HOOFDSTUK 16
Wakker
Toen Lou de volgende ochtend wakker werd had hij het gevoel dat op zijn hoofd een specht zat te hameren. De pijn trok naar zijn voorhoofdskwab, naar beide slapen en de achterkant van zijn hoofd. Ergens buiten toeterde een auto, belachelijk op dit tijdstip, en er draaide een motor. Hij sloot zijn ogen weer en probeerde op te gaan in een droomwereld, maar verantwoordelijkheden, de specht en wat klonk als de voordeur die dichtsloeg stonden hem niet toe te vluchten naar dromenland.
Zijn mond was zo droog dat hij met zijn tandvlees smakte en zijn tong wild door zijn mond liet gaan om het kleinste beetje vocht te verzamelen om te voorkomen dat hij zou kokhalzen. Toen kwam het speeksel en al snel bevond hij zich op die vreselijke plek—tussen zijn bed en de toiletpot in—waar zijn lichaamstemperatuur omhoogging, hij duizelig werd en het vocht in golven naar zijn mond kwam. Hij schopte zijn beddengoed weg, rende naar het toilet en liet zich in brakende aanbidding voor de wc op zijn knieën vallen. Pas toen hij geen energie meer overhad, en er trouwens ook niets meer in zijn maag zat, ging hij op de verwarmde tegels zitten, fysiek en mentaal uitgeput, en hij merkte dat het buiten licht was. In tegenstelling tot de gewoonlijke duisternis tijdens Lou’s ochtendrituelen in deze tijd van het jaar was de lucht helderblauw. Toen werd hij overspoeld door een gevoel van paniek, veel erger dan het gevoel dat hij zojuist had ervaren, meer als de paniek die een kind ervaart als het beseft dat het te laat op school komt.
Lou hees zich overeind en keerde terug naar de slaapkamer met het verlangen de wekker te pakken en de 9:00 uur die in dikke rode letters knipperde de nek om te draaien. Ze hadden er allemaal doorheen geslapen. Ze hadden hun wekker gemist. Maar niet echt, want Ruth was niet in bed, en pas toen merkte hij de geur op van gebakken eieren en worst die bijna plagerig naar boven kringelde en onder zijn neus heen en weer danste. Hij hoorde het gekletter en gerammel van kopjes en schoteltjes. Gebabbel van een baby. Ochtendgeluiden.
Lange, lome geluiden die hij niet zou moeten horen. Hij zou het gezoem van de fax en het kopieerapparaat moeten horen, het geluid van de lift die op en neer ging door de schacht en nu en dan tingelde alsof de mensen erin gekookt waren. Hij zou Alisons acrylnagels op het toetsenbord moeten horen. Hij zou het piepen van het postkarretje moeten horen dat Gabe door de gangen reed…
Gabe.
Hij trok een kamerjas aan en snelde naar beneden, waarbij hij bijna over de schoenen en het koffertje struikelde die hij op de onderste trede had laten staan. Hij stormde de keuken in. Daar zaten ze, het vertrouwde groepje: Ruth, zijn moeder en zijn vader. Gabe was gelukkig nergens te bekennen. Ei droop over de grijze stoppels op de kin van zijn vader, zijn moeder las de krant en zowel zij als Ruth droeg nog een ochtendjas. Pud was de enige die geluid maakte terwijl hij zong en babbelde, waarbij zijn wenkbrauwen zo expressief op en neer gingen dat het leek alsof zijn zinnetjes daadwerkelijk iets betekenden. Lou nam het tafereel op, maar slaagde er tegelijkertijd niet in er ook maar een pixel van te waarderen.
“Wat krijgen we nou, Ruth?” zei hij op luide toon, waardoor iedereen opkeek en naar hem keek.
“Pardon?” Ze keek hem met grote ogen aan.
“Het is godsamme negen uur!”
“Nou nou, Aloysius,” zei zijn vader boos. Zijn moeder keek hem geschrokken aan.
“Waarom heb je me niet wakker gemaakt?” Hij liep naar haar toe.
“Lou, waarom praat je zo?” Ruth fronste haar wenkbrauwen en richtte zich weer tot haar zoon. “Kom op, Pud, een paar lepeltjes nog, lieverd.”
“Omdat je probeert me te laten ontslaan! Is dat het? Waarom heb je me in godsnaam niet wakker gemaakt?”
