HOOFDSTUK 15
Welkom thuis
“Hallo brigadier,” zei Gabe met grote onschuldige blauwe ogen. Raphie schrok ervan dat de man wist welke rang hij bekleedde en hij besloot hem anders te benaderen dan hij van plan was geweest. “U reed door rood.”
“Dat weet ik, brigadier, en mijn oprechte excuses, het ging echt per ongeluk, dat verzeker ik u. Het was oranje en ik dacht dat ik het wel zou halen…”
“U reed er ruim na oranje doorheen.”
“Tja.” Gabe keek naar Lou, die naast hem luid snurkend deed alsof hij sliep, en tussen het snurken door lachte. In zijn hand hield hij een lange paraplu.
Raphie bekeek de paraplu in Lou’s hand en volgde Gabes blik naar het gaspedaal.
“Jezus,” fluisterde hij.
“Nee, ik ben Gabe,” antwoordde Gabe. “Ik ben een collega van meneer Suffern, ik probeerde hem alleen maar veilig thuis te brengen, hij heeft een paar glaasjes op.”
Precies op dat moment snurkte Lou luidruchtig, gevolgd door een fluitend geluid. Toen lachte hij.
“U meent het.”
“Ik voel me net een vader die vanavond dienst heeft,” zei Gabe. “Om ervoor te zorgen dat mijn kind niets overkomt. Dat is belangrijk, toch?”
“Wat bedoelt u?” Raphie kneep zijn ogen toe.
“O, volgens mij weet u best wat ik bedoel,” zei Gabe met een onschuldig lachje.
Raphie vestigde zijn blik op Gabe en sprak strenger nu hij twijfelde of hij misschien met een bijdehandje te maken had. “Uw rijbewijs alstublieft.” Hij stak zijn hand uit.
“O, ik, eh…dat heb ik niet bij me.”
“Heeft u een rijbewijs?”
“Niet bij me.”
“Dat zei u al.”
Raphie pakte een schrijfblok en pen.
“En hoe heet u?”
“Ik heet Gabe, meneer.”
“Gabe hoe?” Raphie rechtte zijn rug een beetje.
“Gaat het?” vroeg Gabe.
“Hoezo?”
“U lijkt niet helemaal op uw gemak. Is er iets?”
“Nee, hoor.” Raphie begon weg te lopen van de auto.
“U moet daar echt naar laten kijken,” zei Gabe, en hij klonk bezorgd.
“Bemoei u met uw eigen zaken!” blafte Raphie, en hij keek om zich heen of niemand hem hoorde.
Gabe keek in de achteruitkijkspiegel naar de politiewagen. Er zat niemand anders in.
Geen versterking. Geen getuige.
“Kom deze week even naar het bureau van Gowth, Gabe. Neem je rijbewijs mee en vraag naar mij. Dan hebben we het nog wel over jou. Zorg dat die jongen veilig thuiskomt.”
Hij knikte naar Lou en liep terug naar de auto.
“Is-ie weer dronken?” vroeg Lou, en hij opende zijn lodderige ogen en keek achterom naar Raphie die richting zijn auto liep.
“Nee, hij is niet dronken,” zei Gabe, die Raphie volgde in de achteruitkijkspiegel.
“Wat is hij dan?” snauwde Lou.
“Hij is iets anders.”
“Nee, jij bent iets anders. Rij me nu maar naar huis.” Hij knipte met zijn vingers en lachte. “Laat mij maar rijden,” zei hij brommerig, en hij wurmde op zijn stoel om uit te stappen. “Ik wil niet dat mensen denken dat dit jouw auto is.”
“Het is gevaarlijk om met drank op te rijden, Lou. Straks knal je ergens bovenop.”
“Nou en,” snoof hij kinderlijk. “Dat is mijn probleem, toch?”
“Niet zo lang geleden is een vriend van me om het leven gekomen,” zei Gabe, zijn blik nog op de politiewagen gericht, die langzaam wegreed. “En geloof me, als je sterft is dat voor iedereen een probleem, behalve voor jou. Hij liet een puinhoop achter. Ik zou m’n riem maar omdoen, Lou.”
“Wie is er omgekomen?” Lou sloot zijn ogen en negeerde het advies. Hij legde zijn hoofd tegen de hoofdsteun en legde zich erbij neer dat hij niet zou rijden.
“Ik denk niet dat je hem kent,” zei Gabe, en zodra de politiewagen uit het zicht was, gaf hij richting aan en reed hij de weg weer op.
“Hoe is hij omgekomen?”
“Auto-ongeluk,” zei Gabe, en hij drukte het gaspedaal in. De wagen schoot vooruit en de motor brulde het uit in de stille nacht.
