HOOFDSTUK 10
De volgende ochtend
Lou werd om één minuut voor zes wakker. De vorige avond was precies zo verlopen zoals hij voorspeld had: toen hij naar bed ging, lag Ruth vastberaden met haar rug naar hem toe met het beddengoed strak om zich heen getrokken, waardoor ze zo toegankelijk was als de worst in een worstenbroodje. De boodschap was luid en duidelijk.
Lou kon het niet opbrengen haar te troosten, de grens te passeren die hen in bed van elkaar scheidde, om het weer goed te maken. Zelfs toen ze studenten waren, geen cent te makken hadden en op de ergste plekken sliepen, met onvoorspelbare verwarming en badkamers die ze moesten delen met tientallen anderen, was het nooit zoals nu geweest. Ze hadden een eenpersoonsbed gedeeld in een studentenkamer die zo klein was dat er zelfs geen ruimte was om met het verkeerde been uit bed te stappen, maar ze vonden het niet erg. Sterker nog: ze vonden het heerlijk om zo dicht bij elkaar te zijn. Nu hadden ze een groot bed van twee bij twee meter, zo groot dat ze allebei op hun rug konden liggen en hun vingers elkaar net raakten als ze hun armen uitstrekten. Een enorme vlakte vol koude plekken op de lakens die je niet kon bereiken om te verwarmen.
Lou dacht terug aan het begin, toen hij en Ruth elkaar net hadden leren kennen—twee jongelui van negentien jaar die zorgeloos en dronken vierden dat ze hun eerste kerstexamens op de universiteit achter de rug hadden. Ze hadden elkaar ontmoet op de comedy-avond in de International Bar in Wicklow Street, met een paar weken vakantie in het vooruitzicht en geen enkele zorgen om de resultaten. Na die avond ging Lou naar zijn ouders om de feestdagen door te brengen en hij dacht elke dag aan haar. Bij elke snee kalkoen, elke snoepwikkel die hij opende, elke ruzie tijdens Monopoly was ze in zijn gedachten. Dankzij haar verloor hij zijn titel in het wedstrijdje Tel de Vulling dat hij met Marcia en Quentin speelde. Lou staarde naar het plafond en glimlachte bij de herinnering hoe hij en zijn broer en zus elk jaar met kroontjes op hun hoofd en hun tong uit hun mond elk kruimeltje vulling op hun bord telden, lang nadat hun ouders van tafel waren gegaan. Elk jaar spanden Marcia en Quentin samen om hem te verslaan, maar ze hielden het nooit vol, en zijn toewijding—sommigen zouden het obsessie noemen—kon nooit worden geëvenaard. Maar dat jaar evenaarden ze hem, en Quentin had hem uiteindelijk verslagen, omdat de telefoon was gegaan en het was Ruth geweest, en dat had de zaak beklonken voor Lou. Hij zou zijn kinderachtige gedrag achter zich laten. Dat was in elk geval de bedoeling als hij een man wilde worden. Misschien was het nog niet zover.
De negentienjarige van dat kerstfeest zou hevig verlangd hebben naar dit moment. Hij zou de kans met beide handen hebben gegrepen om naar de toekomst overgebracht te worden en haar naast hem in een mooi bed te hebben liggen, in een mooi huis, en twee mooie kinderen die in de kamers ernaast sliepen. Hij keek naar Ruth naast hem in bed. Ze was op haar rug gerold met haar mond een stukje open en haar haar lag als een hooiberg boven op haar hoofd. Hij glimlachte.
Ze had betere cijfers gehaald voor haar kerstexamens, wat niet moeilijk was, maar ze had dat drie jaar lang volgehouden. Studeren ging haar altijd gemakkelijk af, terwijl hij keihard moest bikkelen om alsnog met de hakken over de sloot te gaan. Hij wist niet waar zij de tijd vandaan haalde om na te denken, laat staan om te studeren, zo druk had ze het ermee hem op sleeptouw te nemen op avontuurlijke nachten in de stad. Ze vielen wekelijks wel ergens onaangekondigd binnen op een feest, werden eruit gegooid, sliepen in brandtrappen en Ruth was nog steeds op tijd voor het eerste college en had al haar opdrachten afgerond. Ze kon alles tegelijk. Ruth nam het voortouw en verveelde zich als anderen maar wat rondhingen. Ze had avontuur en uitzinnige situaties nodig, als het maar niet alledaags was. Zij was de gangmaker van elk feest en elke dag.
