15
‘Nee,’ zegt inspecteur Mbali Kaleni resoluut.
Hoofdcommissaris Cliffie Mketsu, bureauchef van Bellville, reageert niet. Hij weet dat hij moet wachten tot ze haar salvo heeft afgevuurd, deze uitgesproken, door principes gedreven, koppige vrouwelijke rechercheur.
‘En al die andere vrouwen die verdwenen zijn dan?’ vraagt ze met een ontevreden frons op haar ronde gezicht. ‘En die Somalische vrouw waar niemand me mee wilde helpen dan? Waarom roepen we niet de hele dienst erbij om aan haar zaak te werken?’
‘Welke Somalische vrouw, Mbali?’
‘Het lichaam dat al twee weken in het lijkenhuis van Soutrivier ligt. Maar volgens de pathologen heeft het geen prioriteit; ze kan door natuurlijke oorzaken overleden zijn. Natuurlijke oorzaken? Omdat het een wond is die is gaan zweren, omdat ze in een huisje van karton en planken is doodgegaan, met niks? En niemand wil helpen, Binnenlandse Zaken niet, Vermiste Personen niet, niet eens de politiebureaus, terwijl ik ze allemaal een foto heb gestuurd en gevraagd of ze die op het bord willen hangen. Dan kom ik daar, en dan halen ze gewoon hun schouders op, weten ze niet eens waar het rapport is gebleven. Maar wee je gebeente als er een Amerikaanse vermist is, dan springt iedereen door brandende hoepels.’ Ze vouwt haar armen resoluut voor haar borst. ‘Ik niet.’
‘Je hebt gelijk,’ zegt Cliffie Mketsu heel geduldig. Hij heeft een theorie dat Kaleni een vaderskind is. In een land waarin vaders meestal afwezig zijn, is zij met twee sterke ouders opgegroeid, moeder een verpleegster en vader een ontwikkelde man, schoolhoofd in KwaZulu. Een leider van de gemeenschap die zijn enige kind zorgvuldig en doelbewust heeft toegerust met een eigen visie, een helder oordeel en het zelfvertrouwen om dat luid en duidelijk te verkondigen. Daarom moet hij haar de kans geven.
‘Dat weet ik.’
‘De commissaris heeft speciaal om jou gevraagd.’
Ze maakt een geërgerd geluid.
‘Het is een kwestie van landsbelang.’
‘Landsbelang?’
‘Toerisme, Mbali. Het is ons levenssap. Valuta. Werkgelegenheid. Het is onze grootste industrie, onze sterkste hefboom om vooruit te komen.’
Hij ziet dat ze ontdooit; de armen gaan van de borst af. ‘Ze hebben je nodig Mbali, om die zaak over te nemen.’
‘Maar al die andere vrouwen dan?’
‘Het is een onvolmaakte wereld,’ zegt hij zacht.
‘Dat hoeft niet zo te zijn,’ zegt ze en ze staat op.
Om tien over drie ’s ochtends zit Bill Anderson op de oude leren tweezitsbank in zijn studeerkamer, zijn rechterarm om zijn snikkende vrouw, een beker koffie in de linkerhand.
Ondanks zijn ogenschijnlijke kalmte kan hij zijn eigen hart horen kloppen in de stilte van de North Salisburystreet. Zijn gedachten zijn beurtelings bij zijn dochter en bij de ouders van haar vriendin, Erin Russel. Wie zal hun het verschrikkelijke nieuws gaan brengen? Moet hij bellen? Of wachten op een officiële bevestiging? En wat kan hij doen? Want hij wil, hij moet iets doen om zijn dochter te helpen, te beschermen, maar waar moet hij beginnen? Hij weet niet eens waar ze nu is.
‘Ze hadden nooit moeten gaan,’ zegt zijn vrouw. ‘Hoe vaak heb ik dat niet gezegd? Waarom konden ze niet naar Europa?’
Anderson heeft geen antwoord voor haar. Hij drukt haar alleen steviger tegen zich aan.
Dan gaat de telefoon, schril in de vroege ochtend. Anderson morst koffie uit zijn beker als hij haastig opstaat. Hij neemt op.
‘Bill, Mike hier. Het spijt me, het duurde even voordat ik het congreslid te pakken had, hij zit in Monticello met zijn gezin, ik heb hem net gebeld en hij gaat onmiddellijk stappen ondernemen. Ten eerste laat hij weten dat hij in gedachten bij jou en je gezin is...’
‘Dank je, Mike, bedank hem uit onze naam.’
