47

Rechercheur-inspecteur Vusi Ndabeni verliest uiteindelijk zijn professionele kalmte in een verhoorkamer van bureau Caledonplein.

Ze hebben Steven Chitsinga in een cel gezet. Ze hebben Mat Joubert gevraagd om Jason de Klerk in een beschikbaar kantoor te verhoren, want Griessel zegt dat hij dat niet kan omdat hij ‘die klootzak verrot zou slaan’.

Vusi neemt Barry Smith mee naar een officiële verhoorruimte, Griessel neemt Bobby Verster in een ander kantoor onder handen. Verster is degene die als laatste uit Rachels martelkamer is gekomen, die Jeremy Oerson alleen heeft achtergelaten. Ze vermoeden dat hij de zwakste schakel is.

Joubert krijgt niets uit Jason de Klerk, ondanks zijn ervaring, zijn intimiderende omvang en het feit dat De Klerk verschrikkelijke pijn heeft aan zijn verbrijzelde elleboog. Hij negeert elke vraag en staart alleen maar naar de muur.

Op elke vraag van Vusi zegt Barry Smith binnensmonds: ‘Fuck off.’ Vusi voelt de onlust in zich groeien, maar hij onderdrukt die en stelt de volgende vraag.

‘Fuck off.’

In het andere kantoor zegt Bobby Verster tegen Bennie Griessel dat hij niet mee was met de tour, hij was toevallig afgelopen nacht met Barry en Eben in de Purple Turtle toen Jason belde. Barry was opgesprongen en had tegen hen gezegd dat ze mee moesten komen, en buiten zagen ze Jason en Steven de twee meisjes in de Langstraat achtervolgen. Toen was hij meegegaan.

Griessels lijf doet pijn, maar hij is nog vol van de euforie van de doorbraak, de opluchting dat hij Rachel heeft gevonden. Hij staat op van zijn stoel en loopt naar de tafel. Hij kijkt naar Bobby. Bobby kijkt weg. ‘Ken je die mop van dat hondje?’ vraagt Griessel.

‘Wat?’ Grote achterdocht.

Bennie gaat op de tafel zitten, kruist zijn armen voorzichtig voor zijn pijnlijke borstkas, en zegt met een plagerige, speelse, vriendelijke stem: ‘Die van het jonge hondje dat grote honden over seks heeft horen praten, hoe lekker het is om te neuken. “Wat is neuken?” vraagt het kleine hondje. “Dat is het lekkerste wat er is, kom we laten het je zien.” De honden rennen de straat af en sporen een loopse teef op. De teef rent weg voor de meute. Ze achtervolgen haar, het blok rond. Als ze de vierde keer rond het blok gaan, zegt het kleine hondje: “Jongens, ik neuk dit rondje nog mee, maar dan ga ik naar huis.”’

Bobby Verster lacht niet.

Bennie Griessel zegt: ‘Werd je al dat achtervolgen niet zat, Bobby?’

Verster zegt niets.

‘Niet eens toen ze een onschuldig jong meisje de keel doorsneden?’

Bobby zegt dat hij geschokt was toen Jason dat deed. Hij had geprotesteerd. Toen had Steven Chitsinga tegen hem gezegd: ‘Jij bent de volgende als je niet je bek houdt en helpt.’ Toen werd hij bang. Maar hij had geen flauw idee waar Jason en de anderen mee bezig waren.

‘Dus je werd gedwongen?’

‘Ja.’

‘Eigenlijk ben je onschuldig?’

‘Ja.’

‘Wil je zo een verklaring afleggen? Zodat we met jou klaar zijn?’ vraagt Griessel.

‘Ja, dat doe ik.’ Gretig.

Bennie schuift pen en papier naar hem toe, Bobby schrijft. ‘Onderteken hier,’ zegt Bennie. Als Bobby klaar is, leest Griessel de verklaring hardop voor. Hij vraagt: ‘Dit is de zuivere waarheid?’

