Hoofdstuk 39
Pas veel later die nacht verlieten Thane, Tilly en ik het politiebureau. We waren urenlang bezig geweest met het beantwoorden van vragen en het afleggen van verklaringen aan de twee rechercheurs van de staatspolitie die zich Wayne Van Zandts kantoor hadden toegeëigend. Wayne zelf was vertrokken om zich bij het opsporings- en reddingsteam te voegen, maar niet voordat ik een voldane glans in zijn ogen had zien verschijnen toen hij had gehoord wat er met Luna was gebeurd. Ik vroeg me af of we ooit zouden weten wat hem nu werkelijk was overkomen bij de waterval. Misschien was zijn geheugenverlies een zegen.
Thane was als eerste ondervraagd. Tijdens het wachten op hem had Tilly mijn schrammen schoongemaakt en de oppervlakkige wond op mijn schouderblad behandeld met een ontsmettingsmiddel, waarvoor ze een medicijnkist had geplunderd. Terwijl ze bezig was geweest, had ik haar naar mijn moeder gevraagd. Met zachte stem had ze herinneringen opgehaald.
In gedachten zag ik Freya voor me, zo eenzaam en tragisch en wanhopig verlangend om erbij te horen. Een meisje dat ooit troost had gevonden op een begraafplaats.
‘En Edward?’ vroeg ik.
‘Over hem wil ik het niet hebben,’ zei Tilly.
‘Waarom niet?’
‘Misschien had hij niets te maken met wat mijn meisje is overkomen, maar hij heeft ook niets gedaan om haar te helpen.’
‘Volgens mij was hij een zwakke man,’ zei ik. ‘En doodsbenauwd voor zijn vader.’
‘Dat is geen excuus.’
‘Dat weet ik.’ Toch wilde een deel van me geloven dat er enig goed in mijn biologische vader had gescholen. Ik wilde iets positiefs van de Ashers geërfd hebben, niet alleen de verdorven genen van Pell.
Tilly legde haar hand op mijn schouder. ‘Sta er niet te lang bij stil, meisje.’
‘Ik zal het proberen.’ Niet dat het zou lukken, natuurlijk. Hoe was dat mogelijk?
‘Wist jij dat Luna de moordenaar was?’ vroeg ik Tilly.
‘Ik wist dat ze er allemaal bij betrokken waren, maar zij is de enige over wie ik heb gedroomd.’
‘Maar je hield het voor jezelf. Al die jaren heb je het geweten…’
‘Ik had geen bewijs. Bovendien wilde ik niet dat iemand zou ontdekken dat jij leefde.’
‘Je hebt je handen verbrand om mij te beschermen.’
‘Ik deed wat ik moest doen.’ Ze deed de medicijnkist dicht en zette hem weg. ‘Zodra we thuis zijn, geef ik je iets om die wond te laten helen,’ zei ze.
‘Dank je.’
Ze kwam naast me zitten.
‘Waarom heb je die ketting van Luna’s nek getrokken?’ vroeg ik.
‘Er stond een drudenvoet op de achterkant van de maansteen,’ zei ze. ‘Die wilde ik vernietigen.’
‘Net zo eentje als op de rotswand?’ vroeg ik verontrust. ‘Met een open punt?’
Ze knikte.
‘Er is er nog eentje, in de bibliotheek. Sidra heeft hem me laten zien.’
‘Zeg me waar precies.’
Achterdochtig keek ik haar aan. ‘Waarom?’
Ze klemde haar in handschoenen gestoken handen ineen in haar schoot. ‘Je stelt te veel vragen.’
Nadat we Tilly bij haar huis hadden afgezet, zaten Thane en ik een poosje op het achtertrappetje van het huis van Covey. Het was een kalme nacht, nu het was opgehouden met regenen. Er was nauwelijks mist. Geen dolende geesten. Slechts het maanlicht dat op het meer danste en glinsterde in de natte boomtoppen.
‘Hoe kan de nacht zo mooi zijn na alles wat er is gebeurd?’ vroeg ik me verwonderd af.
‘Misschien is het voorbij,’ zei Thane. ‘Grootvader is dood. Luna is dood. Hugh, Catrice, Bryn… ze zijn allemaal weg. Misschien hebben ze het Kwaad met zich meegenomen.’
Ik wilde het dolgraag geloven, maar het leven met geesten had me voorzichtig gemaakt.