Lou opende zijn ogen een stukje en keek Gabe bedachtzaam aan. “Ja?”
“Yep. Echt sneu. Hij was nog jong. Jonge kinderen. Lieve vrouw. Heel succesvol.” Hij drukte het gaspedaal dieper in.
Lou had zijn ogen nu wijd open.
“Maar dat is het sneue niet. Het sneue was dat hij niet op tijd zijn testament had geregeld. Niet dat je het hem kwalijk kunt nemen, hij was een jonge man en was nog lang niet van plan ertussenuit te knijpen. Zo zie je maar weer, je weet het nooit.”
De snelheidsmeter kwam in de buurt van de honderd kilometer op een stuk waar je vijftig mocht rijden. Lou greep de deurkruk en hield zich stevig vast. Hij verschoof uit zijn onderuitgezakte positie en duwde zijn billen stevig tegen de leuning. Hij zat nu kaarsrecht, met zijn blik op de snelheidsmeter, terwijl aan de andere kant van de baai de stad wazig voorbijflitste.
Hij greep naar zijn riem, maar net zo plotseling als Gabe de snelheid had opgevoerd, haalde hij zijn voet van het gaspedaal, keek in zijn zijspiegel, gaf richting aan en draaide het stuur behendig naar links. Hij keek naar Lou’s gezicht, dat een interessante groene kleur had aangenomen, en glimlachte.
“Welkom thuis, Lou.”
Pas toen in de dagen die volgden zijn katterige gevoel afnam besefte Lou dat hij Gabe die nacht helemaal niet had verteld hoe hij zijn huis moest bereiken.
“Ma, pa, Marcia, Quentin, Alexandra!” bulderde Lou zodra zijn verbaasde moeder de deur had opengetrokken. “Ik ben thui-uis!” zong hij. Hij omhelsde zijn moeder en drukte een luidruchtige zoen op haar wang. “Sorry dat ik te laat ben voor het eten, het was zo druk op kantoor vanavond. Druk, druk, druk.”
Zelfs Lou kon zijn gezicht niet in de plooi houden bij die smoes. Hij stond in de eetkamer en zijn schouders gingen op en neer en zijn borstkas piepte in een vrijwel stille lach, aanschouwd door verbaasde en ontstemde gezichten. Ruth verstarde en keek naar haar echtgenoot met een mengeling van woede, pijn en gêne. En ergens diep vanbinnen was ze ook jaloers. Ze had een dag lang te stellen gehad met Lucy’s overdreven opwinding, die zich uitte op alle mogelijke manieren die een kind ter beschikking staan, zowel positief als negatief, en vervolgens met haar zenuwen en tranen toen ze pas het toneel op wilde als haar vader er was. Toen ze thuis was gekomen van het toneelstuk had ze de kinderen naar bed gebracht en de hele avond rondgerend om het eten en de slaapkamers voor de gasten klaar te maken. Ze was nu vuurrood van de hete keuken en haar vingers gloeiden van de hete borden die ze had gedragen. Ze had het warm en ze was moe, fysiek en mentaal uitgeput nadat ze de hele dag had geprobeerd haar kinderen te stimuleren op alle manieren die van ouders verwacht worden, van op haar knieën bij Pud op de grond zitten tot Lucy’s tranen drogen en haar moed inspreken toen ze haar vader niet in de zaal zag zitten, ondanks Ruths pogingen haar van het tegendeel te overtuigen.
Ruth keek naar Lou, die wankel en met bloeddoorlopen ogen en rozige wangen in de deuropening stond, en ze zou willen dat zij degene was die alle remmen losgooide en zich voor hun gasten als een idioot gedroeg. Maar hij zou dat nooit pikken en zij zou het nooit doen, en dat was het verschil tussen hen. Maar daar stond hij, wankel en vrolijk, en daar zat zij, passief en zich heel ontevreden afvragend waarom ze er in vredesnaam voor had gekozen de lijm te zijn die alles bij elkaar hield.
“Pa!” riep Lou. “Dat is lang geleden!” Hij lachte en liep met uitgestoken hand op zijn vader af. Hij trok de stoel naast hem schrapend dichterbij, zodat hun ellebogen elkaar bijna raakten. “Vertel, waar ben je allemaal mee bezig? O, en ik lust wel wat van die rode wijn, dank je wel. Mijn favoriet, goed zo, lieverd.” Hij knipoogde naar Ruth en slaagde er toen in het grootste deel op het witte linnen te knoeien terwijl hij het met een onvaste hand in een leeg glas schonk.
“Rustig maar, jongen,” zei zijn vader zacht, en hij hielp hem zijn hand in bedwang te houden.
“Pa, het gaat wel.” Lou trok zijn hand weg en wijn gutste over de mouwen van zijn vaders overhemd.