‘Dat is het.’

‘Dan ben je medeplichtig aan moord. Je gaat de bak in en je gaat heel lang zitten.’

Bobby Verster zet grote ogen op. Hij protesteert, net zoals hij volgens zijn zeggen de afgelopen nacht heeft gedaan. ‘U zei dat ik onschuldig was.’

‘Nee, ik vroeg of je onschuldig was. Kom, er staat een boevenbusje buiten, dat je naar Pollsmoor zal brengen.’

‘Pollsmoor?’

‘Tot de borgsom is vastgesteld. Over een week of twee. Drie.’

‘Wacht...’

Griessel wacht.

Bobby Verster denkt lang na. En dan zegt hij: ‘Jullie zoeken Blake.’

‘Wie is Blake?’

‘Moet ik naar Pollsmoor?’

‘Over alles valt te onderhandelen.’

‘Blake is de eigenaar. Van Overland. Voor hem brengen we de mensen binnen.’

‘Wat voor mensen brengen jullie?’

‘De zwarten.’

‘Wat voor zwarten?’

‘De zwarten die ze in de laden leggen, onder de trailer. Uit Zimbabwe. Maar het zijn niet altijd Zimbabwanen.’

‘Illegale immigranten?’

‘Zoiets. Dat weet ik niet. Ik help pas een maand met het smokkelen, ze willen me nog niet alles vertellen.’

‘Hoe heet Blake?’

‘Duncan. Maar we noemen hem Mr B. Hij woont hier in de stad, meer weet ik niet.’

‘Veel dank.’

‘Moet ik nog steeds naar Pollsmoor?’

‘Yep.’

Fransman Dekker neemt twee extra uniformen mee naar AfriSound. Ze lopen tussen de journalisten door die in het tuintje staan. Hij negeert de vragen. Een van de twee agenten die de deur bewaken, doet open. Dekker zegt: ‘Kom, jullie gaan allemaal mee.’ Ze beklimmen de trap in gelid, de rechercheur voorop, de vier uniformen achter hem aan. Ze lopen door de receptie. Dekker glimlacht naar Natasha, voor de eerste keer vandaag met groot zelfvertrouwen. De gang door, tot het kantoor van Mouton. Hij klopt niet, hij loopt gewoon naar binnen.

De advocaat is er niet.

‘Wat nou weer?’ vraagt Mouton.

‘Het lekkerste van mijn job, waar ik het meeste van hou, is een whitey-lul arresteren,’ zegt Dekker.

Moutons adamsappel springt wild op en neer, maar hij krijgt geen woord uit zijn strot.

Dekker vraagt twee agenten om Mouton in de gaten te houden, loopt weg, wenkt de twee andere uniformen en doet de deur van Wouter Steenkamps kantoor open. De accountant zit achter zijn computer.

‘We weten alles van gisteravond,’ zegt hij. Steenkamp vertrekt geen spier.

‘Hij belt niet, hij verroert zich niet, hij blijft hier gewoon zitten,’ zegt Dekker tegen de twee uniformen. ‘Ik ben zo terug.’

 

Griessel roept Vusi en Mat Joubert. Ze houden een spoedvergadering in het kantoor van de bureauchef. Hij vertelt hun wat Bobby Verster heeft gezegd. Nadat ze overlegd hebben, gaat Vusi terug en zegt tegen Barry Smith: ‘We rekenen Mr B in. We weten alles.’

Hij ziet hoe Barry Smith verbleekt. ‘Fuck off,’ met nog meer venijn.

‘Moord,’ zegt Vusi tegen hem. ‘Levenslang.’

‘Fuck off, you black bastard.’