Elke keer als hij zakte voor een tentamen en het opnieuw moest doen was ze er voor hem en schreef ze essays die hij kon leren. In de zomer maakte ze van studeren een spelprogramma, met prijzen en drukknoppen, snelle rondes en strafpunten. Ze trok haar mooiste kleren aan en deed alsof ze een spelleider of assistent was, of het model dat alle mooie spullen liet zien die hij kon winnen als hij alle vragen juist beantwoordde. Ze maakte scorekaartjes, schreef vragen uit, en regelde knullige muziek en nepapplaus voor elke quiz. Boodschappen doen werd een spel, waarbij ze als een spelleider over de lijst met lekkernijen ging. Beantwoord de volgende vraag voor een doos popcorn.
“Ik pas,” zei hij dan gefrustreerd en hij probeerde de doos alsnog te pakken.
“Dat mag niet, Lou, deze weet je,” zei ze dan stellig en ze ging voor het schap staan.
Hij wist het antwoord niet maar zij zorgde ervoor dat hij het wist. Op de een of andere manier spoorde ze hem aan tot hij in een deel van zijn hersens groef waarvan hij het bestaan niet kende en daar vond hij het antwoord waarvan hij niet eens wist dat hij het wist. Vlak voordat ze de liefde bedreven maakte ze zich los uit zijn armen.
“Ik heb een vraag voor je.”
Ondanks zijn tegenwerpingen en gegraai om te krijgen wat hij wilde hield ze zich op een afstandje. “Kom op, Lou, deze weet je.”
Als hij het niet wist, zorgde hij ervoor dat hij het wist.
Ze waren van plan na de universiteit naar Australië te gaan. Een jaar lang op avontuur, weg van Ierland, voordat het leven begon. Ze waren vastberaden hun vrienden die er al waren te volgen en spaarden een jaar lang voor hun tickets; hij werkte in een bar in Temple Bar en zij was serveerster. Ze spaarden samen voor hun droom, maar hij zakte voor zijn laatste tentamens en Ruth niet. Hij wilde het bijltje erbij neergooien, maar zij hield hem tegen en overtuigde hem ervan dat hij het kon, net als altijd. Dus terwijl hij de eerste maanden van hetzelfde jaar nog een keer deed, vierde Ruth dat ze cum laude was afgestudeerd. Lou kon het niet over zijn hart verkrijgen de diploma-uitreiking bij te wonen. Hij kwam naar het feest erna, keek iets te diep in het glaasje en maakte het een ellendige avond voor haar. Dat was wel het minste wat hij voor haar kon doen.
In het jaar dat Ruth wachtte tot hij klaar was, volgde ze een postdoctorale opleiding bedrijfskunde. Gewoon, om iets te doen. Ze confronteerde hem er nooit mee, gaf hem nooit het gevoel een mislukkeling te zijn en een prachtig resultaat vierde ze niet, om hem niet het gevoel te geven minderwaardig te zijn. Ze was altijd de vriend, de vriendin, het middelpunt van elk feest, de student die uitstekend presteerde.
Was dat het moment geweest waarop hij zich aan haar begon te storen? Toen al? Hij wist niet of het kwam omdat hij zich nooit goed genoeg voelde, of het een manier was om haar te straffen, of dat er geen psychologie achter zat en hij gewoon te zwak en egoïstisch was als een aantrekkelijke vrouw zelfs maar zijn kant op keek—laat staan wanneer ze hun tas, hun jas en vervolgens zijn hand pakten. Want als dat gebeurde vergat hij zichzelf volledig. Hij kende natuurlijk wel het verschil tussen goed en slecht, maar in die gevallen kon dat hem weinig schelen. Hij was onoverwinnelijk en hij zou overal mee wegkomen.
Ruth had hem een halfjaar eerder betrapt met het kindermeisje. Er waren maar een paar dingen voorgevallen met haar, maar hij wist dat als je affaires kon indelen, wat volgens hem het geval was, seks met het kindermeisje ergens onderaan kwam. Sindsdien was er niemand geweest, op wat gerommel met Alison na, wat een vergissing was geweest. Als er redenen waren om een affaire aan te gaan, en die waren er voor Lou, dan zou die bovenaan staan. Hij was dronken geweest, zij was aantrekkelijk, en het was gebeurd maar hij had er veel spijt van. Het telde niet.
“Lou,” snauwde Ruth, en hij schrok op uit zijn gedachten.
Hij keek naar haar. “Goeiemorgen,” zei hij met een glimlach. “Je raadt nooit waar ik net aan da—”
“Hoor je dat niet?” onderbrak ze hem. “Je bent klaarwakker en ligt naar het plafond te staren.”
“Huh?”
Hij draaide zich naar links en zag dat het zes uur was geweest. “O, sorry.” Hij boog opzij en deed het piepende alarm uit.
