27
De uniformen staan buiten met machinepistolen en kogelvrije vesten. Vusi is alleen binnen bij de administratrice van het wooncomplex. Ze doet hem denken aan brooddeeg, bleek en vormeloos, zelfs haar stem heeft geen karakter.
‘De Klerk zit in A6. Hij is geen huurder, het is eigendom. Ik zie hem weinig. Hij betaalt zijn servicekosten met een automatische overboeking.’
Ze heeft een slaapkamer van haar huis als kantoor ingericht en zit aan een goedkoop spaanplaten bureautje. Daarop een computerscherm en een toetsenbord met daarachter witte planken met mappen, waarvan er een open naast het toetsenbord ligt. Vusi staat bij de deur.
‘Is hij er nu?’
‘Weet ik niet.’ Een naakte constatering van een weinig opwindend feit.
‘Wanneer hebt u hem voor het laatst gezien?’
‘Ik denk in november.’
‘Dus hij was in november voor het laatst in zijn huis?’
‘Weet ik niet. Ik kom niet veel buiten.’
‘Hebt u telefoonnummers van hem?’
Ze kijkt. ‘Nee.’
‘Kunt u hem beschrijven?’
‘Hij is jong.’ Ze legt een ronde wijsvinger op het document. ‘Zesentwintig.’ Kijkt weer op naar Vusi en ziet de vraag op zijn gezicht. ‘Langig. Bruinig haar.’
‘Waar werkt hij?’
De wijsvinger beweegt over het gedrukte document in de map. ‘Hier staat alleen “consultant”.’
‘Mag ik even kijken?’
Ze schuift de map naar hem toe. Hij pakt zijn notitieblok en pen tevoorschijn, legt ze op de map en kijkt naar het formulier. Voorletters en achternaam: J.M. de Klerk. Een identiteitsnummer.
Unit: driekamerduplex
Status: eigenaar-bewoner
Onderhuur: nee
Service: R800 p.m.
Datum van ingang: 1 april 2007
Beroep: consultant
Postadres: unit A6, Atlantic Breeze 24, Parklands 7441
Zakenadres: n.v.t.
Telefoonnummer thuis: n.v.t.
Telefoonnummer werk: n.v.t.
Telefoonnummer mobiel: n.v.t.
Adres en contactgegevens naaste verwanten: n.v.t.
En een haastige handtekening onder een verklaring dat hij de regels en reglementen van het complex aanvaardt.
‘Rijdt hij in een Land Rover Defender?’
‘Weet ik niet.’
Vusi schuift de map weer naar haar toe. ‘Bedankt,’ zegt hij, en dan, hoopvol: ‘Hebt u een sleutel van zijn huis?’
‘Ja.’
‘Wilt u het alstublieft voor ons opendoen?’
‘Volgens de reglementen moet ik eerst een huiszoekingsbevel hebben.’
Bennie Griessel zit in de meldkamer van bureau Caledonplein, een plattegrond van de stad ligt op tafel, zijn notitieblok en pen erbovenop. Hij luistert hoe de jonge brigadier met elke patrouillewagen praat over de straten die ze hebben afgewerkt. Hij maakt haastig aantekeningen en probeert zich een beeld te vormen van waar ze kan zijn, waarheen ze op weg kan zijn, wat ze moeten doen. Het kost hem moeite om het allemaal op een rijtje te krijgen; te veel mogelijkheden en onzekerheden.
Zijn telefoon gaat. Hij beduidt de brigadier om de radio even het zwijgen op te leggen, kijkt snel naar het schermpje en neemt op.
‘Vusi?’
‘Bennie, we hebben een huiszoekingsbevel nodig om binnen te komen.’
‘Is hij er niet?’
‘Ik geloof het niet. We gaan nu aanbellen, maar de conciërge heeft een sleutel...’ Een vrouwenstem zegt iets op de achtergrond. ‘De administratrice,’ zegt Vusi. ‘Zij heeft een sleutel.’
‘We hebben niet genoeg voor een huiszoekingsbevel, Vusi. Drie cijfers van een kenteken...’
‘Dat dacht ik al. Oké. Ik bel nog wel.’
