·1·
De Chesapeake Bay is de grootste riviermond van Amerika. Hij is driehonderd kilometer lang en zijn stroomgebied beslaat meer dan honderdvijftigduizend idyllische vierkante kilometers. Meer dan honderdvijftig grote en kleine rivieren komen erin uit. De baai is ook het domein van talloze vogels en vissen en vaarwater van massa’s watersporters. Chesapeake Bay is waarlijk een schepping van buitengewone schoonheid, behalve wanneer je in een onweersbui in de nevelige duisternis van de vroege ochtend midden in dat verrekte stuk water aan het zwemmen bent.
Oliver Stone kwam boven water en zoog de vochtige zilte lucht in zijn longen: een dorstig man in een oceaan van een biljoen ton water. De lange duik had hem dieper gebracht dan eigenlijk gezond was, maar als je je van een tien meter hoge rotsmassa in een woedende oceaan stort, mag je blij zijn dat je hart nog klopt. Terwijl hij watertrappelde, keek hij om zich heen om zich te oriënteren. Niets van wat hij zag was op dit moment bijster aanlokkelijk. Bij elke flits van de bliksem zag hij de huizenhoge rots waarop hij had gestaan. Hij was nog geen minuut in de baai, maar de kou drong al tot in zijn botten door, ondanks de wetsuit die hij onder zijn kleren droeg. Hij trok zijn drijfnatte broek, overhemd en schoenen uit en zwom naar het oosten. Hij had niet veel tijd.
Twintig minuten later naderde hij de wal. Alle vier zijn ledematen voelden aan als beton. Vroeger kon hij de hele dag zwemmen, maar hij was geen twintig meer. Hij was zelfs geen vijftig meer. Nu wilde hij alleen maar land; hij had er genoeg van om voor vis te spelen.
Hij zag een kloof in de rotsen en ging daarop af. Hij ploeterde zich door de brandingsgolven en stapte op een grote rots af waar hij de tas pakte die hij daar eerder had verborgen. Terwijl hij zijn wetsuit uitdeed, droogde hij zich af en trok schone kleren en tennisschoenen aan. De natte spullen gingen in de tas, die hij aan een steen vastbond en in de stormachtige Atlantische Oceaan gooide, waar zijn tientallen jaren oude sluipschuttersgeweer met langeafstandsvizier al in was verdwenen. Hij was officieel gepensioneerd als beroepsmoordenaar. Hij hoopte van zijn pensioen te kunnen genieten, maar op dit moment wilde dat nog niet zo erg lukken.
Voorzichtig volgde Stone het rotsige pad naar een onverharde weg. Tien minuten later kwam hij aan de rand van een bos, waar de ondiep gewortelde dennen meebogen in de genadeloze zeewind. Hij liep op een drafje en kwam na twintig minuten bij een stel vervallen huisjes, waarvan de meeste eruitzagen alsof ze op instorten stonden. Het licht dat door de wolken scheen had de ergste duisternis al verdreven toen hij door het raam van het dichtstbijzijnde huisje naar binnen klom. Eigenlijk was het niet meer dan een hutje, al bezat het luxes als een deur en een vloer. Hij keek op zijn horloge en zag dat hij hooguit tien minuten had. Hij was al doodmoe, maar trok zijn kleren weer uit en ging onder de piepkleine douche met roestige buizen staan, waar alleen een dun stroompje lauw water uitkwam, als een fontein die ter ziele gaat en nog een laatste beetje water ophoest. Evengoed boende hij hard. Hij boende de stank en het zout van de woedende baai weg. In feite wiste hij sporen uit. Hij vloog nu op de automatische piloot, te zeer verdoofd om na te denken bij wat hij deed. Dat zou veranderen. Straks zou hij weer toneel moeten spelen. Hij kon zich al een voorstelling maken van de zware schoenen die naar hem toe kwamen.
Stone luisterde of er op de deur werd geklopt. Dat gebeurde toen hij zich aan het aankleden was.
‘Hé man, ben je klaar?’ riep de stem. Het geluid schoot door de dunne triplexen deur als een kattenklauw in een muizenhol.
Bij wijze van antwoord sloeg Stone hard met zijn hand op de ruwe plankenvloer. Hij trok vlug zijn schoenen aan, stak zijn armen in een gerafelde jas, trok een John Deere-pet laag over zijn hoofd en zette zijn bril met dikke glazen op. Hij streek over de stugge grijze baard die hij in de afgelopen zes maanden had gekweekt, maakte de deur open en knikte naar de kleine, gezette man die tegenover hem stond. De man had een postuur als een biervat, een lui rechteroog en tanden die vergeeld waren door te veel sigaretten en te veel koppen Maxwell House-koffie. Dit was duidelijk geen caffè latte -land. Hij droeg een wollen muts van de Green Bay Packers, een verbleekte boerenwerkbroek, vuile werkschoenen en een tot op de draad versleten jas met vetvlekken. Verder had hij een gulle glimlach.