‘Zal ik doen. Ik heb hem je nummer gegeven, en hij belt zodra hij meer informatie heeft. Hij gaat de ambassadeur in Pretoria en de consul in Kaapstad bellen om bevestiging te krijgen en alle beschikbare feiten te achterhalen. Hij kent ook een stafmedewerker van Condi Rice, en hij zal Buitenlandse Zaken om alle hulp vragen die hij kan krijgen. Nu weet ik dat jij een Democraat bent, maar deze man is een oud-militair, Bill, hij heeft zijn rechtspraktijk opgegeven met drie dagen opzegtermijn om in de Eerste Golfoorlog te dienen. Hij krijgt dingen voor elkaar. Dus maak je geen zorgen, we zullen Rachel veilig thuisbrengen.’
‘Mike, ik weet niet hoe ik je moet bedanken.’
‘Je weet dat dat niet hoeft.’
‘Erins ouders...’
‘Daar dacht ik ook net aan, maar het moet eerst officieel zijn, Bill, voordat we iets zeggen.’
‘Dat is waarschijnlijk het beste. Ik overweeg chief Dombkowski mee te nemen. Ik denk niet dat ik het alleen aankan.’
‘Ik bel de chief zodra we meer informatie hebben. Dan gaan we allebei mee.’
De brigadier loopt Carlucci’s Quality Food Store uit naar zijn patrouillewagen, doet het portier open en pakt de microfoon van de mobilofoon. Hij neemt contact op met bureau Caledonplein en krijgt dezelfde agent die hem hierheen heeft gestuurd. Hij rapporteert dat hij een verklaring heeft afgenomen en dat er schijnbaar een jonge vrouw werd achtervolgd door een blanke en een zwarte man, maar dat er nu geen spoor meer van hen is.
‘Kijk of je iets in het systeem kunt vinden, een witte Land Rover Discovery, kenteken CA en de cijfers vier, één, zes en dat is alles wat hij kon zien, maar hij weet het niet honderd procent zeker. We zullen hier nog wat rondkijken,’ zegt hij en dan ziet hij de tweede Metro-politieauto binnen een paar minuten die de Bo-Oranjestraat afrijdt. Hij herinnert zich de twee patrouilles te voet in Metro-uniformen die hij op weg hierheen heeft gezien. De hoogste tijd dat ze komen helpen met de klus, denkt hij. Nu slenteren ze hier een beetje rond op zoek naar verkeersboetes. Of kopers van valse rijbewijzen.
Zijn partner komt de lunchroom uit en zegt: ‘Als je het mij vraagt, gaat het om drugs.’
Vusi Ndabeni ontmoet de politiefotograaf bij de Cat & Moose Youth Hostel and Backpackers Inn en zegt dat ze Oliver Sands en zijn camera weer moeten gaan halen.
Wanneer Sands de hal binnenkomt, lijkt hij nog steeds gebroken.
‘Ik wil graag die foto van Erin en Rachel gebruiken,’ zegt Vusi.
‘Sure,’ zegt Sands.
‘Mogen we je camera een paar uur lenen?’
‘Ik kan ook alleen de memory card meenemen,’ zegt de fotograaf.
‘Oké. Ik heb... vijftig afdrukken nodig. Maar snel. Meneer Sands, laat onze fotograaf zien wie Rachel Anderson is.’
‘Krijg ik hem terug?’ vraagt Sands.
‘Ik kan je die afdrukken vandaag niet meer bezorgen,’ zegt de fotograaf.
Vusi kijkt naar de man met zijn lange krullen en onwillige houding.
Je moet keihard zijn, heeft Bennie Griessel gezegd.
Maar zo is hij niet. En hij weet niet of hij zo kan zijn. Hij zal een ander plan moeten bedenken.
Vusi onderdrukt een zucht. ‘Morgen? Is morgen goed?’
‘Morgen is beter,’ knikt de fotograaf tevreden.
Vusi haalt zijn mobiel uit zijn zak. ‘Wacht even,’ zegt hij, hij toetst een nummer in en houdt de telefoon tegen zijn oor.
‘Bij het volgende signaal,’ zegt een eentonige vrouwenstem aan de lijn, ‘is het tien uur, zeven minuten en veertig seconden.’
‘Mag ik commissaris Afrika spreken,’ zegt Vusi. Hij fluistert tegen de fotograaf: ‘Ik wil alleen horen of de commissaris boos wordt als het meisje morgen dood is.’
‘Bij het volgende signaal...’
‘Welk meisje?’ vraagt de fotograaf.