Hij had duidelijk iets verkeerds gedaan want haar gezicht werd donkerrood en ze schoot uit bed alsof ze afgevuurd was met een katapult en stormde de kamer uit. Haar haar stond alle kanten op, alsof ze haar vingers in een stopcontact had gestoken. Pas toen hoorde hij Pud weer huilen.
“Shit.” Vermoeid wreef hij in zijn ogen.
“Je mag geen lelijke woorden zeggen,” klonk een zachte stem van achter de deur.
“Goeiemorgen, Lucy,” zei hij met een glimlach.
In de deuropening verscheen een meisje van vijf in een roze pyjama die haar deken achter zich aan sleepte, haar donkerbruine haar warrig van het slapen. Haar grote bruine ogen waren het toonbeeld van bezorgdheid. Ze ging aan het voeteneinde staan en Lou wachtte tot ze iets zou zeggen.
“Je komt toch wel vanavond, papa?”
“Wat is er vanavond?”
“Mijn toneelstuk.”
“O ja, dat. Je wilt toch niet echt dat ik kom?”
Ze knikte.
“Maar waarom?” Vermoeid wreef hij in zijn ogen. “Je weet hoe druk papa het heeft, ik weet niet of ik kan komen.”
“Maar ik heb geoefend.”
“Laat anders nu zien wat je geoefend hebt, dan hoefik later niet te komen.”
“Maar ik heb mijn kostuum niet aan.”
“Dat geeft niet. Ik gebruik m’n fantasie wel. Mama zegt altijd dat dat goed is, toch?”
Hij hield een oogje op de deur om er zeker van te zijn dat Ruth niet meeluisterde. “En je kunt het doen terwijl ik me aankleed, oké?”
Hij wierp de dekens van zich af en terwijl Lucy rond begon te huppelen rende hij de kamer door en trok een korte broek en een hemd aan om in te trainen.
“Papa, je kijkt niet!”
“Jawel, lieverd, kom mee naar de fitnesskamer. Daar zijn heel veel spiegels om voor te oefenen, dat is leuk!”
Eenmaal op de loopband zette hij het plasmascherm aan en hij keek naar Sky News.
“Papa, je kijkt niet.”
“Jawel, hoor.” Hij wierp een vluchtige blik op haar. “Wat ben je?”
“Een blad. Het is een winderige dag en ik val van de boom en ik moet zo doen.” Ze wervelde weer door de fitnesskamer en Lou wendde zich af en keek naar de tv.
“Wat heeft een blad met Jezus te maken?”
“De zanger?” Ze bleef staan en hield zich een beetje duizelig vast aan de halterbank.
Hij fronste zijn wenkbrauwen. “Nee, niet de zanger. Waar gaat het toneelstuk over?”
Ze ademde diep in en sprak toen alsof ze het verhaal uit haar hoofd had geleerd. “De drie wijzen moeten een ster vinden.”
“Een ster volgen,” verbeterde hij haar. Hij versnelde zijn tempo en jogde verder.
“Nee, ze vinden een ster. Ze zijn juryleden in een programma om een ster te vinden, en Pontius Pilatus en iedereen roept: “Boe!”, en dan zingt Judas en iedereen roept: “Boe!”, en dan zingt Jezus en hij wint omdat hij de x-factor heeft.”
“Jezus christus.” Lou rolde met zijn ogen.
“Ja, het heet Jesus Christ Superstar.” Ze danste nog wat rond.
“En waarom ben jij het blad?”
Ze haalde haar schouders op en hij moest lachen.
“Kom je kijken, alsjebliiieeeft?”
“Ja,” zei hij, en hij veegde zijn gezicht droog met een handdoek.
“Beloofd?”
“Absoluut,” zei hij schamper. “Oké, ga nu maar weer naar boven, naar je moeder, ik moet douchen.”
Twintig minuten later en al helemaal klaar om aan de slag te gaan ging Lou de keuken in om snel gedag te zeggen. Pud zat in zijn kinderstoel en wreef banaan en Liga in zijn haar. Lucy zoog op een lepel en keek naar tekenfilmpjes met het volume voluit en Ruth maakte in haar ochtendjas Lucy’s lunch klaar. Ze zag er uitgeput uit.
“Dag.” Hij kuste Lucy op haar hoofd. Ze ging zo op in haar teken-filmpjes dat ze zich niet verroerde. Hij bleef boven Pud hangen, op zoek naar een plekje op zijn gezicht dat niet onder het eten zat. “Eh, dag.” Hij gaf hem ongemakkelijk een vluchtig kusje boven op zijn hoofd. Hij liep om de tafel naar Ruth.
