37

‘Wat nu weer?’ vraagt Natasha Abader als hij de deur van Adam Barnards kamer achter haar dichttrekt.

‘Ga zitten alsjeblieft,’ zegt Dekker en schuift zijn zitvlak op het bureau, zodat hij intimiderend dicht bij haar kan komen.

Ze vindt het niet prettig, haar mooie ogen verraden dat, maar ze gaat zitten.

‘Kan ik je vertrouwen, sister?’

‘Ik zei al dat ik je sister niet ben.’

‘Waarom niet, sister? Omdat je hier la-di-da tussen de whiteys werkt en ik maar een hottentot uit Atlantis ben? Je bent een kleurling, finish en klaar.’

‘Denk je dat het daar iets mee te maken heeft?’ Haar ogen bliksemen. ‘Je kunt het niet hebben dat ik met een blanke man geslapen heb, hè? Nee, je mag met je hoofd schudden zoveel je wilt, ik heb gezien hoe je veranderde, daarnet, toen ik zei: “Ja, hij heeft mij hier ook genomen.” Nou, laat ik je dit vertellen, hij was niet de eerste blanke en hij zal niet de laatste zijn. Ik discrimineer niet, ik slaap met wie ik wil, want dit is het Nieuwe Zuid-Afrika, maar dat wil jij niet weten. Jij wil “brother” en “sister” zeggen, jij wil dat we een aparte stam zijn, wij kleurlingen, jij hoort bij die mensen die overal lopen te kankeren hoe zwaar het is om kleurling te zijn. Wake up, inspecteur, het heeft geen zin. Als je niet integreert, kom je er niet. Dat is het probleem in dit land, iedereen loopt te klagen, niemand wil iets doen, niemand wil het verleden vergeten. En trouwens, niet om het een of ander, maar met hoeveel blanke vrouwen heb jij geslapen?’

Hij kijkt opzij, naar het raam.

‘Dacht ik het niet,’ zegt ze.

‘Waarom denk je dat?’

‘Geen vrouw kan naar jou kijken zonder aan seks te denken,’ zegt ze.

Nu kijkt hij haar aan, in haar ogen, en ze kijkt uitdagend en boos terug.

‘Dat zal ik maar als een compliment opvatten.’ In het besef dat hij een veldslag heeft verloren, probeert hij zijn positie te versterken.

‘Waarom ben ik hier?’

Hij voelt zich opeens ongemakkelijk zo dicht bij haar. Hij staat op en loopt om het bureau heen. ‘Omdat ik je vertrouw.’

Ze schudt haar hoofd, lang haar als een waterval.

‘Ik ga dingen zeggen die je niet mag doorvertellen,’ zegt hij.

Ze kijkt hem alleen maar aan.

‘De mensen die Adam Barnard hebben doodgeschoten kenden hem heel goed. Ze weten dat zijn vrouw ’s avonds knock-out gaat. Ze weten waar hij zijn pistool bewaart. Jij bent de enige die ik kan vertrouwen. Vertel me wie hem zo goed gekend heeft.’

‘Hoe kun je dat zo zeggen. Ze hebben hem in zijn huis doodgeschoten...’

‘Nee, hij is ergens anders doodgeschoten. Misschien hier aan de overkant, op straat. We hebben zijn schoen daar gevonden. En zijn mobiel.’ Hij ziet dat ze verbaasd opkijkt en dat geeft hem voldoening. ‘En toen hebben ze hem naar zijn huis gebracht, de trap opgedragen en daar neergelegd. Wie weet het van zijn vrouw, Natasha? Wie zou van het pistool weten? De Geysers?’

Ze strijkt eerst haar rok glad en zwiept haar haar over haar schouder voordat ze antwoordt. ‘Nee. Ik denk van niet. Ik denk niet dat ze ooit bij hem thuis zijn geweest. Adam was... hij schaamde zich voor Alexa. Ze heeft een paar keer...’

‘Wat?’

‘... een scène geschopt als hij mensen mee naar huis nam. Hij woonde hier. Van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat. Hij ging zo tegen zevenen naar huis, maar heel vaak kwam hij weer terug om acht uur, negen uur en dan werkte hij door tot na twaalven.’