Griessel legt de telefoon neer, pakt zijn pen en gebaart naar de brigadier dat hij verder kan gaan. Hij kijkt naar de kaart en beweegt de punt van zijn pen naar de Kompanjiestuine. Daar is ze.
Zijn instinct zegt dat ze daar is, want hij kent het De Waalpark, hij kent de Bo-Oranjestraat, dit is zijn thuis, zijn territorium, zijn fietsroute. Bo-Oranjestraat, Goewermentslaan, de Tuine; als hij in haar schoenen stond, als hij daarvandaan moest vluchten, bang en onzeker, min of meer op weg naar de Langstraat, dan zou hij die route nemen.
‘Ik wil twee teams in de Tuine,’ zegt hij tegen de brigadier. ‘Maar ze moeten eerst foto’s komen halen.’
Piet van der Lingen hoort haar daarbinnen snikken. Hij staat een beetje gebogen voor de badkamerdeur, zijn hand omhoog om zacht aan te kloppen. Hij wil haar niet laten schrikken.
‘Rachel,’ zegt hij zacht.
Het snikken houdt meteen op.
‘Rachel?’
‘Hoe weet u hoe ik heet?’
‘Dat heeft de politievrouw me verteld. Je bent Rachel Anderson, uit Lafayette in Indiana.’
Er valt een lange stilte voordat de deur langzaam opengaat en hij haar ziet, de tranen nog op haar wangen.
‘West Lafayette om precies te zijn,’ zegt ze.
Hij glimlacht medelijdend. ‘Kom, meisje. Het eten is bijna klaar.’
Fransman Dekker vertelt de dikke inspecteur Mbali Kaleni van het geld dat aan Jack Fischer & Co is overgemaakt, tienduizend rand. Op dat moment krijgt hij opeens een heldere inval hoe hij een heel stel problemen tegelijk kan oplossen. Hij bepaalt zijn strategie terwijl hij de ontwikkelingen uiteenzet. Hij moet haar heel voorzichtig de wortel voorhouden, want ze staat erom bekend dat ze snel lont ruikt.
‘De Bloemfontein-zaak is de sleutel,’ zegt hij, terwijl hij met opzet zijn toon neutraal houdt. ‘Maar Fischer en de zijnen zijn slim. Zie jij kans?’ Zijn woorden zijn met grote zorg gekozen.
Ze maakt een geluid achter in haar keel. ‘Slim?’ Ze staat op. ‘Het zijn maar mannen,’ zegt ze op weg naar de deur.
Hij is opgelucht maar laat niets merken. ‘Het
zijn ouwe rotten,’ zegt
hij.
Ze doet de deur open. ‘Laat Bloemfontein maar aan mij over.’
Als Vusi Ndabeni eerst op de voordeur en dan op de achterdeur heeft geklopt, stuurt hij de uniformen naar de aangrenzende huizen om te vragen of iemand De Klerk kent. Hij blijft achter en probeert vanaf de kleine achterveranda naast de grote barbecue door de enige kier tussen twee gordijnen te gluren.
Hij ziet een kamer met helemaal achterin een stukje keuken waar een leeg bierflesje op een kast staat. Verder een bank van donker materiaal en hier, recht voor hem, de hoek van een gigantische flatscreen-tv.
Geen kleed op de tegelvloer. Dat bierflesje kan er al weken staan. Er ligt as in de barbecue, maar dat zegt ook niets.
Hij staat in de schaduw van de kleine veranda, kijkt naar het grasveldje en wacht tot de uniformen terugkomen.
De ‘administratrice van de rechtspersoon’ heeft hem verteld dat de schakelwoningen vorig jaar net onder een miljoen kostten, twee slaapkamers en een badkamer boven, grote woonkamer en open keuken beneden, en een gastentoilet. Een nieuwe Land Rover van meer dan driehonderdduizend. Een grote, nieuwe tv. Hoe bekostigt een zesentwintigjarige dat allemaal?
Drugs, denkt Vusi.
Dan ziet hij de agenten aankomen. Hij ziet dat ze niets te melden hebben. Hij krijgt meteen haast en loopt hen tegemoet. Hij wil terug naar de stad, terug naar de Van Hunks, want daar ligt de sleutel tot deze hele puzzel.