“Zullen we hier om zes uur afspreken en dan gaan?”
“Waarheen?”
“Naar school.”
“O. Daar wilde ik het nog even over hebben,” zei hij op zachtere toon.
“Je moet gaan, je hebt het beloofd.” Ze hield op met boter smeren en keek hem kwaad aan.
“Lucy heeft me beneden het dansje laten zien en we hebben het erover gehad, ze vindt het prima als ik niet kom.” Hij plukte aan een plakje ham. “Weet jij waarom ze in een kersttoneelstuk in godsnaam een blaadje speelt?”
Ruth lachte. “Lou, ik weet dat dit een geintje is. Ik heb je dit een maand geleden al in je agenda laten zetten. En ik heb je er vorige week nog aan herinnerd, en ik heb die Tracey op je kantoor gebeld, en—”
“Ah, dan snap ik het al.” Hij knipte met zijn vingers alsof hij ‘Hè, verdorie!’ wilde zeggen. “Een misverstand. Tracey is er niet meer. Alison heeft haar vervangen. Er is misschien iets misgegaan bij de overdracht.” Hij probeerde het speels te brengen, maar er gleed langzaam maar zeker een blik van zowel teleurstelling en wrok als afschuw over Ruths vrolijke gezicht, die allemaal op hem gericht waren.
“Ik heb het er vorige week twee keer over gehad. Ik heb het er gisterochtend over gehad, ik ben net een papegaai en nóg vergeet je het. We hebben het toneelstuk en dan komen je vader en moeder, Alexandra en Quentin hier eten. En Marcia komt misschien ook, als ze haar therapiesessie kan verplaatsen.”
“Nee, die kan ze echt niet missen.” Lou rolde met zijn ogen. “Alsjeblieft, Ruthy, ik krab nog liever m’n ogen uit dan met ze te eten.”
“Het is je familie, Lou.”
“Het enige waar Quentin over praat is boten. Boten, boten en nog eens boten. Het komt niet bij hem op een gesprek te voeren zonder de woorden giek en klamp.”
“Je vond het heerlijk om te zeilen met Quentin.”
“Ik vond het heerlijk om te zeilen. Niet per se met Quentin, en dat was jaren geleden, nu weet ik het verschil niet meer tussen een giek en een klamp.” Hij kreunde. “Marcia…Die heeft geen therapie nodig, maar een schop onder d’r kont. Alexandra is wel oké.” Zijn gedachten dwaalden af.
“De boot of zijn vrouw?” vroeg Ruth sarcastisch, en ze wierp hem een schuine blik toe.
Lou hoorde haar niet of negeerde haar. “Ik weet niet wat ze in Quentin ziet, daar kan ik m’n vinger nooit achter krijgen. Ze is veel te knap voor hem.”
“Meer iets voor jou, bedoel je?” snauwde Ruth.
“Ik bedoel, ze is fotomodel, Ruth.”
“Nou en?”
“Het enige wat Quentin gemeen heeft met een model is dat hij modelbootjes spaart.” Hij lachte, maar al snel was hij weer geïrriteerd. “Dus pa en ma komen ook?” vroeg hij. “Echt niet.”
“Pech voor je,” zei ze, en ze ging verder met de lunch. “Lucy verwacht je bij het toneelstuk, je ouders hebben er zin in en ik heb je hier nodig. Ik kan het etentje niet in mijn eentje doen en ook nog gastvrouw spelen.”
“M’n moeder helpt je wel.”
“Je moeder heeft net een nieuwe heup.” Ruth moest haar best doen het niet uit te schreeuwen.
“Dat hoefje mij niet te vertellen, ik heb haar opgehaald uit het ziekenhuis en daardoor ben ik in de problemen gekomen, zoals ik al voorspeld had,” bromde hij. “Terwijl Quentin lekker uit varen was.”
“Hij deed mee aan een wedstrijd, Lou!” Ze liet het mes vallen en draaide zich naar hem om. “Alsjeblieft,” zei ze vriendelijker. Ze kuste hem zacht op de lippen en hij sloot zijn ogen en genoot van het zeldzame moment.
“Maar ik heb het zo druk op m’n werk,” zei hij halverwege de kus zacht. “Dat is belangrijk voor me.”
Ruth trok zich terug. “Nou, ik ben blij dat er iets belangrijk voor je is, Lou, ik dacht even dat je een robot was.” Ze zweeg en smeerde verwoed boter. Het mes ging zo hard over het brood dat het er gaten in trok. Ze smeet er plakjes ham op, wierp een plakje kaas neer, drukte het brood plat en sneed het met een scherp mes diagonaal doormidden. Ze beende door de keuken, sloeg op sapcentrifuges en scheurde driftig aluminiumfolie langs de scherpe rand van de verpakking.
