HOOFDSTUK 21
De held van de dag
“Word wakker!” Een zangerige stem drong door in Lou’s dronken dromen, waar alles tientallen keren werd afgespeeld: Lucy’s voorhoofd drogen, Puds speen weer in zijn mond stoppen, Lucy’s haar boven het toilet naar achteren houden, zijn vrouw stevig omhelzen, Ruths lichaam dat tegen hem aan ontspande en vervolgens weer terug naar Lucy’s gloeiende voorhoofd, Pud die zijn speen uitspuugde, Ruths glimlach toen hij tegen haar zei dat hij van haar hield.
Hij rook verse koffie onder zijn neus. Eindelijk opende hij zijn ogen en hij deinsde geschrokken naar achteren bij wat hij zag, en hij stootte zijn hoofd, dat toch al bonkte, tegen de betonnen muur.
Het kostte Lou even om zich aan te passen aan zijn omgeving. Soms waren de beelden die zijn pas geopende ogen ‘s-ochtends als eerste zagen troostrijker dan op andere ochtenden. In plaats van de beker koffie die een paar centimeter van zijn neus werd gehouden, was hij meer vertrouwd met het geluid van een toilet dat werd doorgetrokken. Vaak moest hij lang en gespannen wachten tot de mysterieuze doortrekker uit de badkamer kwam en haar gezicht liet zien, en in sommige gevallen, hoewel het niet vaak was, waagde Lou het om op precies hetzelfde moment het bed uit te stappen en het huis uit te gaan, nog voordat de geheimzinnige vrouw de kans zag haar gezicht te laten zien.
Op de ochtend nadat Lou Suffern zich voor het eerst had verdubbeld, ontvouwde zich een heel nieuw scenario: een man van zijn leeftijd stak een beker koffie naar hem uit met een tevreden blik op zijn gezicht. Dat was er in elk geval eentje om nooit meer te vergeten. Gelukkig was de jonge man Gabe, en tot zijn grote opluchting zag Lou dat ze allebei volledig gekleed waren en dat er geen doorgetrokken toiletten bij kwamen kijken. Met bonzend hoofd en in zijn mond de smerige smaak van dode ratten nam hij zijn omgeving op.
Hij zat op de grond. Dat wist hij door de nabijheid van het beton en de langere afstand naar het open plafond waaruit kabels hingen. De grond was hard, ondanks de slaapzak onder hem. Zijn nek kraakte door de ongemakkelijke positie waarin zijn hoofd tegen de betonnen muur had gelegen. Boven hem liepen metalen rekken tot aan het plafond: ze stonden robuust, kil, grijs, koud en deprimerend als kranen die de skyline van Dublin bezoedelden, metalen indringers die toezicht houden op een stad in ontwikkeling. Links van hem was een lamp zonder kap verantwoordelijk voor het genadeloos felle witte licht dat niet zozeer verspreid werd maar direct op Lou’s hoofd leek gericht, als een pistool in een vaste hand. Hij bevond zich duidelijk in Gabes voorraadkamer in de kelder. Gabe stond over hem heen gebogen met zijn hand naar hem uitgestoken en daarin een kop dampende koffie. Het was een vertrouwd tafereel, een spiegelbeeld van nog maar een week geleden, toen Lou op straat was blijven staan en Gabe koffie had aangeboden. Alleen was het beeld deze keer net zo vervormd en verontrustend als dat van een lachspiegel, want toen Lou de situatie beoordeelde, zat hij hier en stond Gabe daar.
“Dank je.” Hij pakte de beker aan van Gabe, en vouwde zijn koude vingers om de beker. Hij rilde. “Het is ijskoud hier.” Zijn eerste woorden kwamen er hees uit, en toen hij rechtop ging zitten herinnerde een kater voor de tweede dag op rij hem eraan dat hij, naarmate hij ouder werd, dan wel veel had om blij over te zijn—zo was de neus die in zijn jongensjaren altijd te groot was geweest nu eindelijk in verhouding—maar deze kater hoorde daar niet bij.
