8

Bennie Griessel heeft het verhaal van Alexa Barnard aangehoord.

‘Alexa. Niemand noemt me Alexandra of Xandra.’

En nu, vlak voordat hij de voordeur van de Brownlowstraat 47 opent om Dekker te zoeken, wordt hij overvallen door een eigenaardige emotie, iets wat op zijn hart drukt, een gewichtloosheid in zijn hoofd, een soort afstand tot de werkelijkheid, alsof hij een paar millimeter van alles verwijderd is, een seconde of twee uit de pas met de wereld.

Daarom duurt het even voordat hij beseft dat er hierbuiten chaos heerst. De straat, die stil en rustig was toen hij aankwam, is nu een gedrang van journalisten en nieuwsgierigen: een kudde fotografen, een troep verslaggevers, een cameraploeg van de tv en de groeiende groep omstanders die door hun aanwezigheid zijn aangetrokken. Het lawaai spoelt over Griessel heen, zware klankgolven die hij met zijn lijf kan voelen, tegelijk met het besef dat hij zo intens naar Alexa’s verhaal heeft geluisterd dat hij hier allemaal niets van heeft gemerkt.

Voor hem op de veranda is een gespannen Dekker in een verhit gesprek verwikkeld met een kale man; harde, boze stemmen.

‘Niet voordat ik haar heb gezien,’ zegt de man met een superieure houding en agressieve lichaamstaal. Zijn hoofd is helemaal kaalgeschoren, hij is lang en pezig, met een zilveren ringetje in een van zijn grote vlezige oren. Zwart overhemd, zwarte broek en het soort zwarte basketbalschoenen dat jongeren dragen, al lijkt hij zelf een eind in de veertig. Zijn prominente adamsappel wipt op en neer op het ritme van zijn woorden.

Dekker ontdekt Griessel. ‘Hij wil haar per se zien,’ zegt Dekker gespannen.

De man negeert Griessel. Hij knipt een zwart etui aan zijn brede zwarte riem open en haalt een klein zwart mobieltje tevoorschijn. ‘Ik laat mijn advocaat komen; dit gedrag is absoluut onaanvaardbaar.’ Hij begint op de toetsen van het mobieltje te drukken. ‘Die vrouw is niet gezond.’

‘Dit is de vennoot van de overledene. Willie Mouton,’ zegt Dekker.

‘Meneer Mouton,’ zegt Griessel, op redelijke toon. Zijn stem klinkt hem vreemd in de oren.

‘Fok of,’ zegt Mouton. ‘Ik ben aan de telefoon.’ Zijn stem is doordringend en hoog als een industriële lintzaag.

‘Meneer Mouton, ik kan niet toestaan dat u zo tegen een politieofficier spreekt,’ zegt Dekker op hoge toon. ‘En als u persoonlijke telefoontjes wilt plegen, doet u dat maar op straat...’

‘Het is een vrij land, voor zover ik weet.’

‘... en niet op mijn plaats delict.’

‘Jouw plaats delict? Wie de fok denk je wel dat je bent?’ en dan in de telefoon: ‘Sorry. Kunt u me doorverbinden met Regardt, alstublieft...’

Dekker komt dreigend op hem af, hij begint zijn geduld te verliezen.

‘Regardt, met Willie, ik sta hier op de veranda van Adam met de Gestapo...’

Griessel legt een hand op Dekkers arm. ‘Er zijn camera’s, Fransman.’

‘Ik ga hem niet in elkaar slaan,’ zegt Dekker terwijl hij Mouton hardhandig de veranda af trekt en naar het tuinhek duwt. Camera’s flitsen en klikken.

‘Ze mishandelen me, Regardt,’ zegt Mouton, met iets minder zelfvertrouwen.

‘Morgen, Nikita,’ zegt professor Phil Pagel, de chef patholoog, van de andere kant van het hek met een geamuseerde uitdrukking op zijn gezicht.

‘Morgen, professor,’ zegt Bennie terwijl hij kijkt hoe Dekker Mouton het hek uit duwt, naar de stoep, en tegen een agent zegt: ‘Zorg dat hij hier niet meer binnenkomt.’

‘Ik klaag jullie aan,’ zegt Mouton. ‘Regardt, ik wil dat je al die klojo’s aanklaagt. Ik wil dat je stante pede hierheen komt met een rechterlijk bevel; Alexa zit daarbinnen en god weet wat deze stormtroepen met haar uitvreten.’ Zijn stem is opzettelijk hard zodat Dekker én de media hem kunnen horen.