Toch was er een zekere lichtheid in de lucht die ik eerder niet had opgemerkt. De wind voelde ook anders. Zacht en koel en geurig.
Een schaduw verdonkerde mijn gedachten. ‘Ik maak me zorgen om Sidra. Ze zou niet alleen moeten zijn vanavond.’
‘Ze is bij Ivy en haar moeder.’
‘Hoe weet je dat?’
‘Ik heb het aan een van de rechercheurs gevraagd.’
‘Dus jij zat ook over haar in,’ zei ik.
Hij haalde zijn schouders op. ‘Ze is nog maar een kind. Het is zwaar om je moeder te verliezen.’
Zelfs een moeder die bij je geboorte al dood was, dacht ik. Maar ik mocht me gelukkig prijzen, want ik had mama nog.
‘Wat ga jij nu doen?’ vroeg ik Thane. ‘Je hebt zelfs geen huis meer om naar terug te keren.’
‘Over mij hoef je niet in te zitten. Ik red me wel.’
‘Ik heb een logeerkamer, als je een plek nodig hebt om te slapen.’
Zijn blik rustte even op mijn gezicht. ‘Dank je.’
Ik keek op naar de bergen, naar de sterren die boven de toppen schitterden. Er hing iets onuitgesprokens tussen ons in de lucht. We hadden nog geen gelegenheid gehad om over Pells onthulling te praten. ‘Denk je dat hij de waarheid vertelde?’
‘Over Harper? Ik weet het niet. Ik durf het haast niet te geloven.’ Hij keek naar me. ‘Als ze nog leeft, dan moet ik haar vinden.’
‘Dat weet ik.’
‘Maar het verandert niets aan mijn gevoelens voor jou,’ zei hij zacht.
Ik keerde me naar hem toe. ‘Jawel. Dat kan niet anders. Maar het is niet erg. Je moet haar vinden. Dat is het enige wat ertoe doet.’
Hij wreef over zijn nek. ‘Ik heb geen idee waar ik moet beginnen. Asher House is verdwenen, en daarmee ook alle aanwijzingen die grootvader daar eventueel bewaarde.’
‘Doorzoek het puin dan. Doe wat je moet doen, Thane. Zorg dat je haar vindt.’ Ik dacht aan alles wat Pell me die avond had verteld, maar ik was er nog niet aan toe om dat gesprek met Thane te delen. Pells intriges maakten de zaak er alleen maar gecompliceerder op. ‘Er moeten anderen zijn die ervan weten,’ zei ik. ‘Hij heeft dat ongeluk niet in zijn eentje geregeld. Hij moet mensen hebben omgekocht… agenten, de lijkschouwer, misschien zelfs zijn advocaat. Je kunt nu beschikken over het Asher-kapitaal. Je kunt ervoor zorgen dat ze hun mond opendoen.’
Thane haalde zijn schouders op. ‘Wie weet welke bepalingen grootvader in zijn testament heeft laten opnemen? Bovendien ben jij de ware Asher. Juridisch gezien heb jij recht op het vermogen.’
‘Het is van jou. Ik wil er niets mee van doen hebben. Deze plek…’ Mijn stem stierf weg, en ik huiverde. ‘Trouwens, jij hebt meer aan Pells erfenis.’
‘Wat bedoel je daarmee?’
‘Misschien kun je er iets goeds mee doen voor Asher Falls.’
Heel even verscheen er een glimlach rond zijn lippen. ‘De boel restaureren, bedoel je?’
Ik keek uit over het meer, waar de mist weer kwam opzetten. ‘Als het nog niet te laat is.’
‘Het is nooit te laat,’ zei hij, en hij kuste me.
Ik verwachtte niet dat ik die nacht een oog dicht zou doen, maar het was een van die keren dat het lichaam zich niets gelegen liet liggen aan het brein, en ik sluimerde vrijwel direct in. Thane was een poosje eerder vertrokken om zich bij het opsporings- en reddingsteam te voegen. Ik wist dat hij zich daartoe verplicht voelde, net zoals ik mezelf had gedwongen om elke pagina uit grootvaders boek te bekijken, die huiveringwekkende kroniek van mijn leven. Ik had Thane laten beloven dat hij terug zou komen wanneer hij slaap nodig had.