Het onrecht van die dag drukt zwaar op Vusumuzi Ndabeni, maar hij schudt het nog een laatste keer af. Dan zegt Barry Smith: ‘Fucking motherfucker,’ en golft Vusi’s woede over hem heen als de machtige branding van de Transkeise kust. Met één snelle beweging is hij bij de jongen, stompt hem met zijn vuist tegen zijn slaap, met alle kracht die hij in zijn tengere, getrainde lichaam heeft.

Barry’s hoofd schokt weg, hij slaat achterover, met stoel en al, zijn hoofd klapt dof tegen de vloer. Vusi zit op hem, bij hem, rukt hem aan zijn kraag overeind, drukt zijn gezicht tegen dat van Barry en zegt: ‘Mijn moeder is een nette vrouw, hoor je me?’

Dan laat hij hem los en doet zwaar ademend een stap naar achteren. Vusi trekt zijn jasje recht, wordt zich bewust van de pijn in zijn knokkels, ziet hoe Barry’s ogen moeite hebben met focussen. Barry staat wankelend op, kijkt terug, pakt langzaam de stoel, zet hem rechtop en zakt erin neer. Hij legt traag zijn handen op de tafel en laat zijn hoofd erin zakken zodat zijn gezicht is verborgen.

Het duurt een tijdje voordat Vusi doorheeft dat de jongen huilt. Hij pakt een stoel en gaat zitten. Hij zegt niets, vertrouwt zijn stem niet, de woede is nog niet bedaard, het schuldgevoel nog maar een klein, donker plekje in zijn maag.

Langer dan een minuut zitten ze zo.

‘Mijn moeder vermoordt me,’ zegt Barry achter zijn handen.

‘Ik kan je helpen,’ zegt Vusi.

Barry snikt zo hevig dat zijn hele lichaam ervan siddert. Dan begint hij te praten.

 

Dekker gaat tegenover Mouton zitten. Hij zegt: ‘Ik weet dat je Adam niet hebt doodgeschoten. Ik weet van het meisje en de vier jongens die achter haar aan zaten.’

‘Vijf,’ zegt Mouton, en dan lijkt het of hij zijn tong wil afbijten.

‘Vijf,’ zegt Dekker tevreden.

‘Ik wil mijn advocaat bellen,’ zegt Mouton.

‘Later. Ik zal je eerst vertellen wat er gebeurd is. Barnard belde je, gisteravond, kort na negen uur. Je wist dat we die oproep konden traceren, en daarom heb je hem uit eigen beweging gemeld...’