Pagel dringt zich langs Zorro en loopt het trapje op met zijn zwarte tas in de hand. ‘What a piece of work is a man,’ zegt hij.

‘Wat?’ zegt Griessel en ineens is de afstand weg, is hij terug in het heden, met een helder hoofd.

Pagel schudt Griessel de hand. ‘Hamlet. Tegen Rosencrantz en Guildenstern. Vlak voordat hij zegt dat de mens a quintessence of dust is, louter stof. Ik ben gisteravond naar het toneelstuk geweest, zeer aan te bevelen. Drukke ochtend, Nikita?’

Pagel noemt hem al twaalf jaar Nikita, want de eerste keer dat hij Griessel ontmoette, zei hij: ‘Ik weet zeker dat de jonge Chroesjtsjov er zo uitzag.’ Griessel moest diep in zijn geheugen graven om te bedenken hoe Chroesjtsjov er ook alweer uitzag. Pagel is flamboyant gekleed en zoals altijd lang, fit en uitzonderlijk aantrekkelijk voor zijn vijftig en nog wat jaren; sommige mensen beweren dat hij lijkt op een van de sterren uit een soap die Griessel nog nooit heeft gezien.

‘Het gaat stroef, zoals altijd.’

‘Ik heb begrepen dat je nu mentor bent van een nieuwe generatie wetsdienaren, Nikita.’

‘Zoals je ziet, ben ik briljant in mijn baan,’ grinnikt Griessel. Dekker komt net de veranda op. ‘Heb je Fransman al ontmoet?’

‘Ik heb inderdaad het genoegen gehad. Inspecteur Dekker, ik bewonder je daadkracht.’

Dekker is nog steeds gespannen. ‘Morgen, prof.’

‘Volgens geruchten is Adam Barnard het slachtoffer?’

Ze knikken allebei, synchroon.

Take arms against a sea of troubles,’ zegt Pagel.

De rechercheurs kijken hem niet-begrijpend aan.

‘Ik misbruik Hamlet om te zeggen dat we ons moeten voorbereiden op grote problemen, collega’s.’

‘Aha,’ zeggen de rechercheurs. Ze begrijpen het.

 

Ze staan in de bibliotheek te praten terwijl Pagel bij het lijk knielt en zijn dokterstas openmaakt.

‘Dit heeft zij niet gedaan, Fransman,’ zegt Griessel.

‘Weet je dat honderd procent zeker?’

Griessel haalt zijn schouders op. Niemand kan iets ooit honderd procent zeker weten. ‘Het is niet alleen wat ze zegt, Fransman. Maar ook hoe het eruitziet.’

‘Ze kan iemand ingehuurd hebben.’

Griessel moet toegeven dat dat argument hout snijdt. Vrouwen die anderen betalen om zich van hun echtgenoot te ontdoen is de nieuwe nationale sport. Maar hij schudt zijn hoofd. ‘Ik betwijfel het. Je huurt niet iemand in om het eruit te laten zien of je het zelf hebt gedaan.’

‘In dit land is alles mogelijk,’ zegt Dekker.

‘Amen,’ zegt Pagel.

‘Prof, die grote problemen... Kende je Barnard?’ vraagt Griessel.

‘Ten dele, Nikita. Voornamelijk van horen zeggen.’

‘Wat is zijn verhaal?’ vraagt Dekker.

‘Muziek,’ zegt Pagel. ‘En vrouwen.’

‘Dat vertelde zijn vrouw ook,’ zegt Griessel.

‘Alsof ze nog niet genoeg geleden heeft,’ zegt Pagel.

‘Hoezo?’ vraagt Dekker.

‘Je weet dat ze een ster was?’

‘Nee.’ Verbaasd.

Pagel kijkt niet op als hij praat; zijn handen zijn vaardig bezig met zijn instrumenten en het lichaam. ‘Barnard heeft haar “ontdekt”, hoewel die uitdrukking me eigenlijk tegenstaat. Maar ik moet mijn onkunde bekennen, collega’s. Zoals jullie weten ligt mijn liefde eigenlijk bij de klassieken. Ik weet dat hij als advocaat bij de muziekindustrie betrokken is geraakt. Xandra was zijn eerste ster...’