“Oké, wat is er?”
“Wat er is? We leven niet alleen om te werken, maar om te léven. We moeten samen dingen doen, en dat betekent dat jij dingen voor mij doet, ook als je er geen zin in hebt, en andersom. Wat heeft het anders voor zin?”
“Wat bedoel je, andersom. Wanneer laat ik je ooit iets doen waar je geen zin in hebt?”
“Lou,” zei ze knarsetandend, “het is jouw familie, niet die van mij.”
“Zeg het dan af! Het kan me niet schelen.”
“Familie schept verplichtingen.”
“Maar mijn werk schept nog meer verplichtingen. M’n familie kan me niet ontslaan als ik niet kom opdraven bij een etentje, ofwel?”
“Dat kunnen ze wel, Lou,” zei ze zacht, “ze noemen het alleen niet ontslaan.”
“Is dat een dreigement?” fluisterde hij kwaad. “Zulke dingen kun je niet tegen me zeggen, Ruth, dat is niet eerlijk.”
Ze opende een Barbie-lunchtrommel, smeet hem op het aanrecht, gooide er de sandwich, schijven ananas en kidneybeans in Tupperware in, legde er een Barbie-servet op en sloeg het deksel met een klap dicht. En ook al werd ze rondgesmeten, Barbie knipperde niet met haar ogen.
Ruth keek naar hem en zei niets, haar starende blik zei genoeg.
“Oké, prima, ik doe m’n best om te komen,” zei Lou, zowel om haar een plezier te doen als om het huis uit te komen, hoewel hij er geen woord van meende. Hij zag hoe ze keek en formuleerde het anders. “Ik zorg dat ik er ben.”
Lou kwam om acht uur aan op kantoor. Een heel uur voordat er iemand zou verschijnen. Het was belangrijk voor hem om de eerste te zijn, hij voelde zich efficiënt door iedereen voor te zijn. Hij liep heen en weer in de krappe ruimte van de lift en bedacht dat elke dag zo zou moeten zijn, hij genoot ervan op geen enkele verdieping te stoppen voordat hij de veertiende bereikte. Hij stapte de lift uit en liep de stille gang in. Hij rook de geur van de schoonmaakploeg. Er hing nog een geur van tapijtreiniger, meubelwas en luchtverfrissers die nog niet overvleugeld was door koffie en lichaamsgeuren. Buiten de glinsterende ramen was het nog aardedonker op dat vroege winteruur, en de ramen zagen er koud en hard uit. De wind ging buiten tekeer en hij zag ernaar uit de griezelig lege gangen achter zich te laten en zijn kantoor binnen te stappen en aan zijn vaste ochtendritueel te beginnen.
Onderweg naar zijn kantoor bleef hij opeens staan. Hij zag dat Alisons bureau net als altijd op dit tijdstip leeg was, maar zijn deur stond open en de lichten waren aan. Hij beende op de deur af en zijn hart begon te bonken van woede toen hij door de open deur Gabe door zijn kantoor zag lopen. Hij slaakte een kreet en rende op de deur af. Hij sloeg hem open. Hij opende zijn mond weer, maar voordat hij iets kon schreeuwen hoorde hij een stem van achter de deur.
“Wie is dat in vredesnaam?” klonk de geschrokken stem van zijn baas.
“O, meneer Patterson. Neem me niet kwalijk,” zei Lou buiten adem. De deur was net niet in het gezicht van Patterson geknald. “Ik wist niet dat u er ook was.” Hij wreef over zijn hand. Zijn vuist deed pijn en begon te gonzen van de klap tegen de deur.
“Lou,” zei Patterson, die op adem kwam nadat hij was weggesprongen van de deur, “noem me alsjeblieft Laurence, hoe vaak moet ik het nog zeggen? Je hebt wel heel veel…energie vandaag, hè?” Hij bekwam nog van de schrik.
“Goedemorgen, meneer.” Lou keek onzeker van Patterson naar Gabe. “Sorry dat ik u liet schrikken. Ik dacht alleen dat hier iemand was die er niet hoort te zijn.” Zijn blik ging naar Gabe.
“Goedemorgen, Lou,” zei Gabe beleefd.
“Gabe.” Lou knikte hem langzaam toe. Hij wilde alleen maar weten waarom Gabe en zijn baas om acht uur ‘s-ochtends in zijn kantoor stonden.
