31

Een meisje en twee jongens van de bediening en een barkeeper herinneren zich Erin Russel en Rachel Anderson. Griessel zet ze bij hem en Vusi aan tafel. Hij gaat met zijn rug naar de bar zitten, zodat die rotflessen buiten zijn gezichtsveld staan, ook al kan hij niets aan de lucht ervan doen.

‘De anderen mogen naar huis,’ beslist Galina Federova.

‘Nee, ik heb ze nog nodig,’ want de jongen van Carlucci’s moet nog komen kijken of hij iemand herkent.

‘Waarvoor?’

Griessel ergert zich en wil tegen haar zeggen dat het haar geen zak aangaat en dat haar houding hem niet aanstaat, maar zijn haast om zo veel mogelijk informatie te verzamelen weerhoudt hem ervan. ‘Laat ze nog tien minuten wachten,’ zegt hij kortaf, zodat ze weet dat ze geen kapsones moet krijgen.

Ze zegt iets in het Russisch, schudt haar hoofd en loopt weg. Griessel kijkt haar na. Dan draait hij zich langzaam om, probeert zijn gedachten te ordenen en vraagt de jonge mensen om de tafel: ‘Wie wil beginnen?’

‘Ze zaten hier,’ zegt een van de jongens, hij wijst naar een tafel vlakbij en grijpt naar een ketting van houten kralen om zijn hals. Dan kijken ze allemaal tegelijk op, naar de deur achter Griessel. Hij draait zich ook om. Daar staat Mat Joubert, met een zak afhaaleten in elke hand.

‘Ga door,’ zegt Joubert, ‘ik hoor bij hoofdinspecteur Griessel.’ Hij loopt naar de tafel, zet de zakken erop, haalt er doosjes uit en schuift ze naar Vusi en Bennie. Bennie’s maag trekt samen bij de geur van patat.

‘Dank je, Mat.’

‘Bedankt, chef,’ zegt Ndabeni.

Joubert knikt alleen maar, trekt een stoel bij en gaat aan de tafel zitten.

‘Dit is senior hoofdinspecteur Mat Joubert van de Provinciale Taskforce,’ zegt Griessel, want hij kan zien dat ze geïntimideerd zijn door het postuur van zijn collega. ‘En hij is geen geduldige man,’ liegt hij erbij. Hij kijkt naar de jongen die als eerste is gaan praten. ‘Waar waren we?’

De jongen kijkt naar Griessel en dan respectvol naar Joubert, zijn stem ineens heel serieus. ‘Die twee van de foto, die zaten daar eerst alleen. Ik heb ze bediend. Ze dronken Brutal Fruit. Die ene, de blonde, die ging echt los. Die andere heeft er maar vier of vijf gehad, op de hele avond. Beetje raar.’

‘O?’ zegt Griessel. Hij scheurt het zakje Steers-zout open en strooit het voorzichtig over zijn patat. Het water loopt hem in de mond.

‘Die backpackers... Normaal zuipen ze allemaal.’

Griessel onderdrukt de neiging om naar de rijen flessen achter de bar te kijken. ‘Hoe wisten jullie dat het backpackers waren?’ vraagt hij. Hij pakt het plastic vorkje om een paar patatjes te spiesen en brengt ze haastig naar zijn mond.

De jongen trekt een serieuze rimpel in zijn voorhoofd. ‘Ik werk hier al twee jaar...’

Griessel knikt met een mond vol aardappel en beduidt met het vorkje dat de jongen verder moet gaan.

‘Je leert ze herkennen. Bruin verbrand, de kleren, de accenten... En ze geven eigenlijk nooit fooi.’

‘Hoe laat waren ze hier?’

‘Uhm, dat was... het was voor mijn eerste rookpauze, rond een uur of negen.’

Griessel prikt nog wat frieten. ‘Ze zaten hier eerst alleen?’

‘Een tijdje. Toen werd het vol. Ik doe acht tafels; ik kan het niet precies zeggen. Ze hebben ook gedanst; er waren zat kerels die ze kwamen vragen. En op een gegeven moment zaten er zo’n stuk of vijf bij de tafel, bekenden, zo te zien.’

‘Jongens of meisjes?’

‘Ik... guys en girls... Luister, je moet weten...’ en hij kijkt vooral Mat Joubert aan, ‘het is een chaos als het hier vol is. Ik herinner me die meisjes omdat ze mooi waren, maar dat is het wel zo’n beetje.’