Oliver Sands kijkt niet-begrijpend van de een naar de ander.
‘Tien uur zeven minuten en vijftig seconden.’
‘Dat meisje op de foto. Ze is ergens in de buurt van Kampsbaai, en er zijn mensen die haar willen ombrengen. Als we de foto’s pas morgen krijgen...’
‘Bij het volgende signaal...’
‘Wacht,’ zegt de fotograaf.
‘Ik wacht op de commissaris,’ praat Vusi tegen de telefoon terwijl de vrouwenstem zegt: ‘Tien uur en acht minuten precies.’
‘Dat wist ik niet,’ zegt de fotograaf.
Vusi trekt zijn wenkbrauwen verwachtingsvol op.
De fotograaf kijkt op zijn horloge. ‘Twaalf uur, dat is het beste wat ik kan doen.’
Vusi kijkt op zijn mobiel en beëindigt de oproep. ‘Oké. Breng de afdrukken naar het Caledonplein en geef ze aan inspecteur Mbali Kaleni.’ Op hetzelfde moment gaat zijn telefoon en hij neemt weer op.
‘Inspecteur Vusi Ndabeni.’
‘Sawubona, Vusi,’ zegt Mbali Kaleni in het Zoeloe.
‘Molo, Mbali,’ zegt Vusi in het Xhosa.
‘Unjani?’ vraagt ze in het Zoeloe.
‘Ntwengephi,’ zegt hij in het Xhosa om zijn bedoeling duidelijk te maken en dan gaat hij over op het Engels. ‘Where are you?’
‘Op de N1, ik kom van Bellville. Waar ben jij?’
‘Ik ben in de Langstraat, maar je moet naar het Caledonplein.’
‘Nee, brother, ik moet naar jou toe. Ik kan de zaak niet overnemen als ik niet weet wat er aan de hand is.’
‘De zaak overnemen?’
‘De commissaris zei dat ik de zaak moest overnemen.’
Vusi doet langzaam zijn ogen dicht. ‘Mag ik je terugbellen?’
‘Ik wacht.’
Griessel loopt door de poort die toegang geeft tot Buitenstraat 16 en ziet dat het gebouw rondom een binnentuin is gebouwd, met geplaveide paden tussen bloemperken, een visvijver en een vogelbadje. Tegen de muur van de zuidvleugel zit een groot logo van AfriSound, het woord in stakerige letters die vermoedelijk typisch Afrikaans moeten lijken. Het logo is een branieachtige vogel met een zwarte borst, gele keel en wenkbrauwen, die met open bek tegen een oranje zon staat te zingen. Griessel weet niet wat voor vogel het is. Hij loopt naar de dubbele glazen deuren. Zijn mobiel gaat. Dit nummer kent hij inmiddels.
‘Vusi?’ zegt hij.
‘Bennie, het ziet ernaar uit dat we een misverstand hebben.’
De Metro-patrouillewagen stopt naast de twee jongemannen in de Land Rover Defender op de hoek van de Prinsstraat en de Bredastraat.
Jeremy Oerson zit op de passagiersplek van de auto. Hij draait het raampje naar beneden en vraagt aan de jongeman achter het stuur van de Land Rover: ‘Weet je wat ze aanheeft, Jay?’
De man knikt. ‘Blauwe denim short, lichtblauw T-shirt. En ze heeft een rugzak bij zich.’
‘Oké,’ zegt Jeremy Oerson en reikt naar zijn mobilofoon. Hij knikt naar de bestuurder. ‘We gaan,’ zegt hij.
‘Dank u, commissaris,’ zegt Bennie Griessel in de telefoon. Hij zet hem uit en blijft even hoofdschuddend voor de glazen deuren van AfriSound staan.
Hij is geen mentor, hij is een brandweerman verdomme, want het enige wat hij doet is brandjes blussen.
Griessel zucht, trekt de deur open en loopt naar binnen.
Tegen de bloedrode en hemelsblauwe muren hangen ingelijste gouden en platina cd’s en affiches van optredens van artiesten. Griessel herkent de namen. Achter een moderne balie van licht hout zit een zwarte vrouw van middelbare leeftijd, die opkijkt. Haar ogen zijn rood, alsof ze gehuild heeft, maar de glimlach is moedig.
‘Kan ik u helpen?’
‘Ik kom voor Willie Mouton.’
‘Dan bent u inspecteur Griessel.’ Haar uitspraak van zijn achternaam is perfect.
‘Dat klopt.’
