·41·
De helikopter zette Knox af op ongeveer vijftig kilometer van de plaats waar Stone uit de trein was gestapt. Daar stond een auto op hem te wachten. De helikopter had hij te danken gehad aan Macklin Hayes, die opgewekt had geklonken toen Knox hem door de telefoon vertelde dat hij een concreet spoor had.
Zijn instructies voor Knox waren duidelijk geweest. Vind Carr maar kom niet in actie.
‘Bel me en dan neem ik het over.’
Daar twijfel ik niet aan, generaal.
Toen Knox het stadje van het station inreed, besloot hij naar de eerste plaats te gaan die er veelbelovend uitzag. Zijn gebeden werden bijna meteen verhoord. Het bord van het Eén T-restaurant doemde voor hem op. Knox parkeerde, ging naar binnen, liet zich op een kruk zakken en bestelde iets te eten. Er waren niet veel mensen in het restaurant, maar toch dacht Knox dat iemand zich Carr zou herinneren als die hier was gaan eten nadat hij uit de trein was gestapt. Hij liet zijn compositietekening zien en stelde zijn vragen, maar toen hij dertig minuten later buiten kwam, was hij niet veel wijzer geworden.
Zowel de mensen van het restaurant als de gasten waren blijkbaar niet zulke goede waarnemers, of anders hielden ze er niet van om informatie over iemand te verstrekken. Als hij hun de tekening liet zien, schudden ze alleen dof met hun hoofd. Het hielp zelfs niet als hij zijn insigne liet zien. Sterker nog, dat had misschien zelfs een averechts effect. Knox moest niet vergeten dat de federale overheid hier waarschijnlijk maar een klein beetje populairder was dan Osama bin Laden.
Er was een busstation, zag hij, al was het nu dicht en zou het pas over een poosje weer opengaan. Blijkbaar hoefden de mensen hier niet elke dag te reizen.
Knox ging in zijn auto zitten en keek op zijn kaart. Het terrein was hier ruig en er waren maar weinig plaatsen. De wegen die ze met elkaar verbonden waren tweebaans en kronkelend. Hij besloot een slaapplaats te zoeken en de volgende morgen opnieuw te beginnen. Hij zou naar het busstation terug moeten gaan als het weer openging. Hij had naar de mensen gevraagd die daar werkten, maar die reisden rond en zouden pas over twee dagen in de stad terug zijn. Evengoed rekende Knox erop dat het busstation hem iets zou opleveren, ook als hij in de tussentijd niets ontdekte. Er waren waarschijnlijk niet veel mogelijkheden om uit dit gat weg te komen en de bus lag min of meer voor de hand. Misschien had Carr er een genomen toen hij niet verder kon met de trein.
Het motel was van geel geverfd beton en zag er verwaarloosd uit. De tarieven waren zo laag dat ze ruimschoots binnen zijn onkostenregeling bleven. De roomservice bestond uit broodjes en een blikje frisdrank, afkomstig uit een automaat naast het kleine kantoortje. Hij liet de compositietekening aan de bedrijfsleider zien, maar de man schudde zijn hoofd en ging terug naar zijn tv en zijn blikje bier. Knox liep nog een uur door de straten en liet de tekening aan voorbijgangers en winkeliers zien. Niemand had de man gezien, of misschien wilden ze het niet toegeven.
Knox ging met zijn kleren aan op het bed in
zijn kamer zitten. Hij at zijn broodjes met kaas en pindakaas en
nam slokjes van zijn cola light. Hij zette de tv aan en zapte van
oorlogen naar natuurrampen, van corruptieschandalen naar een
sportzender en stockcarraces en koos ten slotte voor tv Land,
waar-
op hij godbetert naar een tientallen jaren oude aflevering van
Happy Days keek.
Carr was de prooi en Knox de jager. Tenminste, dat waren de officiële rollen. In werkelijkheid konden die rollen elk moment omgedraaid worden, en gezien Carrs grote capaciteiten was de kans dat het op een bepaald moment zou gebeuren vrij groot. En na wat hij had gehoord, vertrouwde Knox zijn eigen flanken niet, want daar zat de meester van de hinderlaag, de man die er een kei in was anderen de schuld in de schoenen te schuiven: Macklin Hayes.
Hij nam zijn telefoon en toetste een nummer in.
‘Hallo?’
‘Melanie, met pa.’
‘Hé, ik dacht net aan je. Zullen we voor morgenavond afspreken? Ik heb goede plaatsen voor een concert van Wicked .’
‘Sorry, schatje. Ik kan niet. Ik ben de stad uit.’
‘Waar ben je? Parijs? Amsterdam? Kabul? Tikrit?’ Ze klonk luchtig en opgewekt, maar Knox kende zijn dochter goed genoeg om de spanning achter die nonchalante woorden te voelen.
‘Ik ben een eindje ten westen van jou. Het is hier een beetje landelijk.’
‘Zitten er terroristen in de heuveldalen, pa?’
‘Je weet het nooit, schat. Heb je de laatste tijd nog van je broer gehoord?’