‘Je kunt je de jongens die bij hen zaten niet meer herinneren?’

‘Nee.’

‘Zou je ze herkennen als je ze weer zag?’

‘Misschien.’

Griessel trekt een blikje fris open. ‘En jullie?’ vraagt hij aan de anderen.

‘Ik heb ze alleen zien dansen,’ zegt het meisje. ‘Mijn tafels zijn daar. Ze hebben een paar keer met elkaar gedanst, wat op zich niet gek is, maar het leek of ze ruzie hadden, je weet wel, ze stonden te bekvechten en te dansen. Maar meer kan ik er niet over zeggen.’

Met een mond vol hamburger knikt Griessel in de richting van de barkeeper.

‘Die ene...’ zegt hij en identificeert Erin Russel met een tikkende vinger op de foto, ‘die heb op een gegeven ogenblik...’

‘Die heeft op een gegeven ogenblik,’ zegt de jongen met de houten kralen.

‘Wat?’

‘Het is die heeft en niet die heb.’

‘Begin je weer?’

‘Je wilde zeggen...’ moedigt Griessel hem aan.

‘Mijn station is achterin. Daar stonden twee figuren te drinken en toen heb die ene op een gegeven ogenblik met ze staan praten. Ik herinner me haar, want ik vond dat ze de tien-kont van de avond had, ze praatte met die twee...’

‘De tien-wat?’

‘Dat is iets wat we achter de bar doen. We geven punten, voor de beste benen en konten en... zo. Van een tot tien. En...’

‘Jullie zijn gestoord,’ zegt het meisje.

‘En jullie dan? Laatst toen met die gast van Idols...’

Mat Joubert legt langzaam zijn armen op tafel, zodat zijn brede schouders nog breder worden. De barkeeper slikt zijn woorden in en kijkt schuldbewust naar Joubert. ‘Hoe dan ook, ze was een tien-kont. De rest was ook niet slecht. Definitief, negen-benen en ik schat acht-...’

‘Vertel iets over die jongens,’ zegt Griessel steeds ongeduldiger.

‘Die ene... Ik herinner me zijn gezicht vaag, die was hier al eerder geweest... de andere, weet ik niet... vriendjes, denk ik, ze hebben samen wat gedronken, eigenlijk niet gedanst, alleen bij de bar staan praten.’

‘En toen?’

‘Toen heb ik tegen de andere barkeepers gezegd dat we een tien-kont in de zaal hadden. Daar waar de bar naar de muur draait. Maar toen ik weer keek, was ze weg. En toen gingen die jongens ineens ook weg.’

‘Wacht, wacht, wacht. Zij heeft hen aangesproken? Waarover, kon je dat horen?’

‘Nee, ik... ik heb er niet zo op gelet.’

‘Je stond naar haar kont te kijken,’ zegt de serveerster verwijtend.

De barkeeper reageert niet.

‘En toen ging ze weg?’

‘Ik heb haar niet zien weggaan.’

‘Hoe lang heeft ze bij hen gestaan?’

Hij denkt eerst na. ‘Kijk, ik heb haar niet zien aankomen, we lopen ons suf te rennen, er zijn altijd te weinig barkeepers. Ik weet alleen dat ik haar op een bepaald moment daar zag staan, vanuit mijn ooghoek, ik denk dat ik weer drankjes ben gaan halen, toen kreeg ik de kans om goed te kijken, en toen zag ik die kont. Toen ben ik het tegen Andy en zo gaan zeggen, maar toen ik haar aan wilde wijzen, was ze weg. Ze kan vijf minuten bij hen hebben gestaan. Of tien...’

‘Toen ze naar buiten gingen, hadden ze haast?’

‘Enorm.’

‘Hoe laat was dat?’

‘Zeker al... Het was laat, ik weet het niet precies, ergens na enen?’

Griessel en Vusi kijken elkaar betekenisvol aan. ‘Je had die ene hier al eerder gezien?’

‘Dat denk ik. Niet vaak, maar hij kwam me vaag bekend voor.’

‘Beschrijf hem eens.’

‘Vrij lang...’ Zijn woorden drogen op.

‘Oud? Jong? Zwart? Blank?’

‘Nee, blank, ongeveer zo oud als ik, begin twintig, vrij kort donker haar, heel bruin verbrand.’

‘En de andere?’

‘Zwart, ook zo begin twintig.’