‘Wie zou het dan geweten hebben?’

Ze denkt weer na voordat ze antwoord geeft. ‘Ik zou het echt niet kunnen zeggen.’

‘Alsjeblieft. Doe er een gooi naar.’

‘Een gooi?’

‘Een gok.’

‘Ik wist het van zijn vrouw.’

‘Wie nog meer?’

‘Willie en Wouter en Michèle.’

‘Wie is Michèle?’

‘Ze zit al de hele ochtend daarbinnen. Ze doet de pr.’

‘Ik dacht dat Willie Mouton productie en promotie deed.’

‘Ja, maar zij doet de pr. Promotie is wanneer we ergens voor betalen en pr is wanneer kranten ergens over schrijven, of iemand op tv of de radio komt en je er niet voor hoeft te betalen.’

‘Wat is Michèle voor iemand?’

‘Het is die oudere vrouw die daarbinnen bij Spider en Iván zat.’

Hij herinnert het zich vaag een oudere vrouw tussen de jongere mannen. ‘En zij kent Adam goed?’

‘Ze werken al jaren samen. Vanaf het begin. Zij is voor zichzelf begonnen, een jaar of zeven geleden, maar ze doet nog steeds freelance onze pr.’

‘Hoe is ze voor zichzelf begonnen?’

‘Je weet wel, haar eigen agentschap. Voor kunstenaars die geen label hebben, voor kleinere labels.’

‘Konden zij en Adam het goed met elkaar vinden?’

‘Ze waren als broer en zus...’ Met een intonatie dat dit niet het hele verhaal is.

‘Hoe bedoel je?’

‘Ze zeggen dat Adam en Michèle minnaars waren. Jaren geleden.’

‘Hoeveel jaar geleden?’

‘Het zijn maar geruchten...’

Hij werpt haar een blik toe die zegt: lul niet.

‘Toen Alexandra begon te drinken, geloof ik. Toen kwam hij op Michèles schouder uithuilen. En zij was toen zelf getrouwd.’

‘Fok,’ zegt Dekker.

Ze kijkt hem afkeurend aan.

‘Jezus, sister,’ zegt hij verontwaardigd. ‘Mijn lijst wordt steeds langer.’

 

Mat Joubert loopt terug door de keuken naar de hal, waar Griessel en Vusi afwachtend naar hem kijken. Hij schudt zijn hoofd. Geen rugzak. Hij ziet hoe Bennie in zijn hoofd de informatie verwerkt. Joubert wacht geduldig tot hij weer kan praten.

‘Je weet van het bloed daarbuiten?’ vraagt hij aan Griessel en kijkt naar hem als hij ja zegt. Bennies hele lichaam blijft doodstil, zijn hoofd een beetje scheef, de rechterhand gaat onwillekeurig naar zijn hoofd, de vingers krabben in zijn dikke, warrige bos haar, vlak achter het oor.

Joubert krijgt medelijden met deze collega, deze vriend, deze man die hij al een leven lang kent. Griessels lichaam is altijd te klein geweest voor al die energie, zodat het soms lijkt of het vibreert, of er een schokgolf van drift als een tsunami uit kan komen rollen. Het gezicht. Twintig jaar geleden had het iets koboldachtigs, het ondeugende van een hofnar, met een aanstekelijke lach en schuine grappen die voortdurend achter de fonkelende Slavische ogen en de brede mond op de loer lagen, klaar om in volle vaart uit te barsten. Nu is dat bijna niet meer te zien. De erosie van het leven heeft het weggesleten in een netwerk van fijne groeven. Maar Joubert weet dat in dat hoofd de synapsen heen en weer schieten. Griessel, die de hele ochtend van het kastje naar de muur is gestuurd, probeert in zijn hoofd de puzzel in elkaar te leggen. En als dat gebeurt, berg je dan maar. Want Bennie heeft het brein van een rechercheur, altijd veel sneller en creatiever dan het zijne. Hij was zelf altijd langzaam, ordelijk en systematisch, maar Griessel heeft instinct, een natuurlijke flair, de sprankelende vliegende spits tegenover Jouberts ploeterende vleugelspel.

