HOOFDSTUK 6

De zaak is beklonken

Lou’s bespreking met meneer Brennan over de slakken op het terrein in County Cork—gelukkig niet zeldzaam maar wel nog steeds een probleem—liep bijna ten einde toen Alison in de deuropening verscheen.

“Sorry, Barry, we moeten afronden,” zei Lou haastig. “Ik moet ervandoor, ik heb twee afspraken, allebei aan de andere kant van de stad, en je weet hoe het verkeer is.” En na een stralende glimlach en een hartelijke handdruk bevond meneer Brennan zich weer in de lift, op weg naar beneden met zijn winterjas over één arm geslagen en zijn papierwinkel in zijn koffertje gepropt onder de andere. En toch was het een aangename bespreking geweest.

“Wilde hij niet?” vroeg Lou aan Alison.

“Wie?”

“Gabe. Wilde hij het baantje niet?”

“Er was niemand.” Ze keek beduusd. “Ik stond bij de receptie en ik bleef hem maar roepen—het was echt gênant—maar er kwam niemand. Was het een grap, Lou? Ik dacht niet dat ik er na die Roemeense rozenverkoper die ik naar Alfreds kantoor moest brengen nog een keer in zou trappen.”

“Het is geen grap.” Hij nam haar bij de arm en trok haar mee naar zijn raam.

“Maar er was niemand,” zei ze geërgerd.

Hij keek uit het raam en zag Gabe op dezelfde plek op de grond zitten. Het begon zachtjes te regenen. Aanvankelijk spatten de druppels tegen het raam, maar al snel maakten ze een tikkend geluid toen ze in hagelstenen veranderden. Gabe schoof verder de deuropening in en trok zijn voeten verder onder zich, weg van de natte grond. Hij trok de capuchon van zijn trui over zijn hoofd en trok het koordje strak aan, en op de dertiende verdieping kromp Lou’s hart ineen.

“Is dat geen man?” vroeg hij, en hij wees naar het raam.

Alison tuurde en bracht haar neus dichter naar het glas. “Ja, maar…”

Hij griste de kleren uit haar armen. “Ik doe het zelf wel,” zei hij.

Zodra Lou door de draaideuren van de lobby was gestapt, striemde de koude lucht zijn gezicht. Een stevige windvlaag benam hem even de adem en de regen voelde aan als ijsblokjes die tegen zijn huid sloegen. Gabe keek uiterst geconcentreerd naar de schoenen die hem passeerden en richtte zijn gedachten op iets anders, ongetwijfeld in een poging de elementen te negeren die zich om hem heen roerden. In gedachten was hij ergens anders, waar dan ook. Op een strand waar het warm was, waar het zand fluweelzacht was en de Liffey voor hem de eindeloze zee was. In die wereld voelde hij een gelukzaligheid die een man in zijn positie niet hoorde te voelen.

Zijn gezicht weerspiegelde dat echter niet. Weg was de blik van gloedvolle tevredenheid van die ochtend. Zijn blauwe ogen waren kouder dan de warme poelen die ze waren geweest toen ze Lou’s schoenen hadden gevolgd van de draaideur tot aan de rand van zijn deken.

Gabe keek naar de schoenen en stelde zich voor dat het de voeten waren van een van de plaatselijke bewoners die hem bediende op het strand waar hij op dat moment vertoefde. De man kwam op hem af met een cocktail die vervaarlijk midden op een dienblad balanceerde dat als een kandelaar ver en hoog van zijn lichaam werd gehouden. Gabe had zijn drankje al een hele tijd geleden besteld maar hij vergaf het de man dat het even geduurd had. Het was een warmere dag dan gewoonlijk, en het zand lag bezaaid met glimmende lijven die naar kokosnoot roken, en dus zou hij de man zijn tekortkomingen vergeven. De benauwde lucht maakte alles langzamer. De slippers die op hem afkwamen zonken weg in het zand en deden bij elke stap zand opstuiven. Toen ze dichterbij kwamen, veranderden de zandkorreltjes in regendruppels, en de slippers werden een vertrouwd paar glanzende schoenen. Gabe keek op en hoopte een bonte cocktail op een dienblad te zien, vol fruit en parapluutjes. In plaats daarvan zag hij Lou met een stapel kleren over zijn arm, en het duurde even voordat Gabe zich weer had aangepast aan de kou, het lawaai van het verkeer en de bedrijvigheid die de plaats van zijn tropische paradijs hadden ingenomen.

Lou zag er ook anders uit dan die ochtend. Zijn haar was zijn Cary Grant-achtige glans en keurig gekamde kuif kwijtgeraakt, en de schouders van zijn pak leken onder de roos te zitten doordat de witte ijsballetjes uit de lucht zich in zijn dure pak hadden genesteld en hun tijd namen om te smelten. Toen ze dat alsnog deden lieten ze donkere vlekken achter op de stof. Hij was verfomfaaider dan gebruikelijk en zijn schouders, die gewoonlijk ontspannen waren, hield hij nu hoog opgetrokken in een poging zijn oren te beschermen tegen de kou. Zijn lichaam trilde. Hij miste zijn kasjmieren jas als een schaap dat zojuist geschoren was en nu naakt op knikkende knieën voor hem stond.

“Wil je een baan?” vroeg Lou zelfverzekerd, maar het kwam er zacht en nederig uit, doordat zijn stem door de wind de helft van zijn volume verloor en de vraag zodoende terechtkwam bij een vreemdeling een eindje verderop.

Gabe glimlachte slechts. “Weet je het zeker?”

Lou knikte, verbaasd over zijn reactie. Hij verwachtte geen omhelzing en een zoen, maar het leek bijna wel alsof hij op zijn aanbod had gerekend. Dat zinde hem niet. Hij had gerekend op opwinding, opgetogen kreten, een bedankje en de mededeling dat hij bij hem in het krijt stond. Gabe gaf hem echter niets van dit alles. Het enige wat hij kreeg was een zwijgend lachje, en nadat Gabe de deken van zich af had geworpen en zich had opgehesen een stevige, dankbare handdruk, die ondanks de temperatuur verrassend warm was. Zonder dat Gabe verder nog iets hoefde te weten, was het alsof ze een deal sloten waarover Lou zich geen onderhandelingen kon herinneren.

Gabe was precies even lang als Lou en ze keken elkaar in hun blauwe ogen, Gabe vanonder de capuchon die tot vlak boven zijn ogen was getrokken, als een monnik, en zijn ogen keken zo intens in die van Lou dat die knipperde en zijn blik afwendde. En op het moment dat hij knipperde, bekroop Lou een gevoel van twijfel toen het voornemen een goede daad te verrichten werkelijkheid was geworden. De twijfel diende zich aan als een eigenwijze hotelgast die geen kamer had geboekt, en Lou stond daar maar, niet in staat een beslissing te nemen. Waar moest hij die twijfel laten? Hem toelaten of de deur wijzen? Hij had zo veel vragen voor Gabe, vragen die hij waarschijnlijk had moeten stellen, maar er diende zich er maar één aan.

“Kan ik je vertrouwen?” vroeg Lou.

Hij wilde overtuigd worden, zijn gedachten weer tot rust laten komen, maar hij rekende niet op het antwoord dat hij kreeg.

Gabe knipperde nauwelijks. “Met je leven.”

De man en zijn woord kregen de presidentiële suite.