Hij keek naar Gabes lege postkarretje en toen naar de onbekende documenten die op zijn bureau lagen. Hij dacht terug aan de vorige avond en zag weer voor zich hoe hij zijn papierwinkel afrondde en alles opborg. Hij was niet in staat onafgemaakt werk op zijn bureau achter te laten. Hij wist dat hij noch Alison, die om vier uur naar huis was gegaan, de documenten daar had achtergelaten en keek Gabe met samengeknepen ogen achterdochtig aan.
Gabe staarde zonder te knipperen terug.
“Ik maakte net een praatje met Gabe hier,” legde Patterson uit. “Hij zei tegen me dat hij hier gisteren begonnen was, en is het niet prachtig dat hij als eerste op kantoor is? Dat is nog eens toewijding.”
“Als eerste? Echt?” Lou veinsde een lachje. “Wauw. Zo te zien heb je me vanochtend verslagen, meestal ben ik de eerste.” Lou wendde zich tot Patterson en lachte hem breeduit toe. “Maar dat wist je al, hè, Gabe?”
Gabe beantwoordde de glimlach net zo oprecht. “Je weet wat ze zeggen, de ochtendstond heeft goud in de mond.”
“Nou en of.” Lou keek hem grijnzend kwaad aan. Een kwade blik en een grijns. Allebei tegelijk.
Patterson volgde het gesprek met een groeiend gevoel van onbehagen. “Nou, het is acht uur geweest, ik moet gaan.”
“Acht uur geweest, zegt u. Dat is grappig,” zei Lou vrolijker. “De post is er nog niet eens. Wat, eh, wat doe je eigenlijk in mijn kamer, Gabe?” Zijn stem klonk duidelijk een beetje bits, en Patterson keek ongemakkelijk toe.
Gabe lachte eigenaardig. “Ik ben vroeg gekomen om het gebouw een beetje te verkennen. Er zijn zo veel verdiepingen die ik in korte tijd af moet dat ik wilde uitzoeken wie waar is.”
“Is dat niet prachtig?” zei Patterson.
“Ja, maar je wist al waar mijn kantoor was,” zei Lou afgemeten. “Daar had je jezelf gisteren al vertrouwd mee gemaakt, dus als ik het mag vragen: wat doe je in mijn kamer?”
“Nou, nou, Lou, ik ben bang dat ik je even moet onderbreken,” zei Patterson opgelaten. “Ik kwam Gabe op de gang tegen en we raakten aan de praat. Ik vroeg hem of hij me een plezier kon doen en een paar documenten bij je kon bezorgen. Hij bracht ze naar je bureau toen ik bedacht dat ik er nog eentje in mijn koffertje had. Hoewel hij wel heel snel was. Ik had me nog niet omgedraaid en hij was weg. Poef! Zomaar weg!” Patterson gniffelde.
“Poef!” Gabe grijnsde naar Lou. “Ja, zo ben ik.”
“Ik hou van snelle werkers, moet ik zeggen, maar ik heb liever snel én efficiënt, en dat ben je in elk geval, moet ik zeggen.”
Lou wilde hem bijna bedanken, maar Gabe was hem voor.
“Bedankt, meneer Patterson, en laat het me maar weten als ik nog iets voor u kan doen. Ik ben rond lunchtijd klaar en ik zou u met alle plezier de rest van de middag helpen. Ik wil graag werken.”
Lou’s maag kromp ineen.
“Dat is prachtig, Gabe, dank je, ik zal het in gedachten houden. Goed, Lou.” Patterson wendde zich tot Lou en Lou verwachtte dat Gabe, die niet langer meedeed aan dit gesprek, weg zou gaan. Maar dat deed hij niet. “Ik vroeg me af of je vanavond tijd hebt om af te spreken met Bruce Archer, weet je nog?”
Lou knikte met een wee gevoel.
“Ik had met hem afgesproken, maar ik hoorde vanochtend dat ik ergens anders word verwacht.”
“Vanavond?” vroeg Lou, en hij dacht koortsachtig na.
Terwijl hij nadacht over het verzoek zag hij Lucy voor zich die in haar pyjama door de fitnesskamer wervelde en Ruths gezicht toen hij te vroeg zijn ogen opende tijdens die kus en zag dat ze mooier en kalmer dan ooit was.
Hij besefte dat ze hem allebei aanstaarden, en met name Gabe leek dwars door hem heen te kijken.
“Ja, vanavond. Alleen als je tijd hebt. Anders kan ik Alfred wel vragen, dus maak je geen zorgen.” Meneer Patterson maakte een afwerend gebaar.
“Nee, nee,” zei Lou snel. “Vanavond is geen probleem. Geen probleem.”
In zijn gedachten viel Lucy duizelig van het rondtollen op de grond en Ruth opende haar ogen en maakte zich los van zijn kus. Zijn belofte van nog geen uur geleden had de betovering verbroken.