‘Zo verschrikkelijk van meneer Barnard...’ Ze knikt in de richting van de trap. ‘Ze wachten op u op de eerste verdieping.’
‘Dank u.’
Griessel loopt de trap op, een houten trap met chromen leuning en nog meer ingelijste cd’s aan de muur, met de naam van de artiest of de band op een bronzen plaatje eronder.
De eerste verdieping ligt voor hem. Het kleurenschema is helder en bont, maar de sfeer is somber. Geen muziek, alleen de stille fluistering van de airco en de gedempte stemmen van vijf, zes mensen die rond grote, lage, verchroomde bijzettafels zitten, op banken en stoelen van felgekleurd struisvogelleer, blauw, groen en rood.
Als ze merken dat hij er is, houden ze op met praten en kijken naar hem. Griessel ziet een wat oudere vrouw die huilt, ze lijken allemaal ontdaan, maar geen spoor van Mouton. Sommige gezichten komen hem bekend voor, hij vermoedt dat het zangers of musici zijn. Is Jos Geyser een van hen? Hij hoopt heel even dat Lize Beekmans of Theuns Jordaan er zijn, of Schalk Joubert. Maar wat moet hij tegen hen zeggen, onder deze omstandigheden?
Jammer maar helaas.
Links bij het raam zit een gekleurde vrouw achter een bureau. Hij ziet dat ze jong en beeldschoon is, met scherpe jukbeenderen, een volle mond, lang zwart haar. Ze staat op en loopt om het bureau heen. Elegante, nauwsluitende kleren, sandalen met hoge hakken, slank lichaam.
‘Inspecteur?’ Dezelfde ingetogen vriendelijkheid als de receptioniste beneden.
‘Bennie Griessel,’ zegt hij en steekt zijn hand uit.
‘Natasha Abader.’ Haar hand is smal. ‘Ik ben de assistente van meneer Mouton. Komt u mee, alstublieft.’
‘Dank u,’ zegt Griessel en hij loopt achter haar aan de gang door. Hij kijkt naar het kleine, volmaakte achterwerk van Natasha Abader en vraagt zich onwillekeurig af of Adam Barnard haar ook in zijn kantoor heeft gepakt. Hij kijkt doelbewust weg, naar de ingelijste cd-hoezen aan de muur, nog meer affiches. Bordjes aan de deuren. afrisound promo. production. finance & administration. recording studio. afrisound on-line. En dan, bijna achteraan rechts, willie mouton, director.
Links nog een dichte deur. adam barnard, managing director.
Natasha klopt op Moutons deur en doet hem open. Ze steekt haar hoofd naar binnen. ‘Inspecteur Griessel is er.’ Ze stapt opzij zodat Griessel er langs kan.
‘Dank u,’ zegt Griessel. Ze knikt alleen en loopt terug naar haar bureau. Hij gaat naar binnen. Mouton en zijn advocaat, Groenewald, zitten achterovergeleund als twee magnaten aan weerszijden van een groot bureau.
‘Kom binnen,’ zegt Mouton.
De advocaat steekt zittend een halfhartige hand uit naar Griessel. ‘Regardt Groenewald.’
‘Bennie Griessel. Zit Geyser daar vooraan?’
‘Nee, ze zitten in de vergaderzaal,’ gebaart Mouton met zijn hoofd naar het eind van de gang. Hij heeft nu iets plechtigs; de agressie van daarnet is verdwenen.
‘Ze?’
‘Hij heeft Melinda meegenomen.’ Griessel kan zijn ergernis niet onderdrukken. Mouton ziet het. ‘Ik kan het niet helpen; ik heb niet gezegd dat hij haar moest meenemen,’ alsof hij tegen een ondergeschikte praat.
Hij kent Moutons soort, gewichtig in zijn kleine wereldje, gewend om de lakens uit te delen. En nu hij gehoor heeft gevonden bij de districtschef, denkt hij dat hij zich overal mee mag bemoeien. ‘We willen ze afzonderlijk ondervragen,’ zegt Griessel en hij pakt zijn mobiel. ‘Mijn collega dacht dat ze thuis zou zijn; ik zal hem moeten bellen.’
Hij zoekt het nummer van Dekker en belt.
‘Wat weet Geyser?’ vraagt hij terwijl de telefoon overgaat.
‘Nog niets. Natasha heeft alleen tegen hen gezegd dat ze in de vergaderzaal moeten wachten, maar je ziet dat hij schuldig is. Zweet als een varken.’
‘Bennie,’ zegt Dekker aan de telefoon.
‘Er zijn wat dingen veranderd,’ zegt Griessel.