‘Het kan om drugs gaan,’ zegt Griessel, meer tegen zichzelf. ‘Ik denk... die rugzak...’

‘Bennie, dat busje stond in het depot van Metro,’ zegt Vusi.

Griessel staart in het niets: ‘... die meisjes hebben... nee, ik weet het niet. Misschien hebben ze drugs gestolen. Of aangenomen zonder te betalen...’

Joubert wacht rustig tot hij ziet dat Bennie weer aandacht voor hem en Vusi heeft. Dan vraagt hij: ‘Is het bloed van dat meisje?’

‘Nee.’ En dan kijkt Bennie met meer aandacht naar Joubert, een plotseling inzicht, en hij zegt: ‘Het bloed is van iemand anders, niet van Rachel, het is het bloed van een van die klootzakken,’ en hij grijpt zijn mobiel.

Joubert zegt: ‘Bennie, laat mij de ziekenhuizen bellen.’

‘Nee, Mat, laat het Caledonplein dat doen.’ Hij belt het nummer en geeft de opdracht aan de brigadier in de meldkamer: ‘Elke jongeman van laten we zeggen tussen de achttien en de vijfendertig, maakt niet uit welke kleur, welk ras, welke taal, brigadier, elke jonge klootzak die bloedt, daar wil ik van weten,’ en dan kijkt Griessel naar Vusi en zegt: ‘In het depot van Metro?’

‘Klopt. Dezelfde Peugeot, hetzelfde kenteken. Hij was gestolen, maar Metro heeft hem in Soutrivier gevonden en nu staat hij al sinds oktober in het depot, want de eigenaar is aan een hartaanval gestorven en de rekeningen zijn geblokkeerd. Ik ga erheen, Bennie. Ik ga kijken wat daar aan de hand is. Hoe hebben ze hem uit het depot gekregen?’

Joubert ziet iets flitsen in Griessels ogen, een plotseling besef. ‘Wat?’ Want hij weet hoeveel Bennies intuïtie waard is.

Griessel schudt zijn hoofd. ‘Ik weet het niet. Iets. Jissis, ik moet rustig kunnen nadenken, maar er is geen tijd. Vusi, goed werk, ga uitzoeken hoe het zit met die bestelbus, want dat is ongeveer het enige wat we hebben.’ Opeens ademt hij scherp in. ‘Wacht,’ roept hij Ndabeni terug. ‘Vusi, even voor de zekerheid, die man in de lunchroom, heeft hij naar de foto’s van Demidovs mensen gekeken?’

‘Ja.’

‘Niks?’

‘Niks.’

‘Oké. Dankjewel.’ Vusi rent weg en Griessel blijft met gebogen hoofd staan terwijl Mat Joubert geduldig afwacht. Lang, zwijgend, zodat het tikken van de staande klok in de grote studeerkamer hoorbaar is. Zij tweeën, de dinosauriërs van de saps, denkt hij, een bedreigde, uitstervende diersoort. De politieke luchtvervuiling en de rassenklimaatsverandering hadden allang hun tol moeten eisen, maar ze zijn er nog, twee oude carnivoren in een oerwoud, met stramme ledematen, afgesleten tanden, maar nog niet helemaal nutteloos.

Griessel krabt hoorbaar in zijn haardos achter zijn oor. Hij maakt een geluid: ‘Eh...’ draait zich om en loopt weg, met Joubert achter zich aan, kalm, over de deurmat en de veranda, langs de bougainvilles en over het flagstone paadje. Griessel doet het tuinhek open en gaat op straat staan. Hij kijkt naar de Leeuwenkop. Joubert gaat naast hem staan en ziet de rotskoepel die boven de stad uitsteekt, voelt de wind en ziet hoe Bennies haar nog meer door elkaar gewaaid wordt. De dag is zo prachtig begonnen, maar de zuidooster zal het overnemen, vanavond zal hij als een gek om de hoek van de Tafelberg blazen, een demon.

‘Vóór zes uur vanochtend, daar,’ zegt Griessel en wijst naar de Leeuwenkop, ‘heeft zij tegen die vrouw gezegd: “Bel de politie.” Toen zaten die jongens nog steeds achter haar aan, al vanaf twee uur vanochtend. Om elf uur, hier bij de lunchroom, zei ze door de babbelbox tegen haar vader dat ze niet met de politie kan praten.’