‘Koud weer vanochtend,’ zei de man. Hij wreef over zijn stompe neus en trok een brandende sigaret tussen zijn lippen vandaan.
Vertel mij wat , dacht Stone.
‘Maar het wordt warmer.’ Hij dronk uit een beker van nascar , de organisatie van het stockcarracen. Er droop koffie van zijn kin toen hij de beker bij zijn mond vandaan haalde.
Stone knikte. Zijn bebaarde gezicht zakte voorover en zijn anders zo aandachtige ogen werden dof achter de besmeurde brillenglazen. Toen hij achter de andere man aan liep, boog zijn linkerbeen door, zodat hij een paar centimeter korter leek dan hij was.
Ze waren brandhout in een oude gehavende Ford F-150 met versleten banden aan het laden, toen een politieauto en een aantal zwarte personenauto’s het pad kwamen oprijden en kiezelig grind in alle richtingen lieten wegspringen, als kogellagers uit een granaat. De slanke, gespierde mannen die uit de auto’s stapten, droegen blauwe regenjassen met ‘ fbi’ in goudkleurige letters op de rug. De pistolen in hun riemholsters hadden een magazijn met veertien patronen. Drie van hen liepen naar Stone en zijn maat toe, terwijl een pafferige geüniformeerde sheriff met glimmende zwarte laarzen en een stetson achter hen aan dribbelde.
‘Wat is er aan de hand, Virgil?’ vroeg Green
Bay aan de geüniformeerde man. ‘Is er weer zo’n klootzak uit de
gevangenis ontsnapt? Van mij mogen jullie
weer gericht gaan schieten, of die linkse klootzakken dat nou leuk
vinden of niet.’
Virgil schudde zijn hoofd. De zorgenrimpels verspreidden zich over zijn voorhoofd. ‘Niet de gevangenis. Er is iemand dood, Leroy.’
‘Wie?’
Een van de fbi -mannen snauwde: ‘Papieren.’
Een ander zei: ‘Waar waren u en uw vriend een uur geleden?’
Leroy keek van de ene fbi -man naar de andere. Toen keek hij naar het uniform. ‘Virgil, wat is hier aan de hand?’
‘Zoals ik al zei: er is iemand dood. Een belangrijk man. Hij heet...’
Een van de fbi -agenten onderbrak hem met een snelle handbeweging. ‘Papieren. Nu!’
Leroy haalde vlug een dunne portefeuille uit de zak van zijn werkbroek en gaf de man zijn rijbewijs. Terwijl een van de fbi -agenten het nummer in een handheld computer intypte die hij uit zijn regenjas had gehaald, stak een andere agent zijn hand naar Stone uit.
Stone bewoog niet. Hij keek alleen maar nietszeggend terug, zijn lippen bol en zijn slechte been overdreven diep doorgebogen bij de knie. Hij keek verward. Dat hoorde bij zijn act.
‘Hij heeft geen rijbewijs,’ zei Leroy. ‘Hij heeft helemaal niks. Hij kan niet eens praten. Alleen brommen.’
De fbi -agenten gingen om Stone heen staan. ‘Werkt hij voor u?’
‘Ja. Vier maanden. Harde werker, sterke rug. Vraagt niet veel loon – eigenlijk enkel kost en inwoning. Maar hij heeft een mank been en niet veel tussen de oren. Je zou hem grotendeels arbeidsongeschikt kunnen noemen.’
De fbi -agenten keken naar de vreemde stand van Stones been, en toen weer naar zijn bebrilde gezicht en ruige baard.
Een van hen vroeg: ‘Hoe heet u?’
Stone bromde en maakte krampachtige bewegingen met zijn hand, alsof hij de federale agenten een of andere verbasterde vechtsport wilde demonstreren.
‘Gebarentaal. Tenminste, dat denk ik. Of zoiets,’ merkte Leroy vermoeid op. ‘Ik ken zelf geen gebarentaal, dus ik weet zijn echte naam niet. Ik noem hem gewoon ‘‘Hé, man’’. En dan laat ik hem zien wat hij moet doen. Dat werkt blijkbaar wel. We zijn hier nou ook niet bepaald bezig met hartchirurgie. Meestal doen we niks anders dan troep in een wagen gooien.’
Een fbi -man zei: ‘Laat hem zijn broekspijp ophijsen. Die van zijn manke poot.’
‘Waarvoor?’
‘Zeg het nou maar tegen hem!’
Leroy maakte het Stone duidelijk door zijn eigen broekspijp op te hijsen.
Stone bukte zich en deed alsof het hem grote moeite kostte Leroys voorbeeld te volgen.