“Ja, iemand heeft me een straalkacheltje beloofd maar ik wacht er nog steeds op.” Gabe grijnsde. “Maak je geen zorgen, ik heb gehoord dat blauwe lippen heel erg in zijn.”
“O, sorry, ik zorg dat Alison het regelt,” mompelde Lou, en hij nipte van de zwarte koffie. Zijn eerste wakkere momenten had hij benut om te bepalen waar hij was, en nu de verwarring voorbij was en hij zijn positie bepaald had, ontspande hij en hij begon te drinken. Maar de eerste slok cafeïne wees hem op een ander probleem.
“Wat doe ik hier in godsnaam?” Hij ging rechtop zitten en bekeek zichzelf, op zoek naar aanwijzingen. Hij droeg het pak van de vorige dag, gekreukt en verfomfaaid met een paar dubieuze maar verklaarbare vlekken op zijn overhemd, das en colbert. Eigenlijk was hij overal waar hij keek vies. “Wat is die geur?”
“Volgens mij ben jij dat,” zei Gabe met een lach. “Ik vond je vannacht aan de achterkant van het gebouw, je stond over te geven in een afvalcontainer.”
“O god,” fluisterde Lou, en hij sloeg zijn handen voor zijn gezicht. Toen keek hij beduusd op. “Maar ik was thuis gisteravond. Ruth en Lucy waren ziek. En zodra ze sliepen werd Pud wakker.” Hij wreef vermoeid in zijn ogen. “Of heb ik dat gedroomd?”
“Nee,” antwoordde Gabe monter, en hij goot water op zijn oploskoffie. “Dat heb je ook gedaan. Je had het heel druk gisteravond, weet je dat niet meer?”
Het duurde even voordat de gebeurtenissen van de vorige avond tot Lou doordrongen, maar toen vormden de herinneringen—de pil, het verdubbelen—een heuse stortvloed.
“Het meisje dat ik heb ontmoet.” Hij liet de zin voor wat hij was, hij wilde het antwoord net zozeer wel als niet weten. Een deel van hem was zeker van zijn onschuld, terwijl het andere deel zichzelf buiten een aframmeling wilde geven omdat hij misschien zijn huwelijk weer in gevaar had gebracht. Het koude zweet brak hem uit, wat het hele mengsel weer een nieuwe geur verschafte.
Gabe liet hem even begaan. Hij blies op zijn koffie en nipte ervan als een muis die aan een heet stukje kaas knabbelde. “Heb je een meisje ontmoet?” vroeg hij met grote, onschuldige ogen.
“Ik, eh, ik heb een…Laat maar. Was ik alleen toen je me vannacht vond?” Zelfde vraag, andere woorden. Gelijktijdig.
“Ja, dat was je, heel erg alleen. Hoewel niet eenzaam, je vond het prima om jezelf gezelschap te houden. Je mompelde over een meisje,” zei Gabe plagerig. “Het leek alsof je haar was kwijtgeraakt en je niet meer kon herinneren waar je haar gelaten had. Je vond haar in elk geval niet in de afvalcontainer, hoewel er misschien wel een bordkartonnen vrouw tevoorschijn komt als we de laag braaksel opruimen.”
“Wat heb ik gezegd? Ik bedoel, ik hoef het niet precies te weten, vertel me alleen maar of ik…je weet wel. Shit, als ik iets heb uitgehaald maakt Ruth me af.” De tranen sprongen hem in de ogen. “Wat ben ik toch een klootzak.” Gefrustreerd trapte hij het krat aan het voeteneinde van de slaapzak weg.
Gabes glimlach verdween. Hij respecteerde deze kant van Lou. “Je hebt niets met haar gedaan.”
“Hoe weet je dat?”
“Dat weet ik.”
Lou bekeek hem, achterdochtig, nieuwsgierig, wantrouwig en tegelijkertijd vol vertrouwen. Gabe leek op dat moment alles voor hem te zijn: zijn enige ouder, de kidnapper die hij aardig begon te vinden, maar wel degene die hem in die situatie had gebracht. Een gevaarlijke relatie.
