HOOFDSTUK 26
Het begon allemaal met een muis
De maandag na het weekend van zeilen en schaatsen zweefde Lou Suffern door de gang naar de kamer met het grotere bureau en het betere licht. Het was kerstavond en het kantoorgebouw was nagenoeg leeg, maar de weinigen die nog door de gangen spookten—in vrijetijdskleding—feliciteerden hem met schouderklopjes of ze drukten hem stevig de hand. Het was hem gelukt. Achter zich hielp Gabe hem een doos met documenten te dragen. Omdat het kerstavond was, was dit de laatste dag waarop hij de kans had zich voor te bereiden op de kerstvakantie. Ruth wilde dat hij met haar en de kinderen de stad in ging om rond te kuieren en de sfeer op te snuiven, maar hij wist dat hij het best een nieuw beginnetje kon maken met zijn baan zodat hij in het nieuwe jaar geen tijd hoefde te verspillen met inwerken. Kerstavond of niet, hij was erop gebrand zich vast vertrouwd te maken met zijn nieuwe baan.
En dus liepen hij en Gabe naar zijn grotere kantoor met beter licht. Toen ze de deur openden en naar binnen gingen, leek het bijna alsof engelen zongen, met de ochtendzon die een pad oplichtte van de deur naar het bureau en direct op zijn nieuwe, bovenmaatse leren stoel scheen, alsof het een geestverschijning was. Het was hem gelukt. En hoewel hij een zucht van opluchting kon slaken, moest hij diep ademhalen voor de taak die voor zich lag. Hoe ver hij het ook geschopt had, hij had nog genoeg om te bereiken. Het leven voelde voor hem aan als een eindeloze ladder die ergens in de wolken verdween, een wankele ladder die elk moment kon omvallen en hem mee zou sleuren. Hij kon nu niet naar beneden kijken, want dan zou hij verstijven. Hij moest zijn blik naar boven gericht houden. Voorwaarts en omhoog.
Gabe zette de dozen op de plek waar Lou naar wees en hij keek fluitend rond.
“Mooi kantoor, Lou.”
“Ja, hè?” Lou keek met een grijns rond.
“Het is warm,” voegde Gabe er nog aan toe, en hij kuierde met zijn handen in zijn zakken rond.
Lou fronste zijn wenkbrauwen. “Warm is…een woord dat ik niet zou gebruiken voor,”—hij spreidde zijn armen in de enorme ruimte—“dit gigantische kantoor.” Hij begon te lachen en voelde zich verrukt. Hij was moe en emotioneel, trots en een kleine beetje bang, en hij probeerde het allemaal te bevatten.
“Wat ga je nu precies doen?” vroeg Gabe.
“Ik ben nu Business Development Director, wat betekent dat ik nu de macht heb bepaalde eikels precies te vertellen wat ze moeten doen.”
“Eikels zoals jij?”
Lou draaide zich razendsnel om naar Gabe, als een radar die een signaal had opgepikt.
“Ik bedoel, een paar dagen geleden zou je zelf een van de eikels zijn geweest die te horen krijgen wat ze moeten doen…Laat maar. Hoe vatte Cliff het op?”
“Hoe vatte hij wat op?”
“Dat hij zijn baan kwijt was.”
“O.” Lou keek omhoog. Hij haalde zijn schouders op. “Dat weet ik niet. Ik heb het hem niet verteld.”
Gabe liet een stilte vallen.
Lou voelde zich genoodzaakt zich nader te verklaren. “Ik geloof niet dat het al goed genoeg met hem gaat om met iemand te praten.”
“Hij ontvangt al bezoek,” zei Gabe.
“Hoe weet je dat?”
“Dat weet ik. Je zou hem eens moeten opzoeken. Misschien heeft hij wel goede raad voor je. Je kan nog iets van hem leren.”
Daar moest Lou om lachen.
Gabe knipperde niet met zijn ogen en staarde hem zwijgend aan.
Opgelaten schraapte Lou zijn keel.
“Het is kerstavond, Lou. Wat ben je aan het doen?” Gabes stem klonk vriendelijk.
“Hoe bedoel je, wat ben ik aan het doen?” Lou hield vragend zijn handen op. “Waar lijkt het op? Ik ben aan het werk.”
“Op de beveiliging na ben je de enige die nog op kantoor is. Is dat je niet opgevallen? Iedereen is weg.” Gabe gebaarde naar de drukke stad.