“Mooi. Mooi. Nou, Melissa heeft alle gegevens over de tijd en de plek, enzovoort. Ik heb iets belangrijks vanavond.” Hij knipoogde naar Gabe. “Mijn kleintje heeft haar kersttoneelstuk, ik was het vergeten tot ze verkleed als een ster op me afkwam rennen. Maar ik zou het voor geen goud willen missen,” zei Patterson lachend.
“Goed, ja.” Lou had een brok in zijn keel. “Dat is inderdaad belangrijk.”
“Nou, veel plezier vanavond, en goed werk dat je deze jongen hebt gevonden.” Patterson gaf Gabe een schouderklopje.
Lou draaide zich met een kwade blik naar Gabe toen hij achter zich een bekende, opgewekte stem hoorde.
“Morgen, Laurence.”
“Ah, Alfred,” zei Patterson.
Alfred was een lange man van ruim 1,80 meter met witblond haar. Hij sprak altijd met een grijns op zijn gezicht en met het soort accent dat je krijgt als je naar een Engelse kostschool gaat, ook al had hij de zomers doorgebracht in Ierland, waar hij vandaan kwam. Zijn neus stond scheef door zijn tijd als rugbyspeler en terwijl hij door het kantoor zwalkte, schopte hij, zoals Gabe de vorige dag had opgemerkt, de kwastjes van zijn bootschoenen omhoog, met één hand in zijn zak en het air van iemand die iets ondeugends deed, een stoute schooljongen.
Alfreds blik viel op Gabe, waarna hij hem overduidelijk van top tot teen opnam en wachtte tot hij voorgesteld werd. Gabe imiteerde hem en bekeek Alfred zelfverzekerd.
“Mooie schoenen,” zei Gabe ten slotte en Lou keek naar de bruine mocassins die Gabe gisteren had beschreven.
“Dank je.” Alfred klok een beetje ontdaan.
“Ik vind uw schoenen ook mooi, meneer Patterson,” merkte Gabe op, en hij keek opzij. Gedurende een nogal ongemakkelijk moment richtten alle blikken zich op de voeten van de mannen. Voor de meesten had het iets vreemds, op Lou na, wiens hart tekeerging bij de aanblik van de zwarte instappers en de bruine loafers. Precies de schoenen die Gabe de vorige ochtend had beschreven. Dus Alfred had afspraakjes met Patterson. Lou keek van Alfred naar Patterson en voelde zich verraden. Cliffs baan lag niet officieel voor het grijpen, maar als dat wel het geval zou zijn, zou Lou er alles voor doen om ervoor te zorgen dat hij hem kreeg, en niet Alfred.
Meneer Patterson nam afscheid en liep weg door de gang. Zijn koffertje zwaaide vrolijk heen en weer.
“Wie ben jij?” vroeg Alfred aan Gabe, en Lou was weer bij de les.
“Ik ben Gabriel.” Gabe stak zijn hand uit. “Vrienden noemen me Gabe, maar jij kunt me Gabriel noemen,” zei hij met een glimlach.
“Aangenaam. Alfred.” Alfred stak zijn hand uit.
Hun handdruk was koel en slapjes en ze lieten hun handen snel weer langs hun zij vallen. Alfred veegde de zijne zelfs af aan zijn broekspijp, of het nu bewust was of niet.
“Ken ik jou?” Alfred kneep zijn ogen samen.
“Nee, we zijn nooit aan elkaar voorgesteld, maar misschien herken je me.”
“Hoezo, zat je in een realityshow of zo?” Alfred nam hem opnieuw met een grijns op, zij het een minder zelfverzekerde.
“Je liep elke dag langs me heen, vlak voor dit gebouw.”
Alfred keek Gabe achterdochtig aan en keek vervolgens met een nerveus lachje naar Lou.
“Help me even, vriend.”
“Ik zat in de deuropening hiernaast. Lou heeft me een baan aangeboden.”
Er verscheen een brede glimlach op Alfreds gezicht, de opluchting overduidelijk zichtbaar op zijn arrogante gezicht. Zijn houding veranderde en hij werd weer helemaal het mannetje nu hij wist dat zijn positie niet bedreigd werd door een dakloze.
Hij lachte en wendde zich tot Lou met een uitdrukking en toon die hij niet eens probeerde te verhullen waar Gabe bij was. “Heb jij hem een baan gegeven, Lou?” zei hij met zijn rug naar Gabe. “Het is wel bijna kerst, maar wat is er in vredesnaam met je aan de hand?”
“Hou er maar over op, Alfred,” antwoordde Lou opgelaten.