“Gabe, we moeten het echt over die pillen hebben. Ik wil ze niet meer.” Hij haalde ze uit zijn zak. “Ik bedoel, gisteravond was echt een openbaring, op meerdere manieren.” Hij wreef vermoeid in zijn ogen bij de herinnering aan het geluid van zijn dronken stem aan de andere kant van de lijn. “Ik bedoel, zijn er nu twee van me?”
“Nee, je bent weer alleen,” legde Gabe uit. “Koekje?”
Lou negeerde hem. “Maar Ruth. Zij wordt wakker en dan ben ik weg. Ze zal zich zorgen maken. Ben ik gewoon verdwenen?”
“Ze wordt wakker en jij bent naar je werk, net als altijd.”
Hij verwerkte die informatie en werd wat rustiger. “Maar het is niet goed, het klopt niet. We moeten het hier echt over hebben.”
“Ja, inderdaad,” zei Gabe ernstig. Hij pakte het huisje aan en stak het in zijn zak. “Maar nu nog niet. Het is nog geen tijd.”
“Wat bedoel je, het is nog geen tijd? Waar wacht je op?”
“Ik bedoel dat het bijna halfnegen is en je nog naar een vergadering moet voordat Alfred binnenstormt en met de eer gaat strijken.”
Bij die woorden werd Lou’s koffie achteloos op een plank gezet, tussen een verlengsnoer en een stapeltje muizenvallen, en hij sprong op. Hij vergat onmiddellijk zijn vraagtekens bij de merkwaardige pillen en hij vergat ook zich af te vragen hoe Gabe in vredesnaam wist dat hij om halmegen een vergadering had.
“Je hebt gelijk, ik moet ervandoor, maar ik spreek je later.”
“Zo kun je je niet vertonen,” zei Gabe lachend, en hij bekeek Lou’s vuile, verkreukte pak. “En je stinkt naar kots. En kattenpis. Geloof me, dat weet ik, ik heb er een fijne neus voor ontwikkeld.”
“Ik red me wel.” Lou keek op zijn horloge en trok tegelijkertijd zijn colbert uit. “Ik douche even snel in mijn kamer en trek mijn reserve-pak aan.”
“Dat gaat niet. Dat heb ik aan, weet je nog?”
Lou keek naar Gabe en herinnerde zich dat hij hem op de dag dat hij hem in dienst had genomen zijn reservekleren had gegeven. Hij durfde te wedden dat Alison ze nog niet vervangen had, ze werkte er nog te kort om te begrijpen dat dat de bedoeling was.
“Shit! Shit, shit, shit!” Hij ijsbeerde door het kamertje en beet op zijn keurig verzorgde nagels. De oogst spuugde hij op de grond.
“Maak je geen zorgen, dat ruimt mijn schoonmaakster wel op,” zei Gabe geamuseerd terwijl de stukjes nagel op de betonnen vloer terechtkwamen.
Lou negeerde hem en ijsbeerde verder. “Winkels gaan pas om negen uur open, hoe kom ik in godsnaam aan een pak?”
“Rustig maar, ik geloof dat ik nog wel iets in mijn inloopkast heb,” zei Gabe. Hij verdween in het eerste gangpad en keerde terug met het nieuwe pak dat nog in de plastic hoes zat. “Zoals ik al zei, je weet nooit wanneer een nieuw pak van pas komt. Het is nog jouw maat ook, kun je nagaan. Het lijkt wel alsof het voor je gemaakt is.” Hij knipoogde naar Lou. “Ik hoop dat je uiterlijk een spiegel zal zijn van je innerlijk,” zei Gabe, en hij overhandigde hem het pak.
“Eh, ja hoor. Dank je,” zei Lou weifelend, en hij pakte het snel aan.
In de lege dienstlift bekeek Lou zichzelf in de spiegel. Hij leek in niets op de man die een halfuur eerder wakker was geworden op de grond. Hoewel het pak dat Gabe hem gegeven had van een onbekend merk was—waar hij niet aan gewend was—zat het tot zijn verrassing beter dan alle pakken die hij ooit had gehad. Lou’s ogen staken helder af tegen het blauw van het overhemd en de stropdas en het marineblauwe colbert en de broek. Hij zag er onschuldig en engelachtig uit.