“Dat was ik van plan, maar Gabe zei dat ik het niet moest doen. Hij zei dat ik je tot tien uur moest laten liggen, dat het je goed zou doen eens lekker uit te rusten, en ik was het met hem eens,” zei ze nuchter, kennelijk niet onder de indruk van zijn aanval in aanwezigheid van zijn ouders.
“Gabe?” Hij keek naar haar alsof hij nog nooit zoiets belachelijks had gehoord. “GABE?” riep hij nu.
“Lou!” riep zijn moeder. “Schreeuw niet zo.”
“Gabe de postkamerjongen? De fucking POSTKAMERJONGEN?”Hij negeerde zijn moeder. “Heb je naar hém geluisterd? Hij is een imbeciel!”
“Lou!” zei zijn moeder opnieuw. “Fred, doe iets.” Zachtjes stootte ze haar man aan.
Ruth deed haar best kalm te blijven. “Nou, die imbeciel heeft je gisteren naar huis gereden in plaats van jezelf dood te laten rijden.”
Alsof hij zich net herinnerde dat Gabe hem naar huis had gebracht, rende Lou naar de oprijlaan. Hij liep om de auto heen, heen en weer huppend over de kiezelsteentjes. Hij was zo bezorgd om zijn auto dat hij niet voelde hoe er af en toe een scherp puntje door zijn huid boorde. Hij bestudeerde zijn Porsche aan alle kanten en haalde zijn vingers over het oppervlak om er zeker van te zijn dat er geen krassen of deuken waren. Hij kalmeerde toen hij niets vond, hoewel hij nog steeds niet begreep waarom Ruth zo veel waarde hechtte aan Gabes mening. Wat was er aan de hand met de wereld dat iedereen uit Gabes hand at?
Hij ging terug naar binnen, waar zijn vader en moeder hem zo’n kwade blik toewierpen dat hij voor één keer niets wist uit te brengen. Hij liep terug naar de keuken, waar Ruth nog steeds aan de keukentafel zat en Pud eten gaf.
“Ruthy.” Hij schraapte zijn keel en deed een poging zich te verontschuldigen à la Lou, het soort verontschuldiging waarbij het woord ‘sorry’ nooit gebruikt werd: “Gabe aast op mijn baan. Dat wist je niet, dat weet ik, maar het is wel zo. Dus terwijl hij vanochtend vroeg fris naar zijn werk ging—”
“Hij is vijf minuten geleden vertrokken.” Ze onderbrak hem direct, zonder zich om te draaien, zonder hem aan te kijken. “Hij heeft in een van de logeerkamers geslapen, want ik wist niet zeker of hij ergens anders heen kon. Hij stond op en maakte ontbijt voor ons allemaal en toen belde ik een taxi voor hem, die ik betaald heb, zodat hij naar zijn werk kon. Hij is net vijf minuten weg, dus hij komt ook te laat op zijn werk. Ga dus maar achter hem aan met je beschuldigingen en je gedrag, dan kun je hem gaan pesten.”
“Ruthy, ik—”
“Je hebt gelijk, Lou, en ik heb het mis. Uit je gedrag van vanochtend is het duidelijk dat je alles helemaal onder controle hebt en helemaal niet gestrest bent,” zei ze sarcastisch. “Ik was gek dat ik dacht dat je wel een uurtje extra slaap kon gebruiken. Goed, Pud,” Ruth tilde de baby uit zijn stoel en kuste zijn gezicht, dat onder het eten zat, “we gaan in bad!”
Pud klapte in zijn handen en werd helemaal slap toen ze overal zoenen op hem drukte. Ruth liep op Lou af met Pud in haar armen, en eventjes smolt Lou bij de aanblik van zijn zoon, die zo breed lachte dat hij de hele wereld ermee leek te kunnen verlichten. Hij bereidde zich erop voor Pud in zijn armen te nemen maar dat gebeurde niet. Ruth liep langs hem heen en omhelsde Pud stevig terwijl hij het uitbulderde alsof haar kussen het grappigste waren dat hij in zijn korte leventje had meegemaakt. Lou accepteerde de afwijzing. Ongeveer vijf seconden. Toen besefte hij dat dat vijf seconden waren van de tijd die hij nodig had om op zijn werk te komen. En dus beende hij weg.