“Ja, nou ja, niet iedereen daarbuiten heeft het zo druk als ik,” zei Lou op kinderlijke toon. “En trouwens, jij bent hier toch ook?”
“Ik tel niet mee.”
“Nee, dat is een goed antwoord. Dan tel ik ook niet mee.”
“Als je zo doorgaat niet, nee. Weet je, een van de meest succesvolle zakenmannen aller tijden, ene Walt Disney—je hebt vast wel eens van hem gehoord, hij heeft hier en daar een paar bedrijven—zei dat een man zaken nooit voor zijn gezin moest laten gaan.”
Er viel een lange, ongemakkelijke stilte. Lou’s kaak verstrakte en ontspande zich weer. Hij probeerde te beslissen of hij Gabe zou vragen weg te gaan of dat hij hem er fysiek uit zou gooien.
Gabe lachte. “Maar goed, hij zei ook dat het allemaal begonnen was met een muis.”
“Oké, goed, ik moet aan de slag, Gabe. Fijne kerst.” Lou probeerde zijn stem in bedwang te houden, zodat hij dan misschien wel niet dolgelukkig klonk, maar in elk geval ook niet klonk alsof hij Gabe wilde wurgen.
“Bedankt, Lou. Jij ook gelukkig kerstfeest. En gefeliciteerd met je warme, gigantische kantoor.”
Daar moest Lou wel om lachen, en toen de deur dichtging was hij voor het eerst alleen in zijn nieuwe kamer. Hij liep naar het bureau, haalde zijn vinger langs de rand van notenhout naar het leren bureaublad. De enige voorwerpen op het bureau waren een grote witte computer, een toetsenbord en een muis.
Hij ging op de leren stoel zitten, draaide zich om naar het raam en keek naar de stad onder hem die zich voorbereidde op de feestelijkheden. Een deel van hem werd naar buiten getrokken, maar tegelijkertijd voelde hij zich gevangen achter het raam, dat hem de wereld toonde maar hem niet toestond die aan te raken. Hij voelde zich vaak alsof hij zich in een grote sneeuwbol bevond en om hem heen verantwoordelijkheden en mislukkingen neerdwarrelden. Hij bleef een uur in die stoel aan dat bureau zitten denken. Hij dacht aan Cliff, aan de gebeurtenissen van de afgelopen paar weken, en de beste dag van allemaal, nog maar twee dagen geleden. Hij dacht aan alles. Toen een licht gevoel van paniek bij hem opkwam, draaide hij zich om en nam hij het kantoor op, nam hij alles in zich op.
Hij staarde naar het toetsenbord. Staarde er intensief naar. Toen volgde hij het witte kabeltje dat naar de muis liep. Hij dacht aan Cliff, hoe hij hem onder dit bureau had aangetroffen met dit keyboard in zijn armen geklemd. Met grote, doodsbange ogen had hij met deze muis naar hem gezwaaid.
Ter ere van Cliff, iets wat hij nog niet had gedaan in al die tijd dat hij niet op zijn werk was geweest, bedacht Lou nu, schopte hij zijn schoenen uit, koppelde het keyboard los van de monitor en duwde de leren stoel naar achteren. Op handen en knieën kroop hij onder het bureau en hij klemde het toetsenbord stevig tegen zich aan. Hij keek naar de ramen, die van de grond tot aan het plafond liepen, en zag de stad voorbijsnellen. Zo zat hij daar nog een uur te peinzen.
De klok aan de muur tikte luid in de stilte. Weg was de gebruikelijke bedrijvigheid van het kantoorgebouw. Geen telefoons die gingen, geen kopieerapparaten die oplichtten, geen gezoem van computers, geen stemmen, geen voetstappen op de gang. Voordat hij naar de klok keek, had hij de seconden helemaal niet gehoord, maar zodra hij het tikken had opgemerkt leek het steeds luider te worden. Lou keek naar het toetsenbord en vervolgens naar de muis. Hij beefde en voelde hoe het hem de tweede keer dat jaar raakte, maar voor het eerst drong Cliffs boodschap ook echt tot hem door. Cliff was bang geweest dat iets hem kwam halen, en wat dat ook was, Lou wilde absoluut niet dat het ook achter hem aan zou komen.
Hij klauterde weer onder het bureau vandaan, stak zijn voeten in zijn glimmend gepoetste zwartleren schoenen en liep het kantoor uit.