Het zat Lou Suffern die dag heel erg mee. Hij was weer zichzelf, keurig verzorgd en aantrekkelijk, en Gabe had zijn schoenen weer gepoetst zoals toen ze langs kwamen dansen over het trottoir. Hij had weer een kwieke tred, met zijn linkerhand nonchalant in zijn zak, zijn rechterarm losjes heen en weer zwaaiend in het ritme van zijn tred en op elk moment beschikbaar voor een telefoontje en⁄of een handdruk. Hij was de held van de dag. Hij had zijn vrouw en Lucy gebeld, en volgens Lucy was hij de vader van het jaar, en de kans dat hij de komende twintig jaar ook echtgenoot van het jaar zou zijn was groter geworden. Hij was blij, zo blij zelfs dat hij floot en daar pas mee stopte toen Alison met het nieuws kwam dat zijn zus aan de lijn was. Vrolijk pakte hij de hoorn aan en leunde met zijn achterwerk tegen de hoek van Alisons bureau.
“Marcia, goeiemorgen,” zei hij opgewekt.
“Jij bent in een goed humeur vandaag. Ik weet dat je het druk hebt, Lou. Ik hou het kort. Ik wilde je alleen laten weten dat wij de uitnodiging voor pa’s feest hebben gekregen, ze waren…heel mooi…heel chic. Niet wat ik gekozen zou hebben, maar…Nou ja, ik heb een paar mensen aan de lijn gehad die zeggen dat ze hem nog niet gekregen hebben.”
“O, die moeten zoekgeraakt zijn in de post,” zei Lou, “we sturen er wel een paar na.”
“Maar het is morgen al, Lou.”
“Wat?” Hij kneep zijn ogen toe en tuurde naar de kalender aan de muur.
“Ja, hij is morgen jarig,” zei ze, en ze klonk een beetje paniekerig. “Ze krijgen de uitnodiging niet op tijd als je ze nu stuurt. Ik wilde alleen maar even controleren of het goed was als iedereen zonder uitnodiging kwam, het is maar een familiefeest.”
“Maak je geen zorgen, mail de lijst maar door, dan regelen we een gastenlijst bij de deur. Alles is onder controle.”
“Ik breng misschien een paar dingen om—”
“Alles is onder controle,” zei hij stelliger.
Hij zag zijn collega’s naar de directiekamer lopen. Alfred kwam erachteraan sjokken met zijn nette broek en blazer met grote gouden knopen, alsof hij kapitein van een cruiseschip was.
“Wat gebeurt er op het feest, Lou?” vroeg Marcia nerveus.
“Wat er gebeurt?” Lou lachte. “O, kom op, Marcia, we willen dat het voor iedereen een verrassing is.”
“Weet jij wat er gaat gebeuren?”
“Weet ik wat er gaat gebeuren? Maak je je zorgen om mijn organisatietalent?”
“Ik maak me er zorgen om dat je elke vraag die ik stel herhaalt om jezelf meer denktijd te geven,” zei ze luchtigjes.
“Natuurlijk weet ik wat er gaat gebeuren, denk je dat ik het Alison in haar eentje laat opknappen?” Hij lachte. “Ze heeft pa nog nooit ontmoet,” herhaalde hij wat hij een paar familieleden had horen mompelen.
“Het is belangrijk dat iemand van de familie zich ermee bemoeit, Lou. Die Alison lijkt een aardige meid, maar ze kent pa niet echt, of wel? Ik heb gebeld om haar te helpen maar ze werkt niet echt mee. Ik wil dat pa de avond van zijn leven heeft.”
“Dat heeft hij ook, Marcia.” Lou’s maag draaide zich ongemakkelijk om. “We vermaken ons allemaal prima, ik beloof het. Goed, je weet dat ik het begin moet missen omdat ik hier op kantoor een feestje heb. Ik moet even mijn gezicht laten zien, maar dan kom ik direct die kant op.”
“Ik weet het, en dat begrijp ik. O god, Lou, ik wil alleen maar dat pa blij is. Daar zorgt hij bij ons ook altijd voor. Ik wil dat hij eindelijk achterover kan leunen en genieten.”