“Oké.” Alfred hield verdedigend zijn handen op en grinnikte bij zichzelf. “Iedereen reageert weer anders op stress, denk ik. Hé, mag ik je wc gebruiken?”
“Wat? Nee, niet hier, Alfred, ga maar naar het toilet op de gang.”
“Kom op, doe niet zo lullig.” Zijn tong klonk alsof hij te groot was voor zijn woorden. “Ik ben zo klaar. Ik zie je nog wel, Gabe. Ik zal proberen m’n muntjes op je karretje te mikken,” grapte hij, en hij nam Gabe een laatste keer op. Hij grijnsde en knipoogde naar Lou, waarna hij naar de wc liep.
Vanuit het kantoor hoorden Lou en Gabe luidruchtig gesnuif.
“Er schijnt een gemene verkoudheid te heersen,” zei Gabe met een lachje. Lou rolde met zijn ogen.
“Luister, het spijt me, Gabe, hij is…Nou ja, je moet hem niet serieus nemen.”
“O, je moet eigenlijk niemand serieus nemen, je hebt alleen invloed op alles binnen deze cirkel.” Gabes armen maakten een beweging om zijn lichaam. “Zolang we dat niet beseffen kun je niemand serieus nemen. Hier, ik heb dit voor je meegenomen.” Hij boog naar het onderste bakje van het karretje en pakte een plastic beker met koffie. “Die had je nog te goed van me. Het is een latte, het apparaat deed het weer.”
“O, dank je.” Lou voelde zich nog slechter en wist nu helemaal niet meer wat hij van deze man moest denken.
“Dus je gaat uit eten vanavond?” Gabe haalde het karretje van de rem en liep weg. Een van de wielen piepte.
“Nee, alleen koffiedrinken. Niet uit eten.” Lou wist niet goed of Gabe uitgenodigd wilde worden. “Het stelt niet echt veel voor. Binnen een uur sta ik weer buiten.”
“O, kom op, Lou,” zei Gabe met een lach, en het was net of Lou Ruth hoorde. O, kom op, Lou, deze weet je. Maar hij eindigde de zin niet op dezelfde manier. “Je weet best dat die dingen altijd uitlopen op een etentje,” vervolgde Gabe. “Daarna nog wat drinken en wie weet wat nog meer,” zei hij met een knipoog. “Je komt in de problemen thuis, Aloysius,” zei hij op een zangerig toontje dat bij Lou door merg en been ging.
Gabe verliet het kantoor en liep naar de lift. Het wiel piepte luidruchtig op de gang.
“Hé!” riep Lou hem na, maar hij draaide zich niet om. “Hé!” riep hij nogmaals. “Hoe weet je dat? Dat weet niemand!”
Hoewel hij alleen op kantoor was, keek hij vlug om zich heen of iemand hem gehoord had.
“Rustig maar! Ik zal het aan niemand vertellen,” riep Gabe terug naar hem op een toon die Lou allesbehalve geruststelde. Hij zag hoe Gabe op de knop van de lift drukte en voor de deuren bleef wachten terwijl de lift omhoogkwam.
De deur van het toilet ging open en Alfred kwam snuivend en over zijn neus wrijvend naar buiten. “Waarom schreeuw je zo? Hé, hoe kom je aan die koffie?”
“Gabe,” antwoordde Lou afwezig.
“Wie? O, die dakloze,” zei Alfred ongeïnteresseerd. “Echt, Lou, wat dacht je nou? Hij kan je kapotmaken.”
“Wat bedoel je, kapotmaken?”
“Kom op, je bent toch niet van gisteren? Je neemt een man die niks heeft en zet hem op een plek waar alles is. Ooit van verleiding gehoord? O wacht, laat maar, ik vergeet even tegen wie ik het heb,” zei hij met een knipoog. “Daar geef jij altijd aan toe. Misschien verschil je toch niet zoveel van die dakloze. Jullie lijken in elk geval op elkaar. Misschien moet je ‘Feed the Birds’ of zo voor hem zingen, dan zien we het wel,” lachte hij piepend, het gevolg van veertig sigaretten per dag.
“Nou, het zegt veel over je opvoeding dat de enige verwijzing naar een dakloze die je kunt verzinnen uit Mary Poppins komt,” snauwde Lou.
Alfreds piepen ging over in hoesten. “Sorry, jongen. Heb ik een gevoelig plekje geraakt?”
“We lijken helemaal niet op elkaar,” blafte Lou, die weer naar de lift keek.
Maar Gabe was weg. De liftdeuren gingen open en er stond niemand in en er was niemand om in te stappen. In de spiegelwand van de lift zag Lou hoe verbijsterd hij keek.