Babbelbox, denkt Joubert. Een dinosauriërwoord.

Griessel laat zijn hoofd weer zakken. Dan kijkt hij omhoog naar de Tafelberg. Zijn ogen meten de afstand naar de Leeuwenkop. Hij kijkt Joubert aan. ‘Vijf uur nadat ze op de Leeuwenkop was, kwam ze hier bij Carlucci’s aan. En dan parkeert die klootzak in de straat en komt achter haar aan. Hoe wisten ze dat, Mat? Waar is ze in de tussentijd geweest, waarom hebben ze haar niet gevonden? Waarom wilde ze toen niet meteen de politie bellen?’ Weer gaat zijn hand naar zijn haar. ‘Hoe doe je dat? Een meisje, een buitenlands meisje, je moet haar absoluut vinden en ze kan overal zijn; hoe hou je de hele stad in de gaten?’

Ze turen naar de berg. Zoals altijd is het Griessels talent om zich in iemand anders te verplaatsen, of het nou een slachtoffer of een misdadiger is, waar Joubert van onder de indruk is.

Dan beseft hij wat Griessel kennelijk allang inzag. Ze zaten op de berg en overzagen vanaf daar de hele stad. ‘Kan zijn,’ zegt hij.

‘Hebben we geen reet aan,’ zegt Griessel, steeds een stap voor. ‘Want nu hebben ze haar.’

‘Maar dit huis kun je niet zien vanaf de berg,’ zegt Joubert met een gebaar naar het victoriaanse villaatje naast hen.

‘Dat klopt...’ Afwezig. Bennie zoekt nu in zijn hoofd, weet Joubert, hij kent de frustratie, de berg informatie van zo’n dag waarop alles tegelijk gebeurt. Je moet door de chaos snuffelen, alles wat je gehoord en gezien hebt, alles wat je weet, moet gesorteerd worden. Voor hem is dat zijn nachtelijke werk, als hij naast Margaret ligt, achter haar warme lichaam, zijn hand op de ronding van haar buik. Dan loopt hij in gedachten langzame, systematische paden af. Maar Griessel werkt volgens een ander procedé, ongeduldig, haastig, niet altijd foutloos, maar veel sneller. Hij ziet hoe Griessel zijn hoofd omhoogrukt – een tuimelaar zou zijn omgevallen – de straat inkijkt en meteen die kant uit loopt. Joubert moet zijn lange benen uitstrekken om hem bij te houden. Honderd meter verderop gaat Griessel aan het begin van een oprit staan en kijkt naar het huis en de garage. ‘Hier heeft hij gezeten, in een pick-up.’ Opgewonden. ‘Hij heeft ons bijna van de weg gereden.’

Griessel rent de oprit op, draait zich om, kijkt naar het huis van Piet van der Lingen en zegt: ‘Nee.’ Hij loopt heen en weer, springt op en neer en zegt: ‘Mat, kom eens hier staan.’

Joubert komt er staan.

‘Op je tenen.’

Joubert rekt zich uit.

‘Wat zie je van het huis?’

De lange man kijkt. ‘Net te laag om alles te zien.’

‘Hij kwam hieruit, in een pick-up. Toyota, 4x4, zo’n verbleekte rode, het oude model. Dat klootzakje achter het stuur was jong, hij scheurde achteruit, fokking hard, recht op ons af, en toen richting de stad.’

Joubert concentreert zich op iets anders, niet belast door herinneringen. ‘Hij kan in de bak van de pick-up hebben gestaan,’ zegt hij. ‘Dan kon hij alles zien.’

‘Jissis,’ zegt Griessel. ‘Jong, hij was jong, net als die anderen,’ en hij kijkt naar Joubert. ‘Ik zal hem herkennen, Mat, als ik zijn rotsmoel weer zie. Ik zal hem herkennen.’ Hij zwijgt een tel en zegt dan: ‘Een oude Toyota. Dat is geen drugswagen, Mat.’