“Ja.” Lou slikte bij het eerste vleugje bezorgdheid. “Ik ook. Oké, ik kan me maar beter haasten, ik heb een vergadering. Ik zie jullie morgen, oké?”
Hij gaf de hoorn weer aan Alison, en zijn glimlach was verdwenen. “Het is allemaal onder controle, toch?”
“Wat?”
“Het feest,” zei hij gedecideerd. “Het feest van mijn vader.”
“Lou, daar probeer ik je de hele week al vra—”
“Is alles onder controle? Want als dat niet zo is zou je het me vertellen, toch?”
“Absoluut.” Alison lachte nerveus. “De plek die je uitgezocht hebt is heel erg, eh, cool, zullen we maar zeggen, en ze hebben hun eigen team voor evenementen. Dat heb ik je deze week al een paar keer verteld,” zei ze snel. “Ik heb ook een paar keuzemogelijkheden over eten en muziek achtergelaten op je bureau, en toen je niet reageerde, moest ik zelf besli—”
“Oké, Alison, voor een volgende keer: als ik je vraag of alles onder controle is, wil ik alleen maar ja of nee horen,” zei hij streng maar beleefd. “Ik heb echt geen tijd voor vragen en memo’s, het enige wat ik wil weten is of je het kunt doen of niet. Als je het niet kunt, regelen we iets anders. Oké?”
Ze knikte vlug.
“Mooi.”
Hij klapte in zijn handen en hupte van het bureau. “Ik moet naar die vergadering.”
“Hier.” Ze overhandigde hem zijn documenten. “En gefeliciteerd met die twee deals van gisteren, iedereen heeft het erover.”
“Ja?”
“Ja,” zei ze met grote ogen. “Sommige mensen zeggen dat jij Cliffs baan krijgt.”
Dat klonk Lou als muziek in de oren, maar hij wimpelde het af. “Goed, Alison, laten we niet op zaak vooruitlopen. We hopen allemaal dat Cliff snel beter wordt.”
“Na tuur lijk hopen we dat, maar…nou ja.” Ze glimlach te. “Zie ik je morgen op het feest?”
“Natuurlijk.” Hij glimlachte terug, en pas toen hij wegbeende naar de vergadering begreep hij wat ze eigenlijk bedoelde.
Toen Lou de directiekamer binnenkwam, stonden alle twaalf aanwezigen rond de tafel op om te klappen. Hun brede tandpastaglimlach reikte nog niet helemaal tot hun vermoeide ogen, en ze gingen zichtbaar gebukt onder de stress. Daar had iedereen hier mee te maken.
Niet genoeg slaap, niet weg kunnen komen van hun werk en hun laptops, BlackBerry’s en mobieltjes, vormen van afleiding die hun familieleden het liefst door het toilet zouden spoelen. Natuurlijk waren ze blij voor hem, op een nerveuze manier die duidelijk maakte dat ze te lang blootgesteld waren aan elektromagnetische energie. Ze deden allemaal hun best om in leven te blijven, de hypotheek te betalen, hun presentaties te houden, hun doelen te halen, de baas te behagen, vroeg genoeg te komen om de files voor te zijn, ‘s-avonds lang genoeg te blijven tot ze weer opgelost waren. Iedereen in die kamer maakte ellenlange dagen om al hun werk af te krijgen voor de kerst, en terwijl ze dat deden nam de berg persoonlijke problemen in hun inbox toe. Dat zou allemaal tijdens de kerstvakantie afgehandeld worden. Eindelijk tijd voor familiekwesties die het hele jaar uitgesteld waren. Stille nacht, schijnheilige nacht.
Meneer Patterson klapte als eerste, en iedereen deed mee, op Alfred na, die heel langzaam opstond. De anderen stonden al toen hij nog langzaam zijn stoel naar achteren schoof. De anderen klapten al toen hij zijn stropdas nog goed deed en zijn gouden knopen dichtmaakte. Hij slaagde erin één keer te klappen voordat het applaus wegstierf, één enkele klap die meer klonk alsof er een ballon was geknapt.