In recordtijd en met dank aan brigadier O’Reilly, die niet in de buurt was toen Lou het gaspedaal diep indrukte, kwam Lou om kwart over tien aan op kantoor, later dan hij ooit was aangekomen. Hij had nog een paar minuten voordat de bespreking afgelopen was. Hij spuugde in zijn handen en streek zijn ongewassen haar plat, wreef over zijn ongeschoren gezicht, schudde het duizelige gevoel van zich af dat zijn kater veroorzaakte, haalde diep adem en liep de directiekamer in.
Iedereen leek zijn adem in te houden bij zijn aanblik. Hij zag er niet slecht uit, maar voor Lou’s doen zag hij er niet tiptop uit. Hij zag er altijd tiptop uit. Hij nam plaats tegenover Alfred, die glunderde van verbazing en vreugde over zijn vriend die kennelijk een zenuwinzinking had gehad.
“Sorry dat ik te laat ben.” Lou sprak de tafel van twaalf kalmer toe dan hij zich voelde. “Ik ben de hele nacht wakker geweest, ik had last van mijn maag, maar het gaat wel weer.”
Gezichten knikten vol mededogen en begrip.
“Bruce Archer had precies hetzelfde,” grijnsde Alfred, en hij knipoogde naar Patterson.
Er knapte iets en Lou’s bloed begon te koken. Hij verwachtte dat aan zijn neus elk moment een fluitend geluid kon ontsnappen wanneer hij het kookpunt bereikte. Hij zat de bespreking uit, vechtend tegen opvliegers en misselijkheid, terwijl de ader op zijn voorhoofd op volle kracht bonkte.
“Vanavond is dus een belangrijke avond, jongens.” Patterson wendde zich tot Lou, en Lou richtte zich op het gesprek.
“Ja, ik heb het conferentiegesprek met Arthur Lynch,” zei Lou op luide toon. “Dat is om halfacht, en ik verwacht geen enkel probleem. Ik heb reacties verzonnen op al zijn punten van zorg, die we deze week hebben doorgenomen. Ik denk niet dat we ze nog een keer hoeven door te nemen, en—”
“Wacht, wacht.” Patterson hief een vinger om hem te onderbreken en pas toen merkte Lou dat Alfreds gezicht in een brede lach was geplooid.
Lou staarde naar Alfred om zijn blik te trekken in de hoop een aanwijzing te krijgen, een hint, maar Alfred negeerde hem.
“Nee, Lou, jij en Alfred hebben een etentje met Thomas Crooke en zijn partner, dat is de bespreking waar we al een jaar naartoe werken,” zei Patterson met een nerveus lachje.
Het hele kaartenhuis stortte ineen. Lou bladerde door zijn rooster, haalde een beverige hand door zijn haar en veegde zweetdruppeltjes van zijn voorhoofd. Hij ging met zijn vinger door het rooster dat net uit de printer was gerold. Zijn vermoeide ogen hadden moeite zich te concentreren en zijn klamme wijsvinger besmeurde de woorden naarmate hij verder langs de pagina ging. Daar stond het, het conferentiegesprek met Arthur Lynch. Niets over een etentje. Helemaal niks over een stom etentje.
“Meneer Patterson, ik ben me er zeer van bewust dat we al lang hoopten op een ontmoeting met Thomas Crooke…” Lou kuchte even en keek Alfred vertwijfeld aan. “Maar niemand heeft bij mij een etentje bevestigd, en ik heb Alfred vorige week te kennen gegeven dat ik vanavond om halfacht een bespreking met Arthur Lynch heb,” zei hij met enige nadruk. “Alfred? Weet jij iets over dit etentje?”
“Ja, Lou,” zei Alfred op een spottend toontje, en hij haalde zijn schouders op. “Natuurlijk weet ik daarvan. Ik heb mijn rooster leeggemaakt zodra ze het bevestigden. Het is de beste kans die we hebben om het project in Manhattan van de grond te krijgen. We hebben het er al maanden over.”
De anderen rondom de tafel schoven onrustig heen en weer op hun stoel, hoewel Lou zeker wist dat een paar van hen genoten van dit moment en alle zuchten, blikken en woorden registreerden om door te vertellen zodra ze de kamer uit waren.
“Jullie kunnen allemaal weer aan de slag,” zei Patterson bezorgd. “We moeten snel handelen, ben ik bang.”
