HOOFDSTUK 1

Geheimen

Als je vroeg op kerstochtend door de overdadig versierde straten van een nieuwbouwwijk zou lopen, moet het je wel opvallen hoe de huizen in al hun opzichtige glorie veel weg hebben van de ingepakte cadeaus die binnen onder de kerstboom liggen. Elk huis heeft namelijk zijn geheimen. De verleiding om in de verpakking te prikken en porren is hetzelfde als door een spleet in de gordijnen kijken om een glimp op te vangen van een gezin dat de kerstochtend met elkaar doorbrengt, een moment dat ze afschermen van nieuwsgierige blikken. In een rustgevende maar griezelige stilte die elk jaar alleen op deze ochtend bestaat, staan de huizen schouder aan schouder tegenover de buitenwereld, als speelgoedsoldaatjes—met de borst naar voren, buik ingetrokken, trotse beschermers van alles wat er binnen gebeurt.

Huizen op kerstochtend zijn schatkisten vol geheimen. Een krans aan een deur als een vinger op een lip, jaloezieën neergelaten als geloken ogen. Vervolgens verschijnt er op zeker moment een warme gloed achter de neergelaten jaloezieën en dichte gordijnen, een minieme aanwijzing dat er binnen iets gebeurt. Als sterren die voor het blote oog één voor één verschijnen aan de avondhemel, en als kleine stukjes goud die bovenkomen als ze uit een stroom worden gezeefd, gaan in de schemering van de ochtend achter de jaloezieën en gordijnen de lichten aan. Zoals de hemel zich vult met sterren en goudzoekers miljonair worden, ontwaakt de straat kamer na kamer, huis na huis.

Op kerstochtend heerst er buiten een sfeer van kalmte. De lege straten boezemen geen angst in, integendeel. Ze zijn het toonbeeld van veiligheid, en ondanks de kou van het jaargetijde is er warmte. Om verschillende redenen is het voor elk huishouden gewoon beter om deze dag van het jaar binnen door te brengen. Buiten is het somber, binnen heerst een wereld van drukke kleuren, inpakpapier dat enthousiast wordt opengescheurd, gekleurde linten die rondvliegen. De lucht vult zich met kerstmuziek en de feestelijke geuren van kaneel en specerijen. Er zijn vreugdekreten, omhelzingen en dankbetuigingen. Kerstdagen zijn dagen om binnen door te brengen.

De enigen op straat zijn degenen die van het ene huis naar het andere gaan. Auto’s komen voorrijden en cadeautjes worden uitgeladen. Begroetingen verwaaien vanuit deuropeningen in de koude lucht, een voorbode van wat er binnen gebeurt. En als je de sfeer proeft en de uitnodiging wilt aannemen, klaar bent om als een vreemdeling over de drempel te stappen omdat je je welkom voelt, gaat de voordeur dicht en sluit je zo de rest van de dag buiten om je eraan te herinneren dat het moment niet voor jou is weggelegd.

In deze wijk vol speelgoedhuizen kuiert één eenzame ziel door de straten. Deze ziel heeft geen oog voor de schoonheid van de geheimzinnige wereld van huizen. Deze ziel is uit op oorlog, wil het lint losmaken en het papier openrukken om te onthullen wat er zich achter de deur van nummer vierentwintig bevindt.

Het doet er niet toe wat de bewoners van nummer vierentwintig doen, maar als je het echt wilt weten: een baby van tien maanden die niet begrijpt wat dat flitsende, prikkende groene gevaarte in de hoek van de kamer doet, steekt een hand uit naar de glanzend rode kerstbal die zo grappig een vertrouwd mollig handje en dikke lippen weerspiegelt. En dat terwijl een kind van twee rondrolt in inpakpapier en zichzelf baadt in glitter als een nijlpaard in de modder. Naast hen hangt hij een nieuwe ketting om haar hals, ze hapt naar adem en haar hand vliegt naar haar borst. Ongelovig schudt ze haar hoofd, zoals ze vrouwen in zwart-witfilms heeft zien doen.

Niets van dit alles doet ertoe voor óns verhaal, hoewel het veel betekent voor het individu dat in de voortuin van nummer vierentwintig naar de dichte gordijnen van de woonkamer staat te kijken. Hij is veertien en het doet hem pijn dat hij niet kan zien wat er gebeurt, hoewel de tranen van zijn moeder zijn verbeelding prikkelen. Hij kan het wel raden.

En dus heft hij zijn armen boven zijn hoofd, buigt hij naar achteren en met al zijn kracht weer naar voren, waarbij hij het voorwerp in zijn handen loslaat. Hij stapt naar achteren en kijkt met verbitterde vreugde toe hoe een bevroren kalkoen van zevenenhalve kilo door het raam van nummer vierentwintig barst. De dichte gordijnen vormen weer een barrière tussen hen en vertragen de vlucht van de vogel. Het beest leeft niet meer en kan dus niet afremmen, en in volle vaart schiet het over de houten vloer, waar het al draaiend naar zijn laatste rustplaats onder de kerstboom glijdt. Zijn cadeau aan hen.

Net als huizen hebben mensen hun geheimen. Soms vormen die geheimen een deel van hen, soms worden ze gevormd door die geheimen. Ze trekken ze stevig tegen zich aan en verdraaien de waarheid. Maar na een tijdje komt de waarheid toch boven. Ze kronkelt en wriemelt vanbinnen, totdat de leugen naar buiten wordt gedreven en de waarheid in de vorm van woorden naar buiten stroomt, de wereld in. Tijd en waarheid werken altijd samen.

Dit verhaal gaat over mensen, geheimen en tijd. Over mensen die net als pakjes een geheim bewaren, die allerlei lagen bij zichzelf aanbrengen voordat ze zich aanbieden aan de juiste personen, de mensen die in hun binnenste mogen kijken. Soms moet je jezelf aan iemand geven om erachter te komen wie je bent. Soms moet je iets ontwarren om tot de kern te komen.

Dit is een verhaal over iemand die zichzelf leert kennen. Over iemand die zich blootgeeft aan iedereen die ertoe doet. En erachter komt wie er allemaal toe doen. Net op tijd.