeknoopt. Even over de veertig, huisvrouw, kinderen op school, man op zijn werk. En toen hij klaar was met zijn vragen was er iets in haar, een tegenzin om hem meteen te laten gaan. ‘Wilt u thee?’ Ze kon hem niet in de ogen kijken. Toen wist hij het, want het was niet zijn eerste ervaring van dat soort. Dus zei hij: ‘Graag.’ Hij was er helemaal klaar voor, nieuwsgierig naar wat er onder die kuise kleren zat, en hij manipuleerde het gesprek: ‘Het zal wel eenzaam zijn thuis.’ Voordat de kopjes leeg waren, praatte ze over haar huwelijk dat niet goed liep, en hij had geweten wat voor geluiden hij moest maken, om haar voor te bereiden, los te maken. Tien minuten later grepen ze elkaar beet, en ze had honger, honger, honger, hij moest haar handen vasthouden, een rugkrabber. Met een ‘Ik ben getrouwd’ moest hij haar tegenhouden. Lekker lijf. Een wilde kat.
De woorden die ze gebruikt had toen hij haar op die grote, witte bank had geneukt!
Hij haalt zijn saps-identiteitskaart tevoorschijn en houdt hem omhoog zodat de vrouw bij de receptie van het City Park hem kan lezen en zegt: ‘Ik kom voor mevrouw Alexandra Barnard.’
‘O,’ zegt ze, ‘een ogenblikje,’ en ze pakt de telefoon.
Bij zijn auto overweegt Griessel even om de zes straten te rennen, maar nee, als hij daarvandaan weer snel weg moet... Hij springt in de auto en trekt op. Zijn mobiel gaat. Hij vloekt en haalt het ding met moeite uit zijn zak.
fritz. Zijn zoon. En op dat moment herinnert hij zich die avond weer, zijn afspraak met Anna om zeven uur. Instinctief kijkt hij op zijn horloge, kwart voor drie, nog vier uur, moet hij niet bellen en zeggen dat het vanavond niet zal lukken?
‘Fritz?’ zegt hij en hij vraagt zich af of zijn zoon iets van Anna’s missie weet.
‘Pa, ik heb het gehad met school.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Pa, we hebben een vette gig gekregen...’
‘Wij?’
‘De band, pa. Wet en Orde heten we, maar je schrijft de ‘en’ niet, het is een en-teken, pa, je weet wel, dat op een “s” lijkt.’
‘Een ampersand.’
‘Zoiets, ja, Wet & Orde, zoals jouw werk, dat was mijn idee, vind je het niet cool?’
‘En nu ga je van school?’
‘Ja, pa, die gig, we staan in het voorprogramma van Gian Groen en Zinkplaat tijdens hun tournee, pa, ze hebben het over vijfentwintigduizend voor een maand, dat is meer dan zesduizend de man.’
‘En?’
‘Ik heb school niet meer nodig, pa.’
Het telefoontje komt om 14.48 uur binnen bij de korpschef, kantoor Wes-Kaap. De kleine Xhosa neemt op, gewaarschuwd door zijn secretaresse. Het is Dan Burton, de Amerikaanse consul.
‘Meneer Burton?’
‘Commissaris, kunt u me alstublieft vertellen wat er aan de hand is?’
De commissaris hijst zich overeind achter zijn bureau. ‘Ja, meneer, ik kan u vertellen wat er aan de hand is. Elke beschikbare politieagent in Kaapstad is op zoek naar het meisje. We denken dat we de beste rechercheur op het Schiereiland de leiding hebben gegeven, en ze doen alles wat in hun macht ligt, op dit moment, om de jongedame in kwestie te vinden.’
‘Dat begrijp ik, meneer, maar ik ben zojuist gebeld door haar ouders, en die zijn heel erg ongerust. Het schijnt dat ze veilig was, ze had ene hoofdinspecteur Krie-zil gebeld, maar hij heeft uitgebreid de tijd genomen en toen hij daar aankwam, was ze weg.’
‘Dat is niet de informatie die ik heb, meneer.’
‘Weet u wat er aan de hand is? Weet u wie die mensen zijn? Waarom jagen ze op haar als op een beest?’
‘Nee, dat weten we niet. Het enige wat ik u kan vertellen is dat we alles doen wat we kunnen om haar te vinden.’
‘Kennelijk is dat niet genoeg, meneer. Het spijt me erg, maar ik zal de minister moeten bellen, er moet iets gedaan worden.’
De commissaris staat op achter zijn bureau. ‘Meneer, ga uw gang en bel de minister. Maar ik zou niet weten wat we nog meer kunnen doen.’ Hij legt de telefoon neer en loopt de kamer uit en de gang in, naar het kantoor van John Afrika. Onderweg zegt hij een woord in zijn moedertaal, de klik van zijn tong weerkaatst tegen de muren.