De kamer stroomde leeg en de enigen die overbleven aan de tafel waren Lou, Alfred en Patterson, en door Alfreds houding, blik en zijn dikke vingers in een bidgebaar onder zijn kin wist Lou meteen dat hij vond dat hij het morele gelijk aan zijn kant had. Alfred was in zijn favoriete stemming, zijn gerieflijkste aanvalspositie.
Lou schoot onmiddellijk in de verdediging. “Alfred, hoe lang wist je al van dit etentje en waarom heb je me niets verteld?”
“Ik heb het je wel verteld, Lou.” Alfred sprak hem toe alsof hij traag van begrip was.
Lou zweette en was ongeschoren en Alfred speelde het koel. Lou besefte dat Alfred een betere indruk maakte. Hij haalde zijn beverige vingers van het rooster en sloeg zijn handen ineen.
“Het is een puinhoop, één grote puinhoop.” Patterson wreef zich stevig over de kin. “Ik had jullie allebei nodig bij dat etentje, maar je kunt dat telefoontje met Arthur ook niet missen. Het etentje kan niet verzet worden, het heeft al te lang gekost om te organiseren. Hoe zit het met dat telefoontje met Arthur?”
Lou slikte. “Ik zal er werk van maken.”
“Anders is het enige wat we kunnen doen dat Alfred begint, en Lou, zodra jouw bespreking afgelopen is, ga je zo snel mogelijk naar Alfred.”
“Lou moet serieus onderhandelen, dus hij heeft geluk als hij op tijd in het restaurant is voor het pepermuntje na de maaltijd. Ik red me wel, Laurence.” Alfred praatte uit zijn mondhoek met dezelfde grijns die maakte dat Lou de waterkan die midden op tafel stond wilde pakken om stuk te slaan tegen Alfreds hoofd. “Ik kan het wel alleen.”
“Nou ja, laten we hopen dat Lou snel onderhandelt en dat het goed afloopt, anders is deze hele dag voor niets geweest,” snauwde Patterson. Hij verzamelde zijn papieren en stond op. Bespreking afgerond.
Lou had het gevoel dat hij zich midden in een nachtmerrie bevond. Alles stortte in, al zijn goede werk werd tenietgedaan.
“Nou, dat viel tegen. Ik dacht dat hij ging vertellen wie het van hem overneemt als hij weggaat,” zei Alfred traag. “Geen woord, ongelooflijk. Ik vind echt dat hij het ons moet laten weten, maar ik werk hier al langer dan jij, dus…”
“Alfred?” Lou staarde hem verbijsterd aan.
“Wat?” Alfred haalde een pakje kauwgum uit zijn zak en gooide er een in zijn mond. Hij bood Lou er een aan, die heftig met zijn hoofd schudde.
“Ik heb het gevoel dat ik me in een schemerzone bevind. Wat is er in godsnaam aan de hand?”
“Je kater, dat is er aan de hand. Je ziet er meer uit als een dakloze dan die dakloze zelf,” zei Alfred lachend. “En je zou er eentje moeten nemen.” Hij bood de kauwgum opnieuw aan. “Je adem stinkt naar kots.”
Lou wuifde hem weer weg.
“Waarom heb je me niet over het etentje verteld, Alfred?” zei hij boos.
“Ik heb het je wel verteld,” zei Alfred, op zijn kauwgum smakkend. “Ik heb het je echt verteld. Of ik heb het Alison verteld. Of was het Alison wel? Misschien was het die andere, die met de grote tieten. Je weet wel, die ene met wie je van bil bent geweest.”
Lou stormde weg en beende direct naar Alisons bureau, waar hij de details van het etentje die avond op haar toetsenbord smeet. De acrylnagels hielden op met tikken. Ze kneep haar ogen toe en las de briefing.
“Wat is dit?”
“Een etentje vanavond. Een heel belangrijk etentje. Om acht uur. Waar ik bij móet zijn.” Hij liep heen en weer terwijl ze het las.
“Maar dat kan niet, je hebt het conferentiegesprek.”
“Dat weet ik, Alison,” snauwde hij. “Maar ik moet hier bij zijn.” Hij porde met zijn vinger op het vel papier. “Regel het.” Hij liep zijn kamer in en smeet de deur dicht. Hij verstarde voordat hij zijn bureau bereikte. Zijn post lag erop uitgespreid.
