HOOFDSTUK 2
Een ochtend voor een flauwe glimlach
Brigadier Raphael O’Reilly bewoog zich behoedzaam door het overvolle personeelskeukentje van het politiestation in Howth, en hij bleef maar malen over alles wat er die ochtend was gebeurd. Anderen kenden hem als Raphie, uitgesproken als Reefie. Hij was negenenvijftig en had nog één jaar te gaan voordat hij met pensioen ging. Hij had nooit gedacht dat hij zou uitkijken naar die dag, tot de gebeurtenissen van die ochtend hem bij de schouders hadden gegrepen en hem als een sneeuwbol ondersteboven hadden gehouden en hem dwongen toe te kijken hoe al zijn vooroordelen naar de grond dwarrelden. Bij elke stap hoorde hij onder zijn laarzen zijn overtuigingen knerpen die ooit zo rotsvast waren geweest. Van alles wat hij in zijn veertigjarige loopbaan had meegemaakt, spanden de gebeurtenissen van die ochtend wel de kroon.
Hij schepte twee lepels oploskoffie in zijn mok. De mok had de vorm van een New Yorkse politiewagen. Een van de jongens op het bureau had hem meegenomen als kerstcadeau. Raphie deed net alsof de aanblik ervan hem tegen de borst stuitte, maar eigenlijk vrolijkte de mok hem op. Hij had hem beetgehad toen die ochtend werd onthuld wie welk kerstcadeau had gekocht en in gedachten was hij meer dan vijftig jaar teruggegaan naar het moment waarop hij van zijn ouders voor kerst een politiewagen had gekregen. Hij had dat cadeau gekoesterd tot hij hem op een avond buiten had laten staan en de regen zo veel roest veroorzaakte dat hij gedwongen was zijn mannen vervroegd met pensioen te sturen. Hij hield de mok nu in zijn handen en had het gevoel dat hij hem met sirenegeluiden over het aanrecht moest schuiven om hem vervolgens te pletter te rijden tegen het pak suiker, dat—als er verder niemand in de buurt was—om zou vallen, waardoor er suiker in de auto zou stromen.
In plaats daarvan keek hij de keuken rond om er zeker van te zijn dat hij alleen was, en deed nog een halve theelepel suiker in zijn mok. Iets zelfverzekerder kuchte hij om het knarsende geluid van het pak suiker te verbloemen toen de lepel nog een keer naar beneden ging, waarna hij snel nog een volle theelepel in de mok liet vallen. Nu hij al was weggekomen met twee scheppen werd hij overmoedig en reikte nog een keer in het pak.
“Laat uw wapen vallen, meneer,” klonk een autoritaire vrouwenstem vanuit de deuropening.
Raphie schrok op en de suiker stroomde over het aanrecht. Hier was sprake van een botsing tussen een mok en een pak suiker. Hij had versterking nodig.
“Op heterdaad, Raphie.” Zijn collega Jessica liep op hem af en griste de lepel uit zijn hand. Ze pakte een mok uit de kast—eentje in de vorm van Jessica Rabbit, ook een kerstcadeau—en schoof hem over het aanrecht naar hem toe. De voluptueuze borsten van de porseleinen Jessica scheerden langs zijn auto, en de jongen in Raphie bedacht hoe gelukkig dat zijn mannen daarbinnen wel niet zou maken.
“Doe mij er ook maar een.” Ze onderbrak zijn gedachten over zijn mannen die tikkertje speelden met Jessica Rabbit.
“Alsjeblieft,” verbeterde Raphie haar.
“Alsjeblieft,” imiteerde ze hem, en ze rolde met haar ogen.
Jessica was een nieuwkomer. Ze werkte nog maar een halfjaar op het bureau, en Raphie was al erg op haar gesteld. Hij had een zwakke plek voor de zesentwintigjarige blondine van 1,60 meter die altijd bereid was te doen wat haar gevraagd werd, wat dat ook was. Hij vond ook dat ze een vrouwelijke energie met zich meebracht die het mannelijke team op het bureau goed kon gebruiken. Veel mannen waren het daarmee eens, maar niet om dezelfde redenen als Raphie. Hij zag haar als de dochter die hij nooit had gehad. Ofwel had gehad, maar was kwijtgeraakt. Hij schudde die gedachte van zich af en keek toe hoe Jessica de gemorste suiker van het aanrecht veegde.
Ondanks haar energie lag er in haar ogen—amandelvormig en zo donkerbruin dat ze wel zwart leken—iets verborgen. Alsof er een vers laagje aarde aan was toegevoegd en het onkruid of wat daaronder ook verging binnenkort zichtbaar zou worden. In haar ogen lag een geheim besloten waarvan hij het fijne niet hoefde te weten, maar hij wist dat wat het ook was ervoor zorgde dat ze doorging op de moeilijke momenten waarop verstandige mensen rechtsomkeert maakten.
“Van een half lepeltje ga ik heus niet dood,” zei hij nors nadat hij van zijn koffie had geproefd, in de wetenschap dat de koffie met nog één lepeltje suiker volmaakt zou zijn geweest.
“Als de Porsche die je vorige week aanhield je al bijna de das omdeed, doet een half lepeltje suiker dat helemaal. Probeer je jezelf nog een hartaanval te bezorgen?”
Raphie liep rood aan. “Het was hartruis, Jessica, meer niet. En praat niet zo hard,” fluisterde hij kwaad.
“Je moet rust nemen,” zei ze zachter.
“De dokter zei dat er niets aan de hand was.”