‘Xandra?’

‘Dat was haar toneelnaam,’ zegt Griessel.

‘En ze zong?’

‘Inderdaad. En heel goed ook,’ zegt Pagel.

‘Hoe lang geleden was dat?’

‘Vijftien, twintig jaar?’

‘Ik heb nog nooit van haar gehoord,’ zegt Dekker hoofdschuddend.

‘Ze is van het toneel verdwenen. Vrij plotseling.’

‘Ze heeft hem met iemand anders betrapt,’ zegt Griessel. ‘Toen is ze gaan drinken.’

‘Aldus de roddels. Heren, onofficieel en onbevestigd: ik vermoed dat het tijdstip van overlijden, min of meer...’ Pagel kijkt op zijn horloge, ‘tussen twee en drie uur vanochtend ligt. Zoals jullie waarschijnlijk al hadden geconcludeerd, zijn twee schoten met een klein kaliber vuurwapen de doodsoorzaak. De plaats van de wond en de weinige kruitresten duiden op een schietafstand van twee tot vier meter... en een redelijk goede schutter; de twee wonden liggen minder dan drie centimeter uit elkaar.’

‘En hij is niet hier neergeschoten,’ zegt Dekker.

‘Inderdaad.’

‘Twee wonden maar?’ vraagt Griessel.

De patholoog knikt.

‘Er zijn drie schoten gelost met zijn pistool.’

‘Professor,’ zegt Dekker, ‘ze is alcoholist. Ze was gisteravond dronken. Ik heb bloed laten afnemen, maar of dat zal helpen, acht of tien uur later?’

‘Aha, Fransman, we hebben tegenwoordig ethylglucuronide dat tot 36 uur na gebruik de residuen van alcohol in het bloed kan opsporen. En met een urinemonster tot vijf dagen na inname.’

Dekker knikt tevreden.

‘Maar ik moet me aansluiten bij de theorie van Nikita. Ik denk niet dat zij het heeft gedaan.’

‘Hoezo, prof?’

‘Kijk naar hem, Fransman. Hij is om en nabij de een meter negentig, hij heeft wat overgewicht, ik schat hem ergens aan de verkeerde kant van honderdtien kilo. Het zou jou en mij al moeite kosten om zijn lichaam die trap op te dragen, en wij zijn nuchter.’ Pagel begint zijn instrumenten in te pakken. ‘Kom, we brengen hem naar het lijkenhuis; ik kan hier niet veel meer doen.’

‘Iemand heeft een hoop moeite gedaan om hem hier te krijgen,’ zegt Dekker.

‘En daar wringt de schoen,’ zegt Pagel.

‘Vrouwen...’ mijmert Dekker.

Pagel staat op. ‘Je moet de Afrikaanse muziekindustrie als potentiële bron van conflicten ook niet afschrijven, Fransman.’

‘Prof?’

‘Volg je de rioolpers niet, Fransman?’

Dekker haalt zijn schouders op.

‘Ach ja, het leven van een wetsdienaar, druk, druk, druk. Er gaat heel wat geld om in de Afrikaanse muziekindustrie, Fransman. Groot geld. Maar dat is nog maar het topje van de ijsberg. De intriges zijn legio. Schandalen als overspel, seksuele intimidatie, pedofilie... meer lange messen en openlijke dolken in de rug dan in Julius Caesar. Ze bakkeleien over alles: back tracks, contracten, artistieke credits, royalty’s, wie een musical over welke historische figuur mag maken, wie welke plek in de muziekgeschiedenis verdient...’

‘Maar waarom?’ vraagt Griessel ontgoocheld.

‘Mensen zijn mensen, Nikita. En als er veel roem en rijkdom in het spel zijn... Het is overal hetzelfde: er zijn kliekjes en kampen, grote ego’s, kunstenaarstemperamenten, overgevoeligheden, haat, jaloezie, afgunst, na-ijver, er zijn mensen die al jaren niet meer met elkaar praten, nieuwe vijandschappen... de lijst is eindeloos. En onze Adam zat er middenin. Is het voldoende om tot moord aan te zetten? Zoals Fransman terecht opmerkte: in dit land is alles mogelijk.’

Jimmy en Arnold van Forensisch komen binnen. ‘O, daar is de professor. Morgen, prof,’ zegt Arnold, de dikke.

‘Rosencrantz en Guildenstern zijn gearriveerd. Morgen heren.’