‘Ik kreeg vanmorgen een e-mail van hem. Hij klinkt goed. Hij heeft wat foto’s gestuurd. Er is wel een beetje slecht nieuws. Het was de bedoeling dat hij daar vier weken zou zijn, maar ze hebben net bericht gekregen dat ze nog eens zes maanden moeten blijven. Blijkbaar slaat de Taliban hard terug. Mark zegt dat ze twintigduizend militairen uit Irak terugtrekken om ze naar Afghanistan te sturen en dat hij daar misschien ook bij zit.’
Knox vloekte binnensmonds. ‘Ik weet dat hij niet precies kan zeggen waar hij is, maar zit hij momenteel in de vuurlinie?’
‘Hij zegt alleen dat hij zijn hoofd omlaag houdt en zijn werk probeert te doen.’
Knox liet zich weer op het bed zakken. ‘Hé, wat zou je ervan zeggen als we iets met z’n allen gaan doen als hij terug is? Ergens heen. Misschien de Med. Alleen wij drieën. Lekker ontspannen en tot rust komen. Ik trakteer.’
‘Dat klinkt geweldig. Maar weet je, waarschijnlijk verdien ik meer dan jij. Mag ik ook meebetalen? Mark is de armoedzaaier. Voor het dienen van zijn land krijgt hij niet eens het minimumloon.’
‘Nee, ík trakteer. En jij moet je dollars opsparen.’
‘Waarom?’
‘Om voor mij te zorgen als ik oud ben. Ik doe deze onzin geen eeuwigheid.’
Zijn toon veranderde toen hij dat zei, en zijn dochter merkte het meteen.
‘Pa, er is toch niets aan de hand?’
‘Nee, schatje. En een goede raad: verspil geen mooie concertkaartjes aan een oude lul als ik. Zorg dat er een leuke jongeman met je meegaat naar Wicked . Ik wil kleinkinderen. Ik word er niet jonger op.’
‘Oké. Goed.’
‘Ik spreek je gauw weer, schat.’
‘Dag, pa. En... pas goed op jezelf.’
‘Altijd.’
‘Pa?’
‘Ja.’
‘Weet je zeker dat er niets aan de hand is?’
Knox wilde niet aarzelen, maar deed dat onwillekeurig toch. ‘Alles komt goed, Mel.’
Knox verbrak de verbinding en liet de telefoon op het bed vallen. Hij voelde zich nu beroerder dan voordat hij belde. Hij wist dat hij zijn dochter bang had gemaakt, maar daar kon hij nu niets meer aan doen. Misschien was het ook zijn bedoeling geweest. Of misschien had hij haar er op zijn minst op willen voorbereiden dat hij misschien niet thuiskwam, of dat ze misschien zelfs zijn lijk zou moeten identificeren.
Hij keek in de naargeestige motelkamer om zich heen. In hoeveel groezelige kamertjes, hoeveel ellendige steden, hoeveel rottige landen had hij het grootste deel van zijn leven doorgebracht? Het antwoord was duidelijk: veel te veel.
Hij ging op het bed liggen en voelde zich eenzamer dan ooit.
Wicked? Over ‘wicked’ – slecht en gemeen – zou ik je alles kunnen vertellen, schat. Maar ik ben bang dat je je oude vader dan zou haten en ik zou nog eerder een mitrailleurkogel in mijn hoofd pompen.
Zijn mobieltje ging.
Het was Hayes. Dat wist hij al zonder te kijken. Hij wilde niet opnemen, maar hij moest wel. Dat was officieel protocol. Als hij niet opnam, werd hij overgeplaatst naar undercoverwerk in bijvoorbeeld Teheran of Pyongyang.
‘Joe Knox.’
‘Waar ben je?’ snauwde Hayes.
‘Op jacht.’
‘Waar precies op jacht?’
‘Het zuidwesten van Virginia.’
‘Dat is niet precies genoeg.’
‘Om u de waarheid te zeggen weet ik zelf ook niet precies waar ik ben. En de ontvangst is hier beroerd, generaal. Ik kan u amper horen.’
Hayes verhief zijn stem enigszins. ‘Heb je hem al gezien?’
‘Als ik hem had gezien, had ik u al gebeld. Ik probeer wat sporen te volgen en zijn exacte locatie te vinden.’
‘Waarom ben je niet het hele eind met de helikopter gegaan?’
Omdat jij dan precies zou weten waar ik was. ‘Een helikopter die hier opeens een federale agent afzette zou argwaan hebben gewekt. Als Carr in de buurt was, zou hij hier niet lang meer zijn gebleven. Ik ga wat rondkijken en neem dan weer contact met u op.’
‘Ik begrijp niet goed hoe je dit aanpakt, Knox.’
‘Ik ben aan het improviseren, generaal. Ik doe mijn best, ondanks alle verboden die me zijn opgelegd en alle wegen die ik niet mag inslaan.’
‘Zodra je iets weet, Knox. Onmiddellijk!’ Hij verbrak de verbinding.
Knox keek nog net op tijd op om de Fonz de tekst te horen uitspreken die zijn handelsmerk was geworden.
‘Sit on it, asshole ,’ zei Knox met zijn beste Arthur Fonzarelli-stem.