“Dan moet die dokter zichzelf eens na laten kijken, er is altijd wel iets met je aan de hand.”
“Je kent me net een halfjaar,” bromde hij, en hij overhandigde haar de mok.
“Het langste halfjaar van mijn leven,” beet ze hem spottend toe. “Oké, neem dan maar bruine,” zei ze schuldbewust, en ze stak de lepel in het pak bruine suiker en schepte een volle lepel in zijn koffie.
“Bruin brood, bruine rijst, bruin dit, bruin dat. Ik herinner me het leven nog in Technicolor.”
“En je herinnert je vast ook nog wel dat je ooit je voeten kon zien als je naar beneden keek,” zei ze, zonder erbij na te denken.
In een poging de suiker in zijn mok helemaal te laten oplossen roerde ze zo hard dat zich in het midden een ronde poort leek te openen. Raphie keek ernaar en vroeg zich af waar die hem zou brengen als hij in de mok dook.
“Als je hier dood van gaat moet je mij niet de schuld geven,” zei ze, en ze reikte hem de mok aan.
“Als ik hier dood van ga, blijf ik rondspoken tot de dag dat je sterft.”
Ze glimlachte. De lach bereikte echter nooit haar ogen maar stierf ergens tussen haar lippen en de brug van haar neus weg.
Hij zag hoe de poort in zijn kop langzaam wegebde; zijn kans om in een andere wereld te springen verdampte net zo snel als de stoom die aan de vloeistof ontsnapte. Ja, het was een rotochtend geweest. Niet echt een ochtend om te lachen. Of misschien toch wel. Een ochtend voor een flauwe glimlach misschien. Hij kon de knoop niet doorhakken.
Raphie reikte Jessica een dampende kop koffie aan—zwart zonder suiker, precies zoals ze het wilde—en ze leunden allebei tegen het aanrecht. Ze keken elkaar aan en bliezen op hun koffie, met hun voeten stevig op de grond en hun gedachten heel ergens anders.
Hij bekeek Jessica aandachtig. Met haar handen stevig om de kop staarde ze in haar koffie, alsof het een glazen bol was. Wat zou hij graag willen dat dat zo was, hij zou willen dat ze vooruit konden kijken en zo veel dingen konden voorkomen waarvan ze getuige zouden zijn.
Haar wangen waren bleek en het enige bewijs van de ochtend die ze achter de rug hadden was een rood randje om haar ogen.
“Dat was me het ochtendje wel, hè?”
Die amandelvormige ogen glommen maar ze hield zich in en verstrakte zichtbaar. Ze knikte en bij wijze van antwoord slikte ze haar koffie door. Door haar poging de grimas te verbloemen begreep hij dat de koffie te heet was, maar opstandig nam ze nog een slok. Ze trotseerde zelfs de koffie.
“De eerste keer dat ik op kerstdag dienst had heb ik de hele nacht geschaakt met de brigadier.”
Eindelijk zei ze iets. “Leuk voor je.”
“Ja.” Hij knikte en dacht eraan terug. “Niet dat ik het destijds leuk vond. Ik wilde actie, en niet te zuinig ook.”
Veertig jaar later had hij gekregen waarom hij had gevraagd en nu wilde hij het teruggeven. Het geschenk teruggeven. Zijn tijd terugkrijgen.
“Heb je gewonnen?”
Hij schrok op uit zijn trance.
“Wat gewonnen?”
“Het potje schaak.”
“Nee,” gniffelde hij. “Ik heb de brigadier laten winnen.”
Ze trok haar neus op. “Ik zou jou nooit laten winnen.”
“Dat geloof ik graag.”
Raphie schatte in dat zijn koffie de juiste temperatuur had bereikt en nam eindelijk een slok. Onmiddellijk greep hij hoestend en proestend naar zijn keel en deed alsof hij doodging, maar hij besefte meteen dat zijn poging de stemming te verbeteren nogal smakeloos was.
Jessica trok slechts een wenkbrauw op en bleef nippen.
Hij lachte en de stilte duurde voort.
“Je komt er wel weer overheen,” zei hij sussend.
Ze knikte opnieuw en antwoordde kortaf, alsof ze dat al wist. “Ja. Heb je Mary gebeld?”
Hij knikte. “Meteen. Ze is bij haar zus.” Een leugentje om bestwil om de kerst niet helemaal te verpesten. “Heb jij iemand gebeld?”
Ze knikte maar wendde haar blik af, meer wilde ze niet zeggen, dat deed ze nooit.
“Heb je, eh…heb je het haar verteld?”
“Nee. Nee.”
“Ga je dat nog doen?”
Hij staarde weer voor zich uit. “Dat weet ik niet. Ga jij het iemand vertellen?”
Ze haalde haar schouders op, haar blik ondoorgrondelijk als altijd. Ze knikte naar de arrestantenkamer. “Die kalkoenknul zit daar nog te wachten.”
Raphie slaakte een zucht. “Wat zonde toch.” Hij liet in het midden of hij het over iemands leven of over zijn tijd had. “Hij zou het ook moeten horen.”
Jessica zweeg even en nam toen nog een slok en keek hem over de rand van de mok strak aan met die bijna zwarte, amandelvormige ogen. Haar stem klonk net zo stellig als het geloof in een nonnenklooster, zo resoluut en zeker van haar zaak dat hij niet hoefde te twijfelen aan haar overtuiging.
“Vertel het hem,” zei ze resoluut. “Al vertellen we het verder ons hele leven aan niemand anders, laten we het in elk geval aan hem vertellen.”