Lou liep de tafel rond en schudde handen, sloeg op schouders, kuste wangen. Tegen de tijd dat hij bij Alfred was, was zijn vriend al gaan zitten, maar hij bood Lou een slap, klam handje.
“Ah, de held van de dag,” zei Patterson vrolijk. Hij schudde Lou hartelijk de hand en legde zijn linkerhand ferm op Lou’s bovenarm. Hij stapte naar achteren en keek Lou trots aan, zoals een grootvader naar zijn kleinzoon zou kijken wanneer hij zijn eerste communie deed, vol trots en bewondering.
“Jij en ik moeten straks even praten,” zei hij zacht terwijl de anderen nog doorpraatten. “Je weet dat er na kerst veranderingen plaatsvinden, dat is geen geheim,” zei hij ernstig, uit respect voor Cliff.
“Ja.” Lou knikte ernstig, maar hij genoot er stiekem van dat hij betrokken werd bij het geheim, ondanks het feit dat iedereen ervan wist.
“Nou ja, ik spreek je dus nog,” zei Patterson stellig. De andere gesprekken verstomden en Patterson ging zitten. Hun praatje was voorbij.
Lou ging zitten met een gevoel alsof hij zweefde, en hij had moeite de discussie van die ochtend bij te houden. Vanuit zijn ooghoeken zag Lou dat Alfred de laatste opmerking van Patterson had opgevangen.
“Je ziet er moe uit, Lou, heb je het gisteravond gevierd?” vroeg een collega.
“Ik ben de hele nacht op geweest bij mijn kleine meid. Buikgriep. Mijn vrouw had het ook, dus het was een hectische nacht.” Hij glimlachte en dacht aan Lucy die ingestopt in bed lag, met haar dikke pony die haar halve gezicht bedekte.
Alfred lachte, waarbij hij luidruchtig piepte.
“Dat had mijn zoon vorige week,” zei Patterson, die Alfreds uitbarsting negeerde.
“Het heerst.”
“Ja, en of het heerst,” herhaalde Alfred, en hij keek naar Lou.
De agressie straalde van Alfred af, bijna zichtbaar als de hitte boven een snelweg in de woestijn. Ze sijpelde uit zijn ziel en vervormde de lucht om hem heen, en Lou vroeg zich af of iedereen het kon zien. Lou had met hem te doen; hij kon zien hoe verloren en bang hij was.
“Jullie moeten niet alleen mij feliciteren,” deelde Lou zijn tafelgenoten mee. “Alfred was ook betrokken bij de deal met New York. En hij heeft goed werk geleverd.”
“Absoluut.” Alfred leefde op en was weer helemaal aanwezig. Hij frunnikte aan zijn stropdas, wat Lou nerveus maakte. “Het was aardig van Lou dat hij aan het eind nog kom komen om te zien hoe ik het allemaal afrondde.”
Iedereen om de tafel lachte, maar Lou voelde zich behoorlijk gekwetst. Op dat moment was hij weer Aloysius, acht jaar oud in het plaatselijke voetbalteam. Enkele minuten voor het laatste fluitsignaal van de finale was hij van het veld gehaald omdat zijn eigen teamgenoot, die jaloers was dat Lou meer punten scoorde dan hij, hem tussen de benen had geschopt. Hijgend, met een rood gezicht en duizelig van misselijkheid was hij op zijn knieën gevallen. Net als bij Alfreds opmerking was het niet zozeer de trap in het kruis die pijn deed als wel de persoon die de schop had uitgedeeld en de redenen erachter. Hij had op het veld gelegen, met zijn handen voor zijn kruis, zijn gezicht heet en bezweet, en frustratie was uit zijn poriën gesijpeld terwijl de rest van het team om hem heen stond, naar hem keek en zich afvroeg of hij deed alsof.
“Ja, we hebben Alfred al gecomplimenteerd,” zei Patterson, die zijn kant niet op keek, “maar twee deals tegelijkertijd, Lou, hoe heb je dat in vredesnaam voor elkaar gekregen? We weten dat je een multitasker bent, maar wat een buitengewoon timemanagement en vaardigheden rond de onderhandelingstafel natuurlijk.”