“O, Aloysius,” zei zijn moeder, en Lou rolde met zijn ogen.
“Niks aan de hand, het gaat wel,” zei zijn vader, in een poging te doen alsof het niets voorstelde.
“Dat is je goede overhemd,” zei ze, en ze pakte haar servet, dompelde het in haar glas water en depte de witte mouwen van haar echtgenoot.
“Mmm,” zei Lou, die lachend de tafel rondkeek, “ik heb hem niet vermoord, ik heb alleen wat wijn geknoeid.”
Zijn moeder wierp hem een misprijzende blik toe en richtte haar aandacht weer op haar echtgenoot.
“Misschien helpt dit.” Lou pakte het zout en strooide het uit over de armen van zijn vader.
“Lou!” Quentin verhief zijn stem. “Hou op!”
Lou hield op en keek met een kinderlijke, schaapachtige grijns op naar Alexandra.
“Ah, Quentin,” zei Lou met een knikje naar zijn broer, “ik had je niet gezien. Hoe gaat het met de boot? Heb je nog nieuwe zeilen? Nieuwe apparatuur? Nog wedstrijden gewonnen de laatste tijd?”
Quentin kuchte en deed zijn best tot bedaren te komen. “We zitten in de laatste twee we—”
“Alexandra!” riep Lou halverwege Quentins zin uit. “Waarom heb ik de lieftallige Alexandra nog geen zoen gegeven?” Hij stond op en liep al botsend tegen stoelleuningen naar haar toe. “Hoe gaat het met de prachtige Alexandra? Je ziet er prachtig uit, zoals altijd.”
Hij bukte, omhelsde haar stevig en kuste haar hals.
“Hoi Lou,” zei ze met een glimlach. “Goeie avond gehad?”
“O, je weet wel, druk, druk, een berg papierwerk om door te worstelen.” Hij wierp zijn hoofd in zijn nek en lachte weer, luidruchtig als een machinegeweer. “O nee. Wat is er aan de hand hier? Jullie kijken allemaal alsof er iemand dood is. Jullie kunnen wel een schop onder jullie kont gebruiken, kom op.” Hij schreeuwde iets te agressief en klapte voor hun gezichten in zijn handen. “Saai hier!” Hij wendde zich tot zijn zus Marcia. “Marcia,” zei hij, gevolgd door een zucht. “Marcia,” herhaalde hij. “Hoi,” zei hij kortweg, en met een kinderlijk lachje liep hij terug naar zijn stoel.
Gabe drentelde ongemakkelijk bij de deuropening in de lange, geladen stilte die volgde.
“Wie heb je meegenomen, Lou?” zei Quentin, en hij liep met uitgestoken hand naar Gabe. “Sorry, ik heb me nog niet voorgesteld. Ik ben zijn broer, Quentin, en dit is mijn vrouw, Alexandra.”
Lou floot en lachte.
“Hallo, ik ben Gabe.” Gabe schudde Quentin de hand en kwam de eetkamer binnen. Hij liep de tafel rond en schudde iedereen de hand.
“Lou,” zei Ruth zachtjes, “misschien moet je wat water of koffie nemen, ik ga zo koffiezetten.”
Lou zuchtte luidruchtig. “Schaam je je voor me, Ruth?” snauwde hij. “Je zei dat ik naar huis moest komen. Ik ben thuis!”
Er volgde weer een stilte, waarbij iedereen aan tafel elkaars blik meed. Lou’s vader keek hem kwaad aan en liep rood aan. Zijn lippen trilden enigszins, alsof de woorden naar buiten stroomden maar geen geluid maakten.
Gabe vervolgde zijn rondje om de tafel. “Hallo Ruth, leuk je eindelijk te ontmoeten.”
Ze keek hem nauwelijks aan en gaf hem een slap handje. “Hallo,” zei ze zacht. “Neem me niet kwalijk.” Ze stond op van tafel en liep met de borden met restjes kaas en koffiekopjes naar de keuken.
“Ik help je wel,” opperde Gabe.
“Nee, nee, ga alsjeblieft zitten.” Ze snelde met haar handen vol naar de keuken.
Gabe negeerde haar en liep achter haar aan. Ze leunde tegen het aanrecht, waar ze het serviesgoed had neergezet, met haar rug naar hem toe. Haar hoofd hing naar beneden. Op dat moment was al het leven uit de vrouw verdwenen. Hij maakte geluid door de borden naast de gootsteen te zetten zodat ze wist dat hij er was. Ze schrok op, vermande zichzelf en het leven keerde weer terug. Ze draaide zich om.
“Gabe,” zei ze met een afgemeten lachje. “Ik zei toch dat het niet hoefde.”