Het voelt surrealistisch, onwezenlijk, de oude man in zijn onberispelijk witte overhemd die een stoel voor haar naar achteren trekt. Door de heerlijke geur van gebakken spek komt haar honger meteen tot leven, als een ontwakend dier. De tafel netjes gedekt voor twee, de grote glazen kan met sinaasappelsap waar druppels condens aflopen, zodat ze onmiddellijk trek krijgt in de zoete, koude vloeistof.
Hij loopt naar het fornuis en vraagt of ze kaas en spek op de omelet wil. ‘Please,’ zegt ze. Hij moedigt haar aan om van het sinaasappelsap te drinken. Ze schenkt in met een hand die een beetje beeft en brengt het glas naar haar mond, terwijl ze probeert de overweldigende dorst te onderdrukken.
Zal hij ook twee boterhammen voor haar roosteren?
Graag.
Hij gaat in de weer, doet boter in een pan, voegt het geklutste geel van eieren bij het wit dat hij eerder apart heeft opgeklopt, mengt het en laat het in de pan lopen. Stukjes gebakken spek naast geraspte kaas op een bord. Hij zet de pan op een brander.
Hij dekt altijd voor twee, zegt hij, sinds de dood van zijn vrouw. Eigenlijk was die gewoonte nog eerder begonnen, toen ze ziek was. Dan voelde hij zich minder alleen. En nu is het een groot voorrecht om iemand aan tafel te hebben. En ze moet hem verontschuldigen, want hij gaat te veel praten, hij krijgt niet vaak bezoek. De boeken zijn dezer dagen zijn enige gespreksgenoten. Wanneer heeft ze voor het laatst gegeten?
Ze denkt even na. Gistermiddag, zegt ze, en herinnert zich de grote hamburgers, om een uur of vier, in een tent met een Amerikaanse Sixtiessfeer. ‘A hole in the wall,’ had Erin gezegd, en dan doet ze haar geheugenbank dicht, want ze wil het zich nu niet herinneren.
Hij strooit spek en kaas op de omelet, doet de oven open, haalt de pan van het vuur, zet hem voorzichtig in de oven en doet de deur dicht. Hij draait zich naar haar om. ‘Hij zakt zo gauw in,’ zegt hij, ‘als je niet voorzichtig bent.’ Dan ziet hij dat haar glas leeg is, komt naar de tafel en schenkt het weer vol. Ze bedankt hem met een kleine, oprechte glimlach.
Een stilte, maar niet ongemakkelijk.
‘Die boeken,’ zegt ze, om de stilte te vullen, om beleefd te zijn, om te bedanken.
‘Ik was vroeger historicus,’ zegt hij. ‘Nu ben ik gewoon een oude man met te veel tijd om handen en met een zoon die dokter is in Canada en die in zijn mails schrijft dat ik bezig moet blijven, omdat ik nog veel te vertellen heb.’
Hij bukt zich naar de oven en kijkt erin. ‘Bijna klaar,’ zegt hij. ‘Ik ben bezig met een boek. Ik heb mezelf beloofd dat het mijn laatste is. Het gaat over de wederopbouw van Zuid-Afrika na de Tweede Vrijheidsoorlog, de Boerenoorlog. Ik schrijf het voor mijn mensen, de Afrikaners, zodat ze kunnen zien dat ze hetzelfde hebben meegemaakt als de zwarte mensen nu. Zij waren ook onderdrukt, zij waren ook straatarm, landloos, onderworpen. Maar door positieve discriminatie zijn ze er weer bovenop gekomen. En door economische empowerment. De parallellen zijn groot. De Engelsen klaagden over de dienstverlening van de gemeente die opeens niet goed meer was, doordat incompetente Afrikaners het hadden overgenomen...’
Hij pakt pannenlappen en trekt de ovendeur open. De omelet in de pan is hoog gerezen, de kaas gesmolten, de geur wolkt naar haar toe en het speeksel loopt haar in de mond van de honger. Hij pakt een spatel, laat de omelet op een spierwit bord glijden, vouwt hem behendig dubbel en brengt hem naar haar.
‘Catsup?’ vraagt hij, met ondeugende ogen achter de grote, ronde goudkleurige bril. ‘Zo noemen jullie het geloof ik.’