De mannen keken allemaal naar het lelijke litteken dwars over de knieschijf.
‘Verrek!’ zei Leroy. ‘Geen wonder dat hij niet goed kan lopen.’
Dezelfde fbi -man gaf Stone met een gebaar te kennen dat hij zijn broekspijp weer kon laten zakken. ‘Oké. Goed.’
Stone had nooit gedacht dat hij nog eens dankbaar zou zijn voor de oude bajonetwond die een Noord-Vietnamese soldaat hem had toegebracht. Het zag er veel erger uit dan het in werkelijkheid was, want de chirurg had Stone midden in een artilleriebarrage op de junglebodem moeten opereren. Begrijpelijkerwijs waren de handen van de dokter niet zo vast geweest.
Sheriff Virgil zei: ‘Leroy en ik zijn hier samen opgegroeid. Hij was de center en ik de quarterback in het footballteam van school. Veertig jaar geleden zijn we nog eens kampioen van de county geweest. Hij vermoordt geen mensen. En die kerel daar, nou, je kunt zo wel zien dat hij geen scherpschutter is.’
De fbi -agent gooide Leroys rijbewijs terug en keek zijn collega’s aan. ‘Goed,’ mompelde hij teleurgesteld.
‘Waar gaat u naartoe?’ vroeg een andere fbi -man met een blik op de half volgeladen vrachtwagen.
‘Waar ik om deze tijd van de morgen in deze tijd van het jaar altijd naartoe ga. We brengen hout naar mensen die geen tijd hebben om hun eigen hout te hakken. We verkopen het voordat het koud wordt. En dan gaan we naar de haven en werken op de boot. Misschien gaan we het water op als de zee wat rustiger wordt.’
‘Hebt u een boot?’ vroeg een van de agenten op scherpe toon.
Leroy keek Virgil met een komisch gezicht aan. ‘Ja, ik heb een schitterend jacht.’ Hij wees achter zich. ‘We mogen graag een tochtje maken op de Chesapeake Bay daar en een paar krabben vangen. Ik heb horen zeggen dat ze hier in de buurt gek zijn op dat spul.’
‘Niet ouwehoeren, Leroy. Straks kom je nog in de problemen,’ zei Virgil vlug. ‘Dit is serieus.’
‘Dat begrijp ik,’ zei Leroy meteen. ‘Maar als er iemand dood is, kunnen jullie je beter niet met ons bezighouden. Dat is tijdverspilling, want wij weten van niks.’
‘Hebt u hier vanmorgen iemand langs zien komen?’
‘Nee, niet één auto, totdat jullie kwamen aanscheuren. En we waren allebei al op toen het nog niet helemaal licht was.’
Stone strompelde naar de vrachtwagen en gooide weer hout in de laadbak.
De fbi -agenten keken elkaar aan. Een van hen mompelde: ‘We gaan verder.’
Even later waren ze weg.
Leroy liep naar de vrachtwagen toe en gooide er hout in. ‘Wie zou er dood zijn?’ zei hij, in feite tegen zichzelf. ‘Een belangrijk man, zeiden ze. Er zijn een hoop belangrijke mannen op de wereld. En die gaan net zo goed dood als de rest van ons. Op die manier maakt God het leven een beetje eerlijk.’
Stone liet een lang en hard gebrom horen.
Leroy keek hem aan en grijnsde. ‘Hé, man, dat is het verstandigste wat ik de hele morgen heb gehoord.’
Toen het werk van die dag voorbij was, maakte Stone met pantomime aan Leroy duidelijk dat hij wegging. Leroy had daar blijkbaar niet veel moeite mee. ‘Het verbaasde me al dat je zo lang bleef. Het ga je goed.’ Hij trok een paar verbleekte twintigjes van een stapeltje en gaf ze aan Stone. Die pakte het geld aan, klopte op de rug van de man en strompelde weg.
Nadat hij zijn spullen in zijn plunjezak had gedaan, vertrok Stone te voet. Hij liftte achter in een vrachtwagen naar Washington, want de chauffeur wilde de sjofele Stone niet bij zich in de warme cabine hebben. Stone vond het niet erg. Nu had hij tijd om na te denken. En hij had veel om over na te denken. Hij had op één dag twee van de prominentste mannen in het land gedood, letterlijk enkele uren na elkaar. Dat had hij gedaan met het geweer dat hij in de oceaan had gegooid voordat hij van de rotsen af was gesprongen.
De vrachtwagen zette hem in de wijk Foggy Bottom van de hoofdstad af en Stone ging op weg naar zijn oude huis op de begraafplaats Mt. Zion.
Hij had een brief te bezorgen.
En iets op te halen.
En dan zou het tijd zijn om op weg te gaan.
Zijn alter ego John Carr was eindelijk dood.
En de kans was enorm groot dat Oliver Stone hem op de voet zou volgen.