HOOFDSTUK 29
De kalkoenknul 5
Raphie wachtte af hoe de kalkoenknul zou reageren op het einde van het verhaal. Hij zweeg even.
“Hoe weet je dit allemaal?”
“We hebben het vandaag allemaal uitgedokterd. We hebben met de familie en zijn collega’s gesproken.”
“Heb je Gabe gesproken?”
“Eventjes, eerder vandaag. We wachten tot hij naar het bureau komt.”
“En zijn jullie vanochtend bij het huis van Lou geweest?”
“Ja.”
“En hij was er niet.”
“Nergens te bekennen. De lakens waren nog warm waar hij gelegen had.”
“Verzin je dit allemaal?”
“Geen woord.”
“En je verwacht zeker dat ik dit geloof?”
“Nee.”
“Waarom vertel je het dan?”
“Mensen vertellen verhalen, en het is aan de luisteraar of ze die geloven of niet. Dat is niet de taak van degene die het verhaal vertelt.”
“Moet degene die het verhaal vertelt het zelf niet geloven?”
“Nee, hij of zij hoeft het alleen maar te vertellen,” zei hij met een knipoog.
“Geloof jij het?”
Raphie keek het kamertje rond om er zeker van te zijn dat er niemand ongemerkt binnen was geglipt. Opgelaten haalde hij zijn schouders op, en tegelijkertijd bewoog hij zijn hoofd. “Wat voor de ene zomaar een verhaal is, kan voor iemand anders een les bevatten.”
“En wat bedoel je daarmee?”
Raphie negeerde de vraag door een slok koffie te nemen.
“Je zei dat er een les was. Wat was die dan?”
“Als ik je dat nog moet vertellen…” Raphie rolde met zijn ogen.
“Ah, kom op nou.”
“Dat je dankbaar moet zijn voor iedereen van wie je houdt,” zei Raphie, nog steeds met enige gêne. “Dat je moet beseffen wie er bijzonder zijn in je leven. Dat je je concentreert op wat ertoe doet.” Hij kuchte even en keek weg. Preken ging hem niet makkelijk af.
De kalkoenknul rolde met zijn ogen en deed alsof hij geeuwde.
Raphie zette zijn gêne opzij en gaf zichzelf nog eenmaal de kans om tot de tiener door te dringen. Hij had thuis al een tweede keer kunnen opscheppen bij het kerstdiner in plaats van hier bij deze frustrerende knul te zitten.
Hij leunde naar voren. “Gabe heeft Lou een cadeau gegeven, een heel bijzonder cadeau. Ik ga niet eens moeite doen je te vragen wat dat was, ik ga het je vertellen, en je kunt maar beter luisteren, want hierna ga ik weg en dan kun je in je eentje nadenken over wat je gedaan hebt, en als je niet oplet loop je straks weer naar buiten als een boze jongeman die de rest van zijn leven boos blijft.”
“Oké,” zei de kalkoenknul defensief. Hij ging rechtop zitten alsof hij een standje kreeg van de hoofdmeester.
“Gabe gaf Lou tijd cadeau, jongen.”
De kalkoenknul trok zijn neus op.
“O, je bent veertien en je denkt dat je alle tijd van de wereld hebt, maar dat is niet zo. Dat heeft niemand. We besteden onze tijd net zo gejaagd en onverschillig als winkelpubliek tijdens de uitverkoop in januari. Over een week drommen ze over straat en zwermen ze winkels in met hun portemonnee in de aanslag, klaar om hun geld over de balk te smijten.” Raphie leek even in de schelp op zijn rug te kruipen, met zijn ogen weggestopt onder zijn grijze borstelige wenkbrauwen.
De kalkoenknul boog naar voren en staarde hem aan, geamuseerd door Raphies onverwachte emotie. “Dan zorg je toch gewoon dat je meer verdient? Wie kan het dan nog wat schelen?”