Ik wist niet hoelang ik al onder zeil was toen ik Angus overeind hoorde komen en naar de gang hoorde draven. Ik had geen idee van de tijd, maar het maanlicht scheen nog door het slaapkamerraam. Ik bleef roerloos liggen, luisterend naar de stilte, tot Angus begon te janken dat hij naar buiten wilde.
‘Midden in de nacht? Dit kun je niet menen,’ mompelde ik.
Hij jankte opnieuw, en ik sleepte mezelf uit bed, trok een sweater aan over mijn nachthemd en liep op blote voeten door de donkere gang naar de keuken, waar Angus al bij de deur stond te wachten.
Ik wierp een blik uit het raam. Er hing mist boven het meer, maar er waren geen geesten. Ik liet Angus de veranda op, volgde hem en deed de hordeur voor hem open. Hij rende naar de bosrand en begon opgewonden te blaffen, alsof hij iets had ontdekt.
Terwijl ik het trappetje af liep, huiverde ik in de kilte van de nacht. ‘Wat is daar, jongen?’ riep ik.
Met een blaf verdween de hond tussen de bomen.
‘Angus, kom hier!’
‘Hij komt vanzelf wel terug,’ hoorde ik iemand zeggen vanuit de schaduwen.
Ik herkende die stem. Met samengeknepen ogen tuurde ik naar de hoek van het huis, waar ik een gedaante ontwaarde. ‘Ivy?’
Ze stapte in het maanlicht en kwam naar me toe lopen. ‘Ik heb een lekker hapje in het bos neergelegd. Iets waarvan hij een poosje gaat slapen.’
‘Hapje?’ Toen klikte er iets in mijn nog suffe brein. ‘Je hebt hem al eerder een verdovend middel gegeven, hè? Jij bent degene die de vallen heeft gezet.’
Een golf van angst sloeg door me heen toen ik eindelijk begreep wat vader me had proberen te vertellen over die deur. Hij zou nooit meer dichtgaan. Er zou altijd iemand als Pell en Luna zijn, iemand als Ivy, die stond te wachten om het Kwaad binnen te laten. Het zou nooit voorbij zijn.
Ik haalde beverig adem. ‘Wat voor tatoeage heb je op je enkel? Een pentakel met een open punt?’
Ze staarde me aan in het maanlicht. ‘Ik heb je gewaarschuwd, toch? Ik heb gezegd dat je terug naar huis moest gaan, die dag dat je ons een lift gaf. Je had naar me moeten luisteren.’
Een gekromd lemmet glom in haar hand.
Ik deinsde achteruit tot ik het trapje van de veranda tegen mijn hielen voelde. Ik zou kunnen proberen haar te overmeesteren. Ik was sterk. Jaren van lichamelijke arbeid hadden mijn spieren gestaald, maar door het mes was Ivy in het voordeel.
In gedachten liet ik alle mogelijke opties de revue passeren. Ik kon niet de veranda op stappen zonder haar mijn rug toe te keren. Wellicht zou het me lukken haar voor te blijven als ik naar het bos rende, maar eenmaal tussen de bomen zou ik nauwelijks kans maken. Ivy kende het terrein veel beter dan ik. En ik durfde te wedden dat ze overal vallen had neergezet.
De enige andere uitweg was het meer.
Ik keek naar het stenen pad. Als ik het water zou halen, kon ik opgaan in de mist…
Terwijl ik mijn kansen probeerde in te schatten, kwam Ivy langzaam op me af. Ik hoorde iets aan de bosrand, het vertrappen van struikgewas, en ik dacht aan Tilly. Ivy hoorde het ook, want ze draaide zich abrupt om. In het korte moment dat ze niet oplette, zette ik het op een rennen richting het meer. Als door een wonder slaagde ik erin mijn evenwicht te bewaren op de glibberige stenen. De mist kroop over de steiger terwijl ik naar het uiteinde sprintte, mijn blote voeten denderend op de houten planken.
Ik had het vage idee om in de boot te springen, die los te maken en koers te zetten naar de overkant. Ik hoorde Ivy echter al achter me, en toen ik het eind van de steiger bereikte, dook ik onder de reling door en liet me in het meer glijden.
Geschokt door de kou ging ik kopje onder, in paniek met mijn armen maaiend. Ik vocht om de angst te onderdrukken. Toen ik weer bovenkwam, had ik een nieuw plan. Ik zou een paar meter bij de steiger vandaan zwemmen en een stuk verderop op de oever klimmen. De mist was echter toegenomen, waardoor ik moeite had mezelf te oriënteren. Ik stak mijn hand uit, tastend naar de steiger, maar ik was er vandaan gedreven.