“Ik wilde je helpen,” zei hij zacht. “Het spijt me van Lou. Ik was niet bij hem vanavond.”
“Nee?”
Ze sloeg haar armen over elkaar en keek opgelaten omdat ze dat niet wist.
“Nee. Ik werk met hem op kantoor. Ik werkte nog toen hij terugkwam van de…nou ja, van zijn koffieafspraak.”
“Toen hij terugkwam op kantoor? Waarom zou hij…” Ze keek hem verbaasd aan en er trok langzaam een schaduw over haar gezicht toen het besef begon te dagen. “O, ik snap het al. Hij wilde naar huis rijden.”
Het was geen vraag, meer een uitgesproken gedachte, en dus gaf Gabe geen antwoord, maar ze leek nu milder over hem te denken.
“O. Nou, bedankt dat je hem veilig thuisgebracht hebt, Gabe. Ik wilde niet bot tegen je doen, maar nou ja, ik ben…” Emoties drongen door in haar stem en ze zweeg en schoof eten van de borden in de pedaalemmer.
“Ik weet het. Je hoeft het niet uit te leggen.”
Ze hoorden Lou in de eetkamer “Wo!” roepen en er klonk het geluid van een glas dat brak en opnieuw zijn gelach. Ze stopte met het schoonvegen van de borden en sloot haar ogen met een zucht.
“Lou is een goed mens,” zei Gabe zacht.
“Dank je, Gabe. Geloof het of niet, dat is precies wat ik nu wilde horen, maar ik had gehoopt dat het niet van een van zijn werkmaatjes zou komen. Ik zou willen dat zijn moeder het kon zeggen.” Ze keek met starre blik op naar hem. “Of zijn vader, of het zou fijn zijn het van zijn dochter te horen. Maar nee, op zijn werk is Lou het mannetje.” Boos veegde ze de borden weer schoon.
“Geloof me, ik ben geen werkmaatje. Lou kan me niet uitstaan.”
Ze keek hem nieuwsgierig aan.
“Hij heeft me gisteren een baan gegeven. Ik zat elke ochtend voor zijn gebouw, en gisteren bleef hij opeens staan en hij gaf me koffie en bood me een baan aan.”
“Zoiets zei hij gisteravond.” Ruth ging haar gedachten af. “Heeft Lou dat echt gedaan?”
“Je klinkt verbaasd.”
“Niet echt. Ofwel. Ik bedoel…wat voor baan heeft hij je gegeven?”
“Een baantje in de postkamer.”
“Wat schiet hij daarmee op?” zei ze fronsend.
Gabe lachte. “Denk je dat hij het voor zijn eigen bestwil heeft gedaan?”
“O, dat had ik niet moeten zeggen.” Ze beet op haar lip om een lach te onderdrukken. “Zo bedoelde ik het niet. Ik weet dat Lou een goed mens is, maar de laatste tijd heeft hij het heel…druk gehad. Of hij is afweziger. Er is niks mis mee om het druk te hebben, zolang je maar niet afwezig bent.” Ze maakte een afwijzend gebaar. “Maar hij is er niet helemaal bij. Het is alsof hij op twee plekken tegelijk is. Zijn lichaam is hier, zijn gedachten zijn altijd ergens anders. De beslissingen die hij de laatste tijd maakt hebben allemaal met werk te maken, wat er goed is voor zijn werk, hoe hij zo snel mogelijk van de ene naar de andere vergadering kan komen, bla bla bla…Dus als hij jou een baan aanbiedt, denk ik vanzelf dat…God, moet je me nou horen.” Ze haalde diep adem. “Je hebt duidelijk het goede bij hem bovengebracht, Gabe.”
“Hij is een goed mens,” herhaalde Gabe.
Ruth gaf geen antwoord, maar het leek wel of Gabe haar gedachten kon lezen toen hij zei: “Maar je wilt dat hij een béter mens wordt, hè?”
Ze keek hem verbaasd aan.
“Maak je geen zorgen.” Hij legde zijn hand op die van haar en ze voelde zich direct getroost. “Dat wordt hij.”
Ruth vertelde haar zus de volgende dag over het gesprek en die trok haar neus op en vond het net als de meeste dingen in het leven maar vreemd en verdacht. Pas op dat moment vroeg Ruth zich af waarom ze niet aan Gabe had getwijfeld, waarom ze het op dat moment niet allemaal heel merkwaardig had gevonden. Maar het ging om het moment zelf waarop je helemaal in het hier en nu was, en op dat moment had ze geen behoefte gehad hem te ondervragen. Ze geloofde hem, of ze wilde hem in elk geval geloven. Een vriendelijke man had haar verteld dat haar echtgenoot een betere man zou worden. Wat had wijsheid achteraf dan voor zin?