Moutons adamsappel beweegt, hij wil iets zeggen, maar Dekker legt hem met een hand het zwijgen op. ‘Adam belde je niet om te zeggen hoe stom de beschuldigingen van Iván Nell waren. Hij maakte zich zorgen. Nell vertelde me dat Barnard verbijsterd was. Hij was buiten zichzelf. Hij rook lont, Willie. Hij vermoedde iets, hij wist dat iemand bezig was met de geldzaken te knoeien. Ik weet nog niet hoe, maar daar kom ik nog wel achter. In elk geval zei Adam dat hij jullie wilde spreken. Zei hij dat jullie naar kantoor moesten komen, jij en Woutertje? Of was het jouw voorstel om de problemen buitenshuis te houden? Dus kwamen jullie hierheen, heel bezorgd waarschijnlijk, want jullie zijn schuldig. Hoe laat, Willie? Zei hij dat jullie om elf uur moesten komen, zodat hij eerst naar de cijfers kon kijken? Ik weet dat hij gisteravond op zijn computer heeft gewerkt. Hij was zo verbijsterd over wat hij zag dat hij de computer niet eens heeft uitgezet. Vanochtend stond die nog aan. Misschien heeft hij alle bestanden op een cd gebrand zodat jullie er niet meer mee konden knoeien. Jullie zaten hier, misschien in zijn kantoor, en toen confronteerde hij jullie ermee. Zeker alles ontkend, hè Willie? Hoe doe ik het tot nu toe? Geeft niet, laat ik het afmaken. Ruzie en rotzooi van elf uur tot halftwee vannacht. Toen zei Barnard waarschijnlijk: “Laat maar, we praten morgen verder.” Hij zal moe zijn geweest. Dacht aan zijn dronken vrouw thuis. En jullie gingen achter hem aan, tot buiten in de tuin. Verder ruzie maken. Toen liepen jullie naar binnen op het moment dat die vrouw eraan kwam. Geluk gehad, op meerdere manieren. Want als jullie daar ook hadden gestaan, waren jullie misschien ook neergeknald. Maar toen schoten ze Adam dood. Probleem nummer een opgelost. En daar stonden jullie voor het grote raam naar het lijk te kijken en jullie dachten: wat nu? Jullie grote probleem was Iván Nell. Want wat jullie ook zouden doen, als Iván zou gaan praten over een addertje onder het gras, dan zaten jullie in de puree. Toen dacht je, hoe kan ik het laten lijken alsof we hier nooit zijn geweest. Iemand anders de schuld geven. Toen herinnerde jij je Jos en de Zonde. En Alexa en het pistool. Fokking briljant, Willie, moet ik toegeven. Toen droegen jullie Barnard naar jouw auto. Als hij in de auto van jou of van Barnard heeft gelegen, dan zullen er bloed, haren, vezels en dna zijn, dat vinden we wel. Nu moet ik zeggen, die schoen en dat mobieltje, dat snapte ik niet. Tot zo’n halfuur geleden, toen zette ik alles op een rijtje. Die schoen is uitgegaan toen jullie Adam optilden om hem naar de auto te dragen. Je hebt hem waarschijnlijk zo aan zijn voeten opgetild. En het mobieltje had hij in zijn hand toen hij werd neergeschoten. Je pakt het mobieltje en herinnert je dat Adam je gebeld heeft. Dus je delete zijn hele oproepgeschiedenis. En je stopt de telefoon in zijn schoen, en de schoen in je zak of je legt hem boven op Barnard, dat zullen we nooit zeker weten. En als je bij de auto komt en de achterbak openmaakt, leg je de schoen op het dak. Tijdelijk. En dan krijgen jullie haast en vergeten de schoen. En rijden maar, Woutertje voorop in de auto van Adam, jij erachteraan. Zoiets. En op de hoek, als jullie afslaan, mietert die schoen eraf, en jullie hebben het niet in de gaten. Hoe doe ik het, Willie? Ik zal je vertellen, ik heb me suf gepiekerd over die schoen, tot ik weer daar op de hoek stond. Toen had ik het, ineens. Fokking briljant, al zeg ik het zelf.’

Mouton staart Dekker alleen maar aan.

‘Je hebt hem met Wouter de trap op gedragen en daar bij Alexa neergelegd. En toen heb je het pistool uit de kluis gehaald die je zelf hebt gemonteerd. Ergens ben je drie schoten gaan afvuren. Ik denk dat je dat niet in het huis kon doen, al gebruikte je een kussen om het lawaai te dempen, want jullie waren bang dat Alexa wakker zou worden, dronken of niet. Jullie zijn een stukje gaan rijden, Willie. De berg op? Ergens waar het niet uit zou maken. Toen zijn jullie teruggegaan en hebben het pistool daar neergelegd. Slim. Maar niet slim genoeg.’

‘Ik wil mijn advocaat bellen.’

‘Bel hem maar, Willie. Zeg maar dat hij naar bureau Groenpunt moet komen. Want hier is een bevel tot inhechtenisneming en een machtiging om alles hier te doorzoeken. En ik breng slimme mensen mee, Willie. Accountants, computerexperts, jongens die gespecialiseerd zijn in witteboordencriminaliteit. Jullie hebben geld gestolen van Adam Barnard en Iván Nell en wie weet hoeveel anderen, en ik zal erachter komen hoe jullie dat gedaan hebben. En dan ga ik jou en Woutertje opbergen, Willie, en die fokking Frankensteinadvocaat van jou kan er niets tegen doen. Of zat hij ook in het complot?’