Ik keek om me heen. Er was niets te zien, alleen die witte zwevende muur boven het wateroppervlak. Het was haast alsof de mist dichter was geworden om mij bescherming te bieden – maar dat idee stelde me nauwelijks gerust.
Ik hoorde Ivy’s gedempte stem naar me roepen, en ik zwom een aantal meters weg van het geluid, zodat ik werd opgeslokt door de nevel en de stilte. Mijn adem kwam in horten en stoten. Mijn armen en benen waren half verlamd van de kou. Het katoenen nachthemd was gewichtloos, maar de dikke sweater voelde als een zware last op mijn schouders. Ik had echter de kracht niet meer om hem over mijn hoofd te trekken.
Secondelang – het leek een eeuwigheid – luisterde ik naar de stilte. Ik hoorde iets langs de houten pijlers schrapen, en toen werd ik licht opgetild door een golf. Eerst dacht ik dat Ivy in het water was gesprongen, maar toen besefte ik dat ze in de boot was gaan zitten en had afgezet. Ik hoorde de riemen door het water klotsen. Ik zwom weg van het geluid en maakte een cirkel naar de plek waar ik dacht dat de steiger zich bevond.
Mijn schouder botste tegen een van de pijlers, en ik stak mijn hand uit om steun te zoeken – om tot het schokkende besef te komen dat het de rand van de boot was. Er scheen een licht in mijn gezicht. Toen ik me wilde afzetten, doorkliefde een roeispaan de mist. De klap verdoofde me, en ik zonk als een steen in het water.
Ik zweefde omlaag, omlaag, nog verder omlaag… Mijn armen dreven boven mijn hoofd, maar ik kon ze niet bewegen. Mijn benen waren dode gewichten. Misschien was ik tegen die tijd bewusteloos. Misschien verzette ik me daarom niet. Misschien leek de dodenstad op de bodem daarom wel zo helder en levensecht. Ik bleef maar zinken, door wuivende paden van riet en algen. Door doolhoven van grafstenen en monumenten. Het was prachtig en vredig. Zo uitnodigend…
Toen passeerde ik een doorgang. Plotseling zag ik niets dan schaduwen, geesten en de halfwezens die in allebei de werelden thuishoorden, en toch in geen van beide. Gruwelijke gedaantes met gloeiende ogen en primitieve gezichten. Ik wilde gillen. Ik wilde me omdraaien en terugkeren naar de andere zijde, maar iets lokte me. Iets moois, iets wat een zachte gloed afgaf. De tere aura van een spookkind…
Shani…
Devlins Shani…
Ze hield haar kleine handje naar me uitgestoken, maar voordat ik het kon pakken, werd ze weggetrokken. Toen realiseerde ik me dat het andersom was. Ik was degene die werd weggetrokken.
Iets had me vast bij de keel. Terwijl ik spartelde in het water en me verzette tegen de arm rond mijn nek, voelde ik een donkere lethargie over me neerdalen.
Tot op de dag van vandaag weet ik niet hoe ik zo lang onder water heb kunnen overleven. Misschien heb ik dat wel niet gedaan. Misschien ben ik werkelijk aan de andere zijde geweest. De wil om te leven is echter een krachtig instinct, zelfs voor iemand die aan de andere zijde is geboren. Zelfs voor geesten.
Er is me niets bijgebleven van het moment waarop ik boven water kwam, of van de reanimatie. Het eerste wat ik me zou herinneren, waren drie bleke bezorgde gezichten die me aanstaarden.
Later zou ik te horen krijgen dat Thane van uitputting was teruggekeerd naar het huis, dat Tilly was gewekt door een droom en dat een achterdochtige Sidra Ivy die nacht was gevolgd. Toen de drie opdoken bij het meer, was Ivy gevlucht.
Nu zweefden hun gezichten boven me, hun stemmen als verre echo’s.
‘Amelia, kun je me horen?’
‘Hij heeft je teruggehaald, meisje.’
En Sidra’s koude lippen tegen mijn oor: ‘Ik heb je geest gezien.’
Ik keek langs hen heen naar het uiteinde van de steiger, waar Freya zweefde in het maanlicht, en op de een of andere manier wist ik dat ze was gekomen om afscheid te nemen.