“Ja, buitengewoon,” beaamde Alfred vrolijk maar met een venijnig ondertoontje. “Bijna niet te geloven. Het leek wel bovenaards. Wat heb je gebruikt, Lou? Speed?”
Er klonken een paar nerveuze lachjes, gekuch en toen viel er een stilte. Patterson doorbrak de spanning door de vergadering te openen maar het kwaad was al geschied. Alfred had iets in de lucht laten hangen. Een vraag op de plek waar eerder nog bewondering was geweest, er was een kiem van wantrouwen gezaaid en of men hem nu geloofde of niet, elke keer dat Lou iets bereikte of zijn naam in de toekomst werd genoemd, zou Alfreds opmerking even, misschien wel onbewust, in herinnering worden gebracht, omhoogpiepen uit de vieze aarde en de kop opsteken.
Na al zijn harde werk, waarbij hij familiebijeenkomsten had gemist, uit zijn huis was gerend om naar kantoor te gaan, met een vluchtige kus op Ruths wang omdat hij op kantoor langdurig vreemdelingen de hand moest schudden, had hij eindelijk zijn moment gehad. Twee minuten met handdrukken en applaus. Gevolgd door een kiem van wantrouwen.
“Je ziet er blij uit,” merkte Gabe op, die een pakje op een nabijgelegen bureau zette.
“Gabe, vriend, ik ben je heel wat verschuldigd.” Lou glunderde toen hij de vergadering uit kwam. Hij omhelsde hem nog net niet. Hij liet zijn stem dalen. “Mag ik dat…buisje terug, alsjeblieft? Ik was heel erg moe en emotioneel vanochtend, en ik weet niet wat me bezielde, natuurlijk geloof ik in dat kruidenmiddeltje.”
Gabe gaf geen antwoord. Hij bleef enveloppen en pakjes op de omringende bureaus leggen terwijl Lou hem hoopvol nakeek, als een hond die wachtte om uitgelaten te worden.
“Ik denk alleen dat ik er nog veel meer nodig heb,” zei Lou met een knipoog. “Snap je?”
Gabe keek hem niet-begrijpend aan.
“Cliff komt niet terug.” Lou zei het zacht en probeerde zijn opwinding te verhullen. “Hij is helemaal doorgedraaid.”
“Ah, die arme vent die een zenuwinzinking heeft gehad,” zei Gabe, en hij bleef enveloppen op bureaus leggen.
“Ja!” Lou gilde het bijna uit van opwinding. “Je hebt het niet van mij.”
“Dat Cliff niet terugkomt?”
“Ja, dat, en…je weet wel.” Hij keek om zich heen. “Andere dingen. Misschien een nieuwe baan, hoogstwaarschijnlijk promotie. Leuke loonsverhoging.” Hij grijnsde. “Hij wil me er snel over spreken.” Lou kuchte even. “Dus wat hij ook voor me in petto heeft, ik heb die kruidenpareltjes nodig, want als ik zo hard blijf werken eindig ik nog gescheiden of tussen zes planken.”
“O ja. Die. Nou, je kunt ze niet krijgen.”
Gabe duwde het karretje verder door de gang. Lou beende achter hem aan, hij zat hem op de hielen als een Jack Russell die achter een postbode aan ging.
“Ah, kom op, ik geef je ervoor wat je maar wilt. Hoeveel wil je?”
“Ik wil niks.”
“Oké, ik snap het al, je wilt ze vast voor jezelf houden. Vertel me dan in elk geval waar ik ze kan krijgen.”
“Je kunt ze nergens krijgen. Ik heb ze weggegooid. Je had gelijk, ze zijn niet goed. Psychologisch. En wie weet wat de fysieke bijwerkingen zijn? Waarschijnlijk brengen ze uiteindelijk alleen maar schade toe. Ik bedoel, ik geloof niet dat ze gemaakt zijn om voortdurend te gebruiken, Lou. Misschien was het een wetenschappelijk experiment dat op de een of andere manier uit een laboratorium is gekomen.”
“Wat heb je er dan mee gedaan?” Lou was in paniek en negeerde de rest van wat Gabe had gezegd. “Waar heb je ze gelaten?”