‘Nee, dank u, het ziet er heerlijk uit.’
Hij schuift zout en peper dichterbij en zegt dat hij zichzelf heeft afgeleerd om zout te gebruiken, op doktersinstructie van zijn zoon, en dat hij eigenlijk niet goed meer proeft. Daarom kan de omelet te flauw zijn.
‘Het probleem met omeletten is dat ik er maar een tegelijk kan maken. Eet gerust terwijl ik snel de mijne maak.’
Hij gaat weer aan de slag bij het fornuis. Ze pakt mes en vork, snijdt door het opgezwollen ei en brengt het naar haar mond. Haar honger is overweldigend, de smaak zacht en heerlijk in haar mond.
‘Maar het boek is ook voor onze zwarte mensen,’ zegt hij. ‘De Afrikaners zijn erbovenop gekomen, een wonderbaarlijke prestatie. Maar toen vergrepen ze zich aan hun macht. Nu zijn er tekenen dat de zwarte regering dat ook gaat doen. Ik ben bang dat ze dezelfde fouten gaan maken. Dat zou zo jammer zijn. We zijn een land van mogelijkheden, van wonderbaarlijke, goede mensen die allemaal maar één ding willen: een toekomst voor onze kinderen. Hier. Niet in Canada.’
Hij zet de pan weer in de oven. Hij zegt dat hij een kaasfan is, en dat zuivel volgens zijn zoon niet gezond is, maar dat zoiets op je negenenzeventigste naar zijn idee niet meer uitmaakt, en hij glimlacht weer met zijn witte, gelijkmatige kunstgebit. Het geroosterde brood! Dat was hij helemaal vergeten... Hij klakt met zijn tong, pakt twee boterhammen uit een plastic zak en doet ze in de rooster.
‘Dit is verrukkelijk,’ zegt ze, want dat is het. Ze heeft de helft van de omelet al op.
‘Zal ik lekkere koffie voor ons zetten? Er zit een fantastische koffiezaak in de Bo-Kaap; ze branden hun eigen bonen, maar malen doe ik zelf.’
‘Dat zou heerlijk zijn.’ Ze wil opstaan en hem omhelzen. De emoties zijn diep en zwaar in haar, maar worden gesust door zijn enthousiasme en gastvrijheid.
Hij doet een keukenkastje open en haalt daar een groot zilverkleurig blik uit. Hij zegt dat hij nu niet zijn omelet in de oven moet vergeten, dat is de handicap van de ouderdom, dat vergeten. In zijn jonge jaren kon hij zo gemakkelijk alles tegelijk doen, maar nu is dat het enige wat hij zich herinnert: zijn jonge jaren. Hij schept koffiebonen in een molen en drukt op een knopje. Het scherpe geluid van messen die bonen breken. Hij mompelt iets, ze ziet zijn lippen bewegen. Als hij klaar is met malen, trekt hij het filter van het koffiezetapparaat open en giet de koffie erin. Hij pakt de pannenlappen en doet de oven open.
‘Een mengsel van cheddar en gruyère, het ruikt altijd lekkerder dan het smaakt. Dat is het probleem met de ouderdom. Je reukvermogen blijft langer intact dan je smaak.’
In de broodrooster springen de twee boterhammen omhoog. Hij pakt een bordje, legt het brood erop en brengt het haar. ‘Een beetje groene-vijgenjam? Ik heb er hele lekkere camembert bij, vol en romig, gemaakt door een kleine kaasboerderij in de buurt van Stellenbosch.’ Hij doet de ijskast open en haalt het al tevoorschijn voordat ze iets kan zeggen.
Hij is weer bij het fornuis, schuift zijn omelet op een bord, komt ermee naar de tafel en gaat zitten. Hij neemt een hap. ‘Ik doe vaak ook feta bij dit speciale mengsel, maar misschien is dat te zout voor een jonge vrouw... De koffie!’ Hij springt weer overeind, met verbluffende energie, om water in het koffiezetapparaat te gieten. Hij morst op het aanrecht en veegt dat eerst met de witte theedoek schoon. Hij zet het apparaat aan en komt weer zitten.
‘West Lafayette. Je bent ver van huis, meisje.’