·28·
Stone draafde over een pad van aangestampte aarde, eigenlijk niet meer dan twee sporen breed, in de richting van het geschreeuw. Vanuit de duisternis doemde een lange silhouet voor hem op. De dubbelbrede woonwagen was eigenlijk geen wagen meer, want hij had een onderstel van sintelblokken. De karkassen van oude auto’s trokken als skeletten op verbleekte slagvelden aan Stone voorbij toen hij naar de wagen rende. De lange stroken van de vinylbeplating zaten hier en daar los en het trapje bestond uit zwart uitgeslagen spoorbielzen die aan elkaar gespijkerd waren. Stone ging met één sprong naar de bovenste trede. Het geschreeuw zwol aan.
De deur zat op slot. Hij bonkte erop.
‘Hé, wat is er aan de hand? Hebt u hulp nodig?’ Plotseling vroeg hij zich af of dat geschreeuw misschien afkomstig was van een tv-toestel dat veel te hard stond.
Even later werd de deur opengegooid. Er verscheen een oude man. Zijn lichaam trilde alsof hij de ziekte van Parkinson had.
‘Wat is er aan de hand?’ riep Stone uit.
Het volgende moment werd Stone opzij geduwd. Een jongeman stormde de oude man voorbij, maakte een grote sprong en kwam met een dreun op de grond terecht. Stone herstelde zijn evenwicht en keek hem na.
De man was niet alleen door het dolle heen maar had ook geen kleren aan. Hij bleef naast een oud wrak staan, kreunde en viel op de grond, kronkelend in het zand, alsof hij met een stroomstok was bewerkt.
De oude man pakte Stones arm vast.
‘Help hem, alstublieft!’
‘Wat is er met hem aan de hand?’
‘Hij gaat door het lint. Van het afkicken of zo. Gek geworden. Zijn kleren verscheurd. Alles kapot gemaakt.’
Stone liep vlug naar de gevallen man toe. Zijn ademhaling was ondiep en zijn ogen waren wazig. Zijn huid voelde koud en klam aan.
‘Bel een ambulance,’ riep Stone over zijn schouder.
‘Die hebben we hier niet.’
‘Waar is het ziekenhuis?’
‘Een uur rijden.’
‘Is er een dokter in de buurt?’ Stone hield de getroffen man vast en probeerde hem te kalmeren.
‘Dokter Warner woont aan de andere kant van Divine.’
‘Hebt u een auto?’
‘Die pick-up daar.’ De oude man wees naar een gedeukte oude Ford. ‘Komt het goed met hem?’
‘Dat weet ik niet. Wie bent u?’
‘Zijn opa. Ik kwam bij hem kijken. Toen gebeurde dit.’
‘Kunt u me helpen hem in de wagen te krijgen?’
Samen tilden ze de jongeman in de cabine. Stone legde een deken over hem heen. De oude man was nog zo hevig geschokt dat hij niet kon rijden. Stone ging achter het stuur zitten en reed op instructie van de man naar het huis van de dokter.
‘Hoe heet uw kleinzoon?’
‘Willie Coombs. Ik ben Bob Coombs.’
‘Waar zijn Willies ouders?’
‘Mijn zoon, zijn vader, is dood. Zijn moeder is niet veel waard.’
Stone keek naar Willie. Hij schreeuwde niet meer, sloeg niet meer om zich heen en lag er nu stil bij. Stone voelde zijn pols weer, trapte op de rem en pakte een zaklantaarn uit het dashboardkastje om in zijn pupillen te kijken. Het waren speldenknopjes.
‘Shit!’
‘Wat is er?’
‘Hij is niet aan het afkicken. Hij heeft een overdosis. En zijn hart is stil blijven staan.’
Stone trok Willie uit de cabine, legde hem op de grond en begon hem te reanimeren. Hij voelde zijn pols en keek, terwijl hij op de borst van de man bleef drukken, wanhopig om zich heen. Er was hier niets dan bos, zelfs geen klein lichtje van een huis in de verte.
‘Kom op, Willie. Kom op! Ga me nou niet dood. Haal adem.’
Stone voelde zijn pols.
Bob Coombs keek hem aan. ‘Gaat het goed met hem?’
‘Nee, het gaat niet goed. Hij is klinisch dood. En we hebben zo’n zestig seconden voordat hij hersenschade oploopt.
Stone rende naar de wagen en gooide de kap open. De accu gaf niet de stroom die hij nodig zou hebben, maar iets anders in de motor wel. Hij rende naar de laadbak en zocht tussen de spullen die daar lagen. Zijn handen kregen een startkabel, plakband en een spijker te pakken.
Hij draaide zich om en zag Bob gespannen naar hem kijken. ‘Wat ga je met die dingen doen?’
‘Ik probeer zijn hart weer op gang te krijgen.’
Stone trok een bougiedraad los die van de stroomverdeler naar een accu leidde en stak de spijker in het uiteinde, waarna hij hem met het plakband vastzette. Hij bevestigde het positieve eind van de startkabel aan de spijker, waarna hij het negatieve klemmetje aardde door het aan een metalen deel van de motor vast te zetten. Hij knielde naast Willie neer en maakte de andere uiteinden van de startkabel aan respectievelijk zijn rechter- en zijn linkervinger vast.
Hij riep: ‘Bob, start de wagen!’
Bob keek naar de kabels die van de pick-uptruck naar zijn kleinzoon leidden. ‘Je elektrocuteert hem!’
‘We hebben geen tijd meer, Bob. Dit is onze enige kans. Doe het nou maar! Nu! Anders gaat hij dood.’