Hij liep terug en deed zijn deur weer open.
Alison, die direct aan de slag was gegaan, legde de hoorn neer en keek op. “Ja?” zei ze gretig.
“De post.”
“Ja?”
“Wanneer is die gekomen?”
“Vanochtend vroeg. Gabe bezorgde hem op dezelfde tijd als altijd.”
“Dat kan niet,” wierp Lou tegen. “Heb je hem gezien?”
“Ja,” zei ze met een bezorgde blik. “Hij heeft me ook koffie gebracht. Iets voor negenen, geloof ik.”
“Maar dat kan helemaal niet. Hij was bij mij thuis,” zei Lou, meer tegen zichzelf.
“Eh, Lou, nog één ding voordat je gaat…Is dit een goed moment om een paar dingen over het feest van je vader door te nemen?”
Ze had haar zin nauwelijks uitgesproken of hij was alweer in zijn kamer en sloeg de deur achter zich dicht.
Er zijn veel manieren om wakker te worden. Voor Lou Suffern was dat elke ochtend een taak voor zijn trouwe BlackBerry. Om zes uur elke ochtend, wanneer hij in bed lag en sliep en droomde tegelijk, aan gisteren dacht en plannen maakte voor morgen, rinkelde zijn BlackBerry plichtsgetrouw en luidruchtig op een verontrustend schelle toon die bewust onaangenaam was. De toon bereikte hem vanaf het nachtkastje, drong door tot in zijn onderbewustzijn en sleurde hem uit dromenland. Als dat gebeurde werd hij wakker. Ogen dicht, en toen open. Lichaam in bed, vervolgens uit bed, naakt en vervolgens gekleed. Daar draaide het voor Lou om bij wakker worden. Het was de overgang van slapen naar werken.
Anderen werden niet letterlijk wakker, maar ze werden wakker geschud. Voor Alison was dat toen ze op haar zestiende bang was geweest dat ze zwanger was, waardoor ze gedwongen werd een paar keuzes te maken; voor Patterson was het de geboorte van zijn eerste kind die maakte dat hij de wereld in een ander daglicht zag en die elke beslissing die hij nam beïnvloedde. Voor Alfred was het zijn vader, die hun miljoenen was kwijtgeraakt toen Alfred twaalf jaar was, waardoor hij gedwongen was een jaar naar een openbare school te gaan, en hoewel ze weer rijk waren geworden zonder dat iemand die ertoe deed erachter was gekomen dat hun familie een dipje had gehad, veranderde deze ervaring voorgoed hoe hij over het leven en andere mensen dacht. Ruth werd wakker geschud toen ze tijdens hun zomervakantie haar echtgenoot in bed had aangetroffen met hun zesentwintigjarige Poolse nanny. De kleine Lucy, die nog maar vijf was, werd wakker geschud toen ze uitkeek over de zaal tijdens haar toneelstuk en naast haar moeder een lege stoel zag. Je kunt op vele manier worden wakker geschud, maar er is er maar één die er echt toe doet.
Vandaag werd Lou echter op een heel andere manier wakker geschud. Lou Suffern was zich er namelijk niet van bewust dat mensen wakker geschud konden worden wanneer hun ogen al open waren. Hij wist niet dat mensen wakker geschud konden worden wanneer ze al uit bed waren, een net pak droegen, deals sloten en vergaderingen voorzaten. Hij besefte niet dat mensen wakker geschud konden worden wanneer ze vonden dat ze kalm en rustig waren, in staat om alle problemen van het dagelijkse leven het hoofd te bieden. De alarmbellen gingen af en klonken steeds luider, en alleen zijn onderbewustzijn kon ze horen. Hij probeerde het alarm uit te slaan, om de sluimerknop te raken, zodat hij zich weer in het leventje kon nestelen waaraan hij gewend was geraakt, maar het lukte niet. Hij wist niet dat hij het leven niet kon vertellen wanneer hij klaar was om te leren, maar dat het leven hem lessen zou bijbrengen wanneer het daar klaar voor was. Hij wist niet dat hij niet op knoppen kon drukken en dan opeens alles zou weten, maar dat er in hem iets zou ontwaken.
Lou Suffern dacht dat hij alles wist, maar hij kwam nog maar net kijken.