‘Professor, mogen we u iets vragen?’

‘Natuurlijk.’

‘Waar het om gaat...’ zegt Arnold.

‘Vrouwen...’ zegt Jimmy.

‘Waarom zijn hun borsten zo groot?’

‘Ik bedoel, kijk naar dieren...’

‘Veel kleiner, prof...’

‘Jissis,’ zegt Fransman Dekker.

‘Volgens mij is het de revolutie,’ zegt Arnold.

‘Evolutie, stomme aap,’ zegt Jimmy.

Whatever,’ zegt Arnold.

Pagel kijkt naar hen met de welwillendheid van een geduldige vader. ‘Interessante vraag, collega’s, maar we zullen ons gesprek later moeten voortzetten. Kom eens langs in Soutrivier.’

‘We zijn niet zo dol op het lijkenhuis, prof.’

Dekkers telefoon gaat. Hij kijkt naar het toestel. ‘Het is Cloete,’ zegt hij.

En laat de pauken tot de trompen spreken,’ zegt Pagel op weg naar de deur, want Cloete is de saps-persvoorlichter. ‘Tot ziens, collega’s.’

Ze groeten de patholoog en luisteren hoe Fransman de sensationele details aan Cloete vertelt.

Griessel schudt zijn hoofd. Dit wordt een enorme toestand; je hoeft maar naar buiten te kijken om dat te concluderen. Dan gaat zijn eigen telefoon. Hij neemt op: ‘Griessel.’

‘Bennie,’ zegt Vusi Ndabeni. ‘Ik denk dat je moet komen.’

13 Uur
x9789044965308.html1.xhtml
x9789044965308.html2.xhtml
x9789044965308.html3.xhtml
x9789044965308.html4.xhtml
x9789044965308.html5.xhtml
x9789044965308.html6.xhtml
x9789044965308.html7.xhtml
x9789044965308.html8.xhtml
x9789044965308.html9.xhtml
x9789044965308.html10.xhtml
x9789044965308.html11.xhtml
x9789044965308.html12.xhtml
x9789044965308.html13.xhtml
x9789044965308.html14.xhtml
x9789044965308.html15.xhtml
x9789044965308.html16.xhtml
x9789044965308.html17.xhtml
x9789044965308.html18.xhtml
x9789044965308.html19.xhtml
x9789044965308.html20.xhtml
x9789044965308.html21.xhtml
x9789044965308.html22.xhtml
x9789044965308.html23.xhtml
x9789044965308.html24.xhtml
x9789044965308.html25.xhtml
x9789044965308.html26.xhtml
x9789044965308.html27.xhtml
x9789044965308.html28.xhtml
x9789044965308.html29.xhtml
x9789044965308.html30.xhtml
x9789044965308.html31.xhtml
x9789044965308.html32.xhtml
x9789044965308.html33.xhtml
x9789044965308.html34.xhtml
x9789044965308.html35.xhtml
x9789044965308.html36.xhtml
x9789044965308.html37.xhtml
x9789044965308.html38.xhtml
x9789044965308.html39.xhtml
x9789044965308.html40.xhtml
x9789044965308.html41.xhtml
x9789044965308.html42.xhtml
x9789044965308.html43.xhtml
x9789044965308.html44.xhtml
x9789044965308.html45.xhtml
x9789044965308.html46.xhtml
x9789044965308.html47.xhtml
x9789044965308.html48.xhtml
x9789044965308.html49.xhtml
x9789044965308.html50.xhtml
x9789044965308.html51.xhtml
x9789044965308.html52.xhtml
x9789044965308.html53.xhtml
x9789044965308.html54.xhtml
x9789044965308.html55.xhtml
x9789044965308.html56.xhtml
x9789044965308.html57.xhtml
x9789044965308.html58.xhtml
x9789044965308.html59.xhtml
x9789044965308.html60.xhtml
x9789044965308.html61.xhtml
x9789044965308.html62.xhtml
x9789044965308.html63.xhtml
x9789044965308.html64.xhtml
x9789044965308.html65.xhtml
x9789044965308.html66.xhtml
x9789044965308.html67.xhtml
x9789044965308.html68.xhtml
x9789044965308.html69.xhtml
x9789044965308.html70.xhtml
x9789044965308.html71.xhtml
x9789044965308.html72.xhtml
x9789044965308.html73.xhtml