Bob sprong in de pick-up.
Stone keek naar Willie en stak zijn hand uit om te controleren of de verbindingen goed waren. De jongeman werd al blauw. Ze hadden nog maar een paar seconden de tijd.
Stone had dit eens in Vietnam gedaan met een medesoldaat die een hartstilstand had omdat een zware kogel een deel van zijn romp had weggeslagen. Stone had zijn hart weer aan de gang gekregen, maar de man was doodgebloed op weg naar het veldhospitaal.
De pick-uptruck startte.
‘Laat hem toeren maken,’ schreeuwde Stone.
Bob trapte het gaspedaal helemaal in en de motor bulderde.
Hoewel hij Willie niet aanraakte, voelde hij de kracht van de stroom. Het effect op de jongeman was nog veel heviger.
Zijn benen en armen kwamen van de grond en Willie zoog een enorme hoeveelheid lucht naar binnen. Hij ging rechtop zitten en viel achterover, hoestend en bijna stikkend.
‘Zeg de motor uit,’ schreeuwde Stone, en Bob deed het meteen. Het enige geluid was nu een wonder: een dode die ademhaalde.
Stone trok de kabels weg en voelde de pols. Vrij krachtig en regelmatig.
Bob en hij tilden Willie in de wagen. Stone legde de bougiedraad zonder de spijker terug, gooide de startkabel achterin en reed weg. Vijf minuten later waren ze bij de dokter en droegen ze hem de praktijk in. Warner werkte aan Willie nadat Stone hem had verteld wat hij had gedaan. Warner was niet zoals Stone zich een plattelandsdokter voorstelde. Hij was amper veertig, slank en met een gladgeschoren gezicht en grote, intelligent uitziende ogen achter een bril met metalen montuur. Warner gaf Willie een injectie en voerde een telefoongesprek.
Hij zei: ‘Die injectie zal hem voorlopig stabiliseren. Maar kunt u hem zo snel mogelijk in het ziekenhuis krijgen? Ik heb al gebeld en ik rij in mijn auto achter u aan.’
Stone knikte. ‘Maar als zijn hart onderweg nog een keer blijft stilstaan? Ik wil niet opnieuw van de motor afhankelijk zijn.’
Warner maakte een kast open en haalde er een portable defibrillator uit. ‘Als zijn hart weer stilstaat, stoppen we en gebruiken we dit.’
Terwijl ze Willie weer in de pick-uptruck legden, zei de dokter: ‘U hebt zijn leven gered, weet u.’
Bob legde zijn hand op Stones schouder. ‘Ik kan u niet genoeg bedanken, meneer...’
‘Zeg maar Ben. En hij is nog niet buiten gevaar. Laten we gaan.’
Binnen een uur kwamen ze bij het ziekenhuis aan. Stone ging met hen mee naar binnen, maar toen Willie was ingeschreven, ging hij weer naar buiten en leunde tegen de pick-uptruck. Hij zoog de frisse, koele berglucht in zijn longen.
Het ziekenhuis was groot. Dat moest het waarschijnlijk wel zijn, want het was vermoedelijk het enige voor een gebied van honderden vierkante kilometers.
Stone liep over het parkeerterrein om enigszins tot bedaren te komen. Hij zag een vierkant gebouwtje van één verdieping naast het ziekenhuis staan en liep in die richting.
Toen hij het bord op het gebouw zag, besefte Stone dat dit de methadonkliniek was waar de stoet van pick-ups elke morgen heen ging. Stone zag een gewapende bewaker voor het gebouw heen en weer lopen. Toen de man Stone daar zag staan, glimlachte en zwaaide Stone. De man glimlachte of zwaaide niet terug. In plaats daarvan bracht hij zijn hand naar zijn pistoolholster. Stone draaide zich om en liep naar het ziekenhuis terug. Hij nam aan dat die bewaker daar stond omdat de kliniek een doelwit voor drugsdealers of verslaafden was. Stone wist dat alleen vloeibare methadon iemand niet high kon maken; daarom werd het gebruikt om verslaafden van de drugs af te krijgen. Maar als je het combineerde met andere middelen, zoals anti-angstpillen, kreeg je een vaak dodelijke cocktail.
Ongeveer een uur later kwam Bob terug. Hij zei dat Willie gestabiliseerd was en was opgenomen.
‘Wat hebben ze ontdekt?’ vroeg Stone.
‘Ze zeiden dat het een overdosis was.’
‘Dat wist ik al. Heb je enig idee wat voor drug het was?’
‘Dat vroeg de dokter van de spoedgevallenafdeling ook. Willie had een crackpijp in zijn hand toen ik de woonwagen binnenkwam. Hij probeerde hem voor me verborgen te houden, maar ik zag hem.’
‘Crack is een stimulerend middel. Zijn pupillen zouden groter zijn geworden, niet kleiner. Hij heeft wel een overdosis genomen, maar van een kalmerend en niet van een stimulerend middel.’
‘Nou, misschien heb ik me vergist in wat hij nam,’ zei Bob aarzelend.
Stone keek hem nieuwsgierig aan, maar de oude man wilde blijkbaar niets toevoegen aan wat hij al had gezegd. Stone bracht Bob naar Willies stacaravan terug, waar hij zijn eigen pick-up had achtergelaten. Hij probeerde Stone voor zijn hulp te betalen, maar die weigerde.
Bob zette een uitgeputte Stone bij het pension af. Toen Stone langzaam de trap opging, bedacht hij dat hij ondanks de gigantische klopjacht op hem gauw uit Divine weg zou moeten gaan, al was het alleen maar om wat rust te krijgen!