Raphie schrok op uit zijn trance en keek op alsof hij de kalkoenknul voor het eerst in het kamertje zag zitten. “En dat maakt tijd kostbaarder, of niet? Kostbaarder dan geld, kostbaarder dan wat dan ook. Meer tijd kun je nooit verdienen. Als een uur, een week, een maand of een jaar eenmaal voorbij is, krijg je die nooit meer terug. Lou Suffern raakte in tijdnood en Gabe gaf hem meer tijd om hem te helpen alles netjes af te ronden. Dat is het cadeau.” Raphies hart ging tekeer in zijn borstkas. Hij keek naar zijn koffie en schoof die weg toen hij zijn hart weer voelde verkrampen. “Dus we moeten het goedmaken voordat…”
Hij raakte buiten adem en wachtte tot de kramp wegtrok.
“Denk je dat het te laat is om, nou ja…” De kalkoenknul wikkelde de veter van zijn capuchon om zijn vinger en klonk opgelaten. “Om het weer goed te maken met, nou ja, je weet wel…”
“Met je vader?”
De jongen haalde zijn schouders op en keek weg. Hij wilde het niet toegeven.
“Het is nooit te laat om—” Raphie zweeg abrupt, knikte bij zichzelf alsof hij een gedachte registreerde en knikte opnieuw met een air van instemming en beslistheid. Hij schoof zijn stoel naar achteren, waarbij de poten over de grond piepten, en stond op.
“Wacht, waar ga je heen?”
“Ik ga het goedmaken, jongen. Ik ga een paar dingen goedmaken. En ik stel voor dat jij hetzelfde doet als je moeder komt.”
De blauwe ogen van de jonge tiener knipperden naar hem, nog steeds onschuldig, hoewel hij verloren leek in een waas van verwarring en woede.
Raphie liep door de gang en maakte zijn stropdas los. Hij hoorde iemand zijn naam roepen, maar hij liep verder. Hij liep door de personeelsruimte en naar de wachtkamer bij de ingang, waar op eerste kerstdag niemand zat.
“Raphie!” riep Jessica, en ze kwam hem achternarennen.
“Ja,” zei hij. Enigszins buiten adem draaide hij zich om.
“Gaat het? Je ziet eruit alsof je een spook hebt gezien. Is het je hart? Gaat het?”
“Ja hoor.” Hij knikte. “Het gaat prima. Wat is er?”
Jessica kneep haar ogen toe en bestudeerde hem. Ze wist dat hij loog. “Is die jongen lastig?”
“Nee hoor, hij zit te spinnen als een poesje. Niks aan de hand.”
“Waar ga je dan heen?”
“Hè?” Hij keek naar de deur en probeerde nog een leugentje te bedenken, nog een onwaarheid die hij voor het tiende jaar op rij kon opdissen. Maar hij zuchtte, een lange zucht die hij jarenlang had ingehouden. Hij gaf het op. Toen de waarheid eindelijk uit zijn mond kwam, klonk die vreemd en vertrouwd tegelijk.
“Ik wil naar huis,” zei hij, en hij leek opeens heel oud. “Ik wil dat deze dag achter de rug is, zodat ik naar mijn vrouw kan. En naar mijn dochter.”
“Heb je een dochter?” vroeg ze verbaasd.
“Ja,” zei hij, en eenvoudige woorden zaten opeens vol met emotie. “Ze woont boven in Howth. Daarom rij ik daar elke avond rond. Ik wil graag een oogje op haar houden. Ook al weet ze dat niet.”
Ze staarden elkaar een tijdje aan, in de wetenschap dat ze die ochtend iets merkwaardigs hadden meegemaakt, iets merkwaardigs waardoor ze nooit meer dezelfde zouden zijn.
“Ik had een echtgenoot,” zei ze uiteindelijk. “Auto-ongeluk. Ik was erbij. Ik hield zijn hand vast. Net als vanochtend.” Ze slikte en liet haar stem zakken. “Ik heb altijd gezegd dat ik er alles voor over gehad zou hebben om hem nog een paar uur te geven.” Zo, dat was eruit.