Ze hoort niet hoe ze achter de houten deur ruzie maken. Ze zit met haar blote rug tegen de paal, de pijn in haar voet is verschrikkelijk, het bloed loopt nog steeds uit de twee stompjes, de twee tenen liggen op de betonnen vloer. Ze huilt met hangend hoofd, het stroomt uit haar neus en mond en ogen.
Ze heeft niets meer.
Helemaal niets.
Ze zeggen tegen Vusi Ndabeni dat senior inspecteur Jeremy Oerson weg is, hij is op zijn mobiel te bereiken. Met dezelfde nukkigheid, dezelfde wat-heb-ik-ermee-te-maken-houding, en een nauwelijks verhulde superioriteit die hij niet begrijpt. Zo gaat het al de hele dag: de paardenstaart bij de club, de Russische vrouw, die kerel bij het depot, de vrouw op de Administratie, het kan niemand wat schelen, denkt hij. In deze stad is het gewoon ieder voor zich.
Hij onderdrukt de groeiende onlust, de frustratie. Hij moet proberen begrip te krijgen voor die mensen, dat is het enige wat zal helpen. Hij noteert het nummer, maar voordat hij kan bellen, zeggen ze: ‘Daar komt hij net aan.’
Vusi draait zich om en herkent de man. Hij was vanochtend bij de kerk, in dat vreselijke uniform, dat nu niet meer zo netjes is, zijn gezicht glimmend van het zweet. ‘Inspecteur Oerson?’ vraagt hij.
‘Wat?’ Haastig, geïrriteerd.
‘Ik ben inspecteur Vusumuzi Ndabeni van de saps. Ik ben hier voor een voertuig dat om 12.34 uur bij het depot is uitgeboekt, een Peugeot Boxer-bestelbus, CA 409-341...’
‘Wat heb ik daarmee te maken?’ Oerson loopt gewoon door naar zijn kantoor. Vusi gaat hem achterna, verbijsterd over zijn houding.
‘Ze zeggen dat u het formulier hebt ondertekend.’
‘Weet jij hoeveel formulieren ik onderteken?’ Oerson blijft bij een gesloten kantoordeur staan.
Vusi haalt diep adem. ‘Inspecteur, u was vanochtend op de plaats delict, het Amerikaanse meisje...’
‘Nou en?’
‘Het voertuig is gebruikt om haar vriendin te ontvoeren. Dit is ons enige spoor, ze is in groot gevaar.’
‘Ik kan je niet helpen, ik heb alleen het formulier ondertekend,’ zegt Oerson schouderophalend en legt zijn hand op de deurkruk. ‘Ze komen hier de hele dag binnenrennen, die meisjes van beneden, op zoek naar iemand die kan tekenen. Ik kijk alleen of alles klopt.’
Achter de deur gaat een telefoon. ‘Mijn telefoon,’ zegt Oerson en doet de deur open.
‘Klopte alles met dat voertuig?’
‘Anders zou ik het niet getekend hebben.’
De telefoon rinkelt.
‘Maar ze zeggen dat ze geen kwitantie of wat dan ook hebben.’
‘Alles klopte toen ik tekende.’ Oerson gaat het kantoor in en doet de deur achter zich dicht.
Vusi blijft staan.
Hoe kunnen mensen zo zijn?
Hij drukt zijn hand tegen de post van de dichte deur. Hij moet ze negeren, hij heeft werk te doen. Wat hij moet doen is de hele procedure van voren af aan controleren. Waar begin je als je iets uit het depot wilt hebben, wie neemt je gegevens op, vraagt iemand naar een ID?
Hij zucht en wil zich omdraaien als hij Oersons stem daarbinnen iets hoort zeggen wat bekend klinkt... ‘Cat & Moose... Even wachten...’
Vusi staat aan de grond genageld.
De deur wordt opengerukt, Oersons beschuldigende gezicht verschijnt: ‘Wat zoek jij hier nog?’
‘Niets,’ zegt Vusi en loopt weg. Halverwege de gang kijkt hij om. Oerson leunt nog in de deuropening om te zien hoe ver hij al is. Vusi loopt door. Hoort de deur dichtgaan. Pas bij de trap blijft hij staan.
De Cat & Moose? Wat heeft Oerson daarmee te schaften?
Toeval?
Oerson was er vanochtend bij, heel vroeg. Een senior inspecteur van Metro.
Hij is degene die de rugzak heeft gevonden. Hij is degene die ermee aan kwam lopen, vol bravoure, hij is degene die erin gerommeld heeft voor hij hem overhandigde. In de club had Bennie Griessel tegen Fransman Dekker gezegd dat hij Oerson moest bellen over de vuilniszak met troep die ze verzameld hadden.
Oerson heeft het formulier getekend. De houding, de arrogantie, dat zweet op zijn voorhoofd.
Cat & Moose.
Addertje onder het gras.
Vusi vraagt zich af of hij eerst Griessel moet bellen. Hij besluit het niet te doen. Bennie heeft duizend dingen aan zijn kop.
Hij draait zich om en loopt terug naar Oersons dichte deur.