“In de containers.”
“Nou, ga ze halen voor me. Klim erin en breng ze weer terug,” zei Lou kwaad. “Als je ze er vanochtend in hebt gegooid, zijn ze er nog. Kom op, snel, Gabe.” Hij porde Gabe in de rug.
“Ze zijn weg, Lou. Ik heb de container geopend en het buisje erin gegooid, en als je bedenkt wat jij er gisteravond in hebt achtergelaten, zou ik er maar ver uit de buurt blijven.”
Lou greep hem bij de arm en nam hem mee naar de dienstlift. “Laat het me zien.”
Eenmaal buiten wees Gabe naar de grote, vuilgele container. Lou snelde erheen. Hij keek erin en zag het buisje bovenop liggen, zo dichtbij dat hij het kon aanraken, en daarnaast lagen de pillen in een groenig bruine derrie van het een of ander. Het stonk afschuwelijk, dus hij kneep zijn neus dicht en probeerde niet te kokhalzen. De pillen waren doordrenkt door de substantie, wat het ook was. De moed zonk hem in de schoenen. Hij trok zijn colbertje uit en gooide het naar Gabe. Hij stroopte zijn mouwen op en bereidde zich erop voor zijn handen in de stinkende smurrie te steken. Hij aarzelde. “Als ik deze pillen niet te pakken krijg, waar kan ik er dan meer krijgen?”
“Nergens,” antwoordde Gabe. Hij stond bij de achterdeur en keek hem met zijn armen over elkaar aan. Hij klonk verveeld. “Ze maken ze niet meer.”
“Wat?” Lou draaide zich razendsnel om.
“Wie maakte ze dan? Ik betaal ze om er meer te maken.”
Het paniekerige gevoel hield een tijdje aan terwijl Lou Gabe vroeg hoe hij aan meer pillen kon komen, tot hij besefte dat hij er alleen aan kon komen door werk te maken van wat er pal voor zijn neus lag. Hij besloot dat hij zich nu bezig moest houden met de container, niet met zijn leven.
“Shit. Misschien kan ik ze wassen.” Hij leunde voorover. Bij de geur kokhalsde hij. “Wat is dat in godsnaam?” Hij kokhalsde opnieuw en moest wegstappen van de container.
“Verdomme.” Lou schopte tegen de container en had daar spijt van zodra de pijn zich aandiende.
“O kijk,” zei Gabe op verveelde toon. “Zo te zien heb ik er eentje op de grond laten vallen.”
“Wat? Waar?” Onmiddellijk vergat hij de pijn in zijn teen, en hij rende terug naar de container als een kind dat tijdens stoelendans naar het laatste plekje rent. Hij bestudeerde de grond rondom de containers. In een spleet tussen de keien zag hij iets wits naar hem opkijken. Hij boog voorover en zag dat het een pil was.
“Aha! Ik heb er eentje gevonden!”
“Ja, ik gooide ze van een afstandje, zo erg stonk het,” legde Gabe uit. “Er vielen er een paar op de grond.”
“Een paar? Hoeveel?”
Lou liet zich op zijn knieën vallen en begon te zoeken.
“Lou, je moet echt terug naar binnen. Je hebt een goeie dag gehad. Kun je het daar niet bij laten? Ervan leren en verdergaan?”
“Ik heb ervan geleerd,” zei hij met zijn neus vlak boven de keien. “Ik heb geleerd dat ik hier de held ben met deze jongens. Aha, daar ligt er nog een.” Hij was tevreden dat hij er twee had weten te redden en hij stak ze in zijn zakdoek, waarna hij opstond en zijn knieën afveegde.
“Met twee red ik het wel,” zei hij, en hij veegde met de zakdoek over zijn voorhoofd. “Ik zie er nog twee onder de container liggen maar die komen later wel.”
Toen Lou klaar was met zijn knieën, die zwart en vuil waren, draaide hij zich om en hij zag dat ze bezoek hadden. Alfred stond met zijn armen over elkaar naast Gabe, met een zelfvoldane uitdrukking. “Iets laten vallen, Lou? Moet je nou toch kijken. De held van de dag.”