Griessels mobiel gaat. Hij kijkt op het scherm voordat hij opneemt. ‘Brigadier?’ Dan luistert hij, veertig seconden lang, en begint te lopen. Mat Joubert loopt achter hem aan, steeds sneller, zijn blik op Griessel gericht. Daar komt de tsunami weer.

‘Zorg dat daar nog meer mensen naartoe gaan, brigadier,’ zegt Griessel door de telefoon. ‘Ik kom eraan.’

Griessel kijkt achterom naar Joubert, het bekende, vonkenschietende vuur in zijn ogen. ‘Iemand heeft tien minuten geleden een jonge, blanke klootzak uitgeladen bij de Eerste Hulp van het City Park Ziekenhuis en is toen weer weggescheurd. Het slachtoffer is met een mes in zijn keel gestoken, ze kunnen hem misschien nog net redden. Ik ga erheen, Mat.’ En Griessel begint te rennen.

‘Ik doe de plaats delict wel,’ roept Joubert hem na.

‘Dank je, Mat,’ Bennies woorden worden weggeblazen door de wind.

‘Zorg dat je haar vindt, Bennie,’ schreeuwt Joubert, maar hij weet niet of Griessel het heeft gehoord. Hij kijkt de hardlopende figuur van zijn collega na, zo vastberaden, zo dringend, en weer voelt hij de emotie: een heimwee, een hartzeer, alsof het de laatste keer is dat hij Bennie Griessel ziet.

13 Uur
x9789044965308.html1.xhtml
x9789044965308.html2.xhtml
x9789044965308.html3.xhtml
x9789044965308.html4.xhtml
x9789044965308.html5.xhtml
x9789044965308.html6.xhtml
x9789044965308.html7.xhtml
x9789044965308.html8.xhtml
x9789044965308.html9.xhtml
x9789044965308.html10.xhtml
x9789044965308.html11.xhtml
x9789044965308.html12.xhtml
x9789044965308.html13.xhtml
x9789044965308.html14.xhtml
x9789044965308.html15.xhtml
x9789044965308.html16.xhtml
x9789044965308.html17.xhtml
x9789044965308.html18.xhtml
x9789044965308.html19.xhtml
x9789044965308.html20.xhtml
x9789044965308.html21.xhtml
x9789044965308.html22.xhtml
x9789044965308.html23.xhtml
x9789044965308.html24.xhtml
x9789044965308.html25.xhtml
x9789044965308.html26.xhtml
x9789044965308.html27.xhtml
x9789044965308.html28.xhtml
x9789044965308.html29.xhtml
x9789044965308.html30.xhtml
x9789044965308.html31.xhtml
x9789044965308.html32.xhtml
x9789044965308.html33.xhtml
x9789044965308.html34.xhtml
x9789044965308.html35.xhtml
x9789044965308.html36.xhtml
x9789044965308.html37.xhtml
x9789044965308.html38.xhtml
x9789044965308.html39.xhtml
x9789044965308.html40.xhtml
x9789044965308.html41.xhtml
x9789044965308.html42.xhtml
x9789044965308.html43.xhtml
x9789044965308.html44.xhtml
x9789044965308.html45.xhtml
x9789044965308.html46.xhtml
x9789044965308.html47.xhtml
x9789044965308.html48.xhtml
x9789044965308.html49.xhtml
x9789044965308.html50.xhtml
x9789044965308.html51.xhtml
x9789044965308.html52.xhtml
x9789044965308.html53.xhtml
x9789044965308.html54.xhtml
x9789044965308.html55.xhtml
x9789044965308.html56.xhtml
x9789044965308.html57.xhtml
x9789044965308.html58.xhtml
x9789044965308.html59.xhtml
x9789044965308.html60.xhtml
x9789044965308.html61.xhtml
x9789044965308.html62.xhtml
x9789044965308.html63.xhtml
x9789044965308.html64.xhtml
x9789044965308.html65.xhtml
x9789044965308.html66.xhtml
x9789044965308.html67.xhtml
x9789044965308.html68.xhtml
x9789044965308.html69.xhtml
x9789044965308.html70.xhtml
x9789044965308.html71.xhtml
x9789044965308.html72.xhtml
x9789044965308.html73.xhtml