De jongen met de houten kralen wijst ineens naar de deur achter Griessels rug en zegt opgewonden: ‘Die gast zat gisteravond bij hun tafel.’

De rechercheurs kijken snel om. Bij de muur staan drie saps-agenten in blauw uniform geduldig te wachten. Een van hen heeft een grote, doorzichtige vuilniszak die naast hem op de grond ligt. Tussen hen in staan Olivier Sands en een jongen die Griessel niet kent.

‘Dat weten we,’ zegt Griessel.

‘Die andere is de jongen van Carlucci’s,’ zegt Vusi gewichtig en hij staat op. Griessel volgt hem.

‘Is dit de zak van Metro voor mij?’ vraagt Griessel aan een van de agenten.

‘Ja, inspecteur.’

‘Het is nu hoofdinspecteur,’ zegt Mat Joubert vanaf de tafel.

‘Echt waar, Bennie?’ vraagt Vusi, en er klinkt oprechte blijdschap in zijn stem.

 

Voordat hij het kantoor van Adam Barnard verlaat, belt Fransman Dekker met Forensisch.

‘Met Jimmy,’ zegt de dunne.

‘Jimmy, met Fransman Dekker. Ik wil alleen weten, bij die Barnard-zaak, hebben jullie misschien ergens zijn mobiel gevonden?’

Het duurt even voordat Jimmy snapt waar het om gaat. ‘Blijf even hangen...’

Dekker hoort hem in de verte vragen: ‘Arnie, die muziekvent die is doodgeschoten, hebben we daar een mobiel van gevonden?’ En dan zegt hij tegen Dekker: ‘Nee, Fransman, we hebben niks gevonden.’

‘Ook niet in zijn auto?’

‘Noppes.’

‘Dank je, Jimmy.’ Dekker blijft even peinzend staan, doet haastig de kantoordeur open en loopt naar het bureau van Natasha Abader. Ze is aan de telefoon, maar als hij voor haar staat, legt ze haar hand op de hoorn en trekt haar wenkbrauwen op.

‘Het mobiele nummer van Adam Barnard?’

Nog steeds met haar hand over de hoorn geeft ze hem het nummer en hij voert het in op zijn telefoon. ‘Dank je.’ Terwijl hij belt, loopt hij weg, de gang in; misschien ligt Barnards telefoon in zijn kantoor, dan zal hij hem horen. Maar hij hoort de telefoon alleen overgaan aan zijn oor. Lang. En net als hij denkt dat hij de voicemail krijgt, hoort hij een bekende stem aan de andere kant die zegt: ‘Hallo?’

‘Met wie spreek ik?’ vraagt Fransman Dekker verbaasd.

‘Met hoofdinspecteur Bennie Griessel van de saps,’ zegt de stem.

‘Hoofdinspecteur?’ zegt Dekker, totaal de kluts kwijt.

 

Griessel en Vusi zitten hoopvol te wachten of de jongen van Carlucci’s iemand bij de Van Hunks kan identificeren als er een telefoon schel begint over te gaan, hier vlak bij hen, met het gerinkel van een ouderwetse telefoon. Allemaal grijpen of kijken ze naar hun mobiel, tot een van de uniformen zegt: ‘Het komt uit die zak.’

Griessel rukt de zak met rommel open en begint als een gek achter de klank aan te grabbelen, tot hij iets beet heeft en de telefoon tevoorschijn haalt. Hij staart er heel even vol ongeloof naar voordat hij opneemt. Dat is het begin van een surrealistisch gesprek met iemand die hem blijkbaar kent, tot het raadsel wordt opgelost met: ‘Bennie, met Fransman Dekker. Ik heb het mobiele nummer van Adam Barnard gebeld.’

‘Dat meen je niet.’

‘Echt waar.’

‘Je gelooft nooit waar die telefoon was. In een zwarte schoen, in een zak met spullen die Metro vanochtend in de straten rond de moordplek bij de kerk heeft opgeraapt.’

‘Een schoen? Kun je zien welke maat?’

Griessel pakt de schoen, kijkt erin, maar ziet niets. Hij draait hem om. Bijna afgesleten cijfers. ‘Maat 45.’

‘Jezus, dat is de andere schoen van Adam Barnard, Bennie. En die mobiel zat in de schoen?’

‘Niet te geloven.’

‘Waar hebben ze die gevonden?’

‘Weet ik niet. Dan moet je Jeremy Oerson bij Metro bellen. Hij is een soort veldmaarschalk daar.’