 

Bennie Griessel duwt de man de voordeur van bureau Caledonplein door. Zijn volle baard en haren zijn kort geknipt, netjes, egaal vroegtijdig grijs. Hij ziet er fit en slank uit in het denim overhemd, de kaki katoenen broek en de blauwe bootschoenen. Alleen de boeien om zijn polsen duiden erop dat er iets mis is, want het gezicht is uitdrukkingloos.

Vusi wacht in de hal.

‘Mag ik je voorstellen aan Duncan Blake?’ vraagt Griessel tevreden.

Vusi bekijkt de man van top tot teen alsof hij hem wil afmeten aan zijn pasverworven kennis. Dan wendt hij zich zorgelijk tot Griessel. ‘Bennie, we moeten de commissaris laten komen.’

‘O?’

‘Dit is heel groot. En lelijk. We moeten een team naar Kampsbaai sturen, naar een ziekenhuis. Een groot team.’

Dan pas glijdt er een schaduw van emotie over het gezicht van Duncan Blake.

13 Uur
x9789044965308.html1.xhtml
x9789044965308.html2.xhtml
x9789044965308.html3.xhtml
x9789044965308.html4.xhtml
x9789044965308.html5.xhtml
x9789044965308.html6.xhtml
x9789044965308.html7.xhtml
x9789044965308.html8.xhtml
x9789044965308.html9.xhtml
x9789044965308.html10.xhtml
x9789044965308.html11.xhtml
x9789044965308.html12.xhtml
x9789044965308.html13.xhtml
x9789044965308.html14.xhtml
x9789044965308.html15.xhtml
x9789044965308.html16.xhtml
x9789044965308.html17.xhtml
x9789044965308.html18.xhtml
x9789044965308.html19.xhtml
x9789044965308.html20.xhtml
x9789044965308.html21.xhtml
x9789044965308.html22.xhtml
x9789044965308.html23.xhtml
x9789044965308.html24.xhtml
x9789044965308.html25.xhtml
x9789044965308.html26.xhtml
x9789044965308.html27.xhtml
x9789044965308.html28.xhtml
x9789044965308.html29.xhtml
x9789044965308.html30.xhtml
x9789044965308.html31.xhtml
x9789044965308.html32.xhtml
x9789044965308.html33.xhtml
x9789044965308.html34.xhtml
x9789044965308.html35.xhtml
x9789044965308.html36.xhtml
x9789044965308.html37.xhtml
x9789044965308.html38.xhtml
x9789044965308.html39.xhtml
x9789044965308.html40.xhtml
x9789044965308.html41.xhtml
x9789044965308.html42.xhtml
x9789044965308.html43.xhtml
x9789044965308.html44.xhtml
x9789044965308.html45.xhtml
x9789044965308.html46.xhtml
x9789044965308.html47.xhtml
x9789044965308.html48.xhtml
x9789044965308.html49.xhtml
x9789044965308.html50.xhtml
x9789044965308.html51.xhtml
x9789044965308.html52.xhtml
x9789044965308.html53.xhtml
x9789044965308.html54.xhtml
x9789044965308.html55.xhtml
x9789044965308.html56.xhtml
x9789044965308.html57.xhtml
x9789044965308.html58.xhtml
x9789044965308.html59.xhtml
x9789044965308.html60.xhtml
x9789044965308.html61.xhtml
x9789044965308.html62.xhtml
x9789044965308.html63.xhtml
x9789044965308.html64.xhtml
x9789044965308.html65.xhtml
x9789044965308.html66.xhtml
x9789044965308.html67.xhtml
x9789044965308.html68.xhtml
x9789044965308.html69.xhtml
x9789044965308.html70.xhtml
x9789044965308.html71.xhtml
x9789044965308.html72.xhtml
x9789044965308.html73.xhtml