“Ik heb Lou een pil gegeven, Raphie,” zei ze gedecideerd, en ze keek hem strak in de ogen. “Ik weet dat ik dat niet had moeten doen, maar ik heb hem een pil gegeven. Ik weet niet of al dat gedoe over de pillen waar is—we kunnen Gabe niet vinden—maar als ik Lou geholpen heb om nog een paar uur door te brengen met zijn familie, ben ik daar blij om, en als iemand erom vroeg zou ik het zo weer doen.”
Raphie bevestigde haar twee bekentenissen met een eenvoudig knikje. Hij zou ze opnemen in hun verklaring, maar dat hoefde hij haar niet te vertellen, dat wist ze.
Ze staarden elkaar aan, maar zagen elkaar niet. Hun gedachten waren ergens anders, bij voorbije tijden, de verloren tijd die nooit meer terug zou komen.
“Waar is mijn zoon?” De gespannen stem van een vrouw doorbrak de stilte. Bij haar binnenkomst vulde licht het donkere politiebureau. De kou van de dag sloop binnen. In het haar en de kleren van de vrouw zaten sneeuwvlokjes en ze vielen van haar laarzen toen ze op de grond stampte. “Hij is nog maar een jongen.” Ze slikte. “Een jongen van veertien.” Haar stem beefde. “Ik heb hem op pad gestuurd om jusblokjes te halen. En de kalkoen is weg.” Ze klonk alsof ze ijlde.
“Ik regel dit wel.” Jessica knikte naar Raphie. “Ga jij maar naar huis.”
En dat deed hij.
Eén handeling van groot gewicht kan gevolgen hebben voor een klein aantal mensen. Tegelijkertijd kan iets van weinig belang gevolgen hebben voor een grote massa. Hoe dan ook: een gebeurtenis, of die nu klein of groot is, kan voor een hele reeks mensen gevolgen hebben. Een voorval kan ons bijeenbrengen. We zijn namelijk allemaal hetzelfde. Zodra er iets gebeurt, zet dat iets in ons in werking wat ons koppelt aan een situatie, aan andere mensen, het verlicht ons en verbindt ons met elkaar als de lampjes in een kerstboom, die gedraaid en verstrikt toch allemaal verbonden zijn aan een draadje. Sommige gaan uit, andere flakkeren op, weer andere branden fel en helder, maar toch bevinden we ons allemaal op één lijn.
Aan het begin van dit verhaal zei ik dat het over iemand ging die zichzelf leert kennen. Over iemand die zich blootgeeft aan iedereen die ertoe doet. En dat diegene erachter komt wie er allemaal toe doen. Je dacht dat ik het over Lou Suffern had, hè? Je vergist je. Ik had het over ons allemaal.
Een les gaat op zoek naar de gemene deler en verbindt ons met elkaar, als een keten. Aan het einde van die keten bungelt een klok, en de wijzerplaat toont het verstrijken van de tijd. We horen het, het gedempte getik dat de stilte doorbreekt, en we zien het, maar vaak voelen we het niet. Elke seconde markeert het leven van elk persoon, hij komt en gaat voorbij, verdwijnt stilletjes en zonder ophef, verdampt als de stoom die van een gloeiend hete kerstpudding komt. Als we tijd genoeg hebben, blijven we warm, als onze tijd erop zit, krijgen we het koud. Tijd is kostbaarder dan goud, kostbaarder dan diamanten, kostbaarder dan olie of welke kostbaarheden dan ook. Tijd is waar het ons aan ontbreekt, het is tijd die de oorlog in onze harten veroorzaakt, en dus moeten we hem wijselijk besteden. Tijd laat zich niet inpakken en met een lint eromheen op kerstochtend onder de boom leggen.
Tijd kun je niet cadeau doen, maar je kunt hem wel delen.
EINDE