‘Wat is een veldmaarschalk?’

‘Ik bedoel dat hij een of andere bezopen rang heeft. Wacht, ik geef je zijn nummer...’ Hij zoekt in zijn telefoon.

‘En ben jij nu hoofdinspecteur?’ Griessel hoort dat Dekker nauwelijks de afgunst uit zijn stem kan weren. Dan zegt hij: ‘Kun je voor mij naar zijn belgeschiedenis kijken?’

‘Blijf hangen.’ Het duurt even, want hij kent dit soort telefoons niet.

‘Hij moet gisteravond iemand gebeld hebben, even voor tienen,’ zegt Dekker.

Griessel vindt eindelijk het goede icoontje. no records staat er.

‘Hier staat niets,’ zegt hij tegen Dekker.

 

Barry kijkt strak naar de vrachtwagen op de hoek bij Carlucci’s terwijl hij zijn telefoon opneemt.

‘Met Barry.’

‘Waarom zijn ze nog niet naar binnen?’ hoort hij de stem van de man met de grijze baard zeggen.

‘Dat kan niet. Er staat een vrachtwagen voor de winkel verderop in de Bo-Oranjestraat en de chauffeur kijkt precies de straat in.’

‘Hoelang nog?’

‘Nou, ze zijn al een tijdje aan het uitladen, dus het duurt niet zo lang meer.’

Korte stilte op de lijn. ‘De tijd gaat dringen.’ Het is voor het eerst dat Barry een vage onrust in de stem van de man hoort. Maar dan heeft hij hem weer onder controle: ‘Bel als de weg vrij is. Ik wil precies weten wanneer ze naar binnen gaan.’

‘Oké, Mr B.’

13 Uur
x9789044965308.html1.xhtml
x9789044965308.html2.xhtml
x9789044965308.html3.xhtml
x9789044965308.html4.xhtml
x9789044965308.html5.xhtml
x9789044965308.html6.xhtml
x9789044965308.html7.xhtml
x9789044965308.html8.xhtml
x9789044965308.html9.xhtml
x9789044965308.html10.xhtml
x9789044965308.html11.xhtml
x9789044965308.html12.xhtml
x9789044965308.html13.xhtml
x9789044965308.html14.xhtml
x9789044965308.html15.xhtml
x9789044965308.html16.xhtml
x9789044965308.html17.xhtml
x9789044965308.html18.xhtml
x9789044965308.html19.xhtml
x9789044965308.html20.xhtml
x9789044965308.html21.xhtml
x9789044965308.html22.xhtml
x9789044965308.html23.xhtml
x9789044965308.html24.xhtml
x9789044965308.html25.xhtml
x9789044965308.html26.xhtml
x9789044965308.html27.xhtml
x9789044965308.html28.xhtml
x9789044965308.html29.xhtml
x9789044965308.html30.xhtml
x9789044965308.html31.xhtml
x9789044965308.html32.xhtml
x9789044965308.html33.xhtml
x9789044965308.html34.xhtml
x9789044965308.html35.xhtml
x9789044965308.html36.xhtml
x9789044965308.html37.xhtml
x9789044965308.html38.xhtml
x9789044965308.html39.xhtml
x9789044965308.html40.xhtml
x9789044965308.html41.xhtml
x9789044965308.html42.xhtml
x9789044965308.html43.xhtml
x9789044965308.html44.xhtml
x9789044965308.html45.xhtml
x9789044965308.html46.xhtml
x9789044965308.html47.xhtml
x9789044965308.html48.xhtml
x9789044965308.html49.xhtml
x9789044965308.html50.xhtml
x9789044965308.html51.xhtml
x9789044965308.html52.xhtml
x9789044965308.html53.xhtml
x9789044965308.html54.xhtml
x9789044965308.html55.xhtml
x9789044965308.html56.xhtml
x9789044965308.html57.xhtml
x9789044965308.html58.xhtml
x9789044965308.html59.xhtml
x9789044965308.html60.xhtml
x9789044965308.html61.xhtml
x9789044965308.html62.xhtml
x9789044965308.html63.xhtml
x9789044965308.html64.xhtml
x9789044965308.html65.xhtml
x9789044965308.html66.xhtml
x9789044965308.html67.xhtml
x9789044965308.html68.xhtml
x9789044965308.html69.xhtml
x9789044965308.html70.xhtml
x9789044965308.html71.xhtml
x9789044965308.html72.xhtml
x9789044965308.html73.xhtml