Hoofdstuk 2
Een huivering voer door me heen, een fractie van een seconde voordat ik de pretlichtjes in de ogen van de onbekende zag.
‘Sorry,’ zei hij met een schuldbewuste glimlach. ‘Plaatselijke folklore. Ik kon het niet laten.’
‘Dus er is niets van waar?’
‘O, de begraafplaats ligt daar wel degelijk, samen met autowrakken, huizen en de hemel mag weten wat nog meer. Maar dat van de bellen…’ Hij zweeg. ‘Laat ik het zo stellen. Ik vis al van jongs af aan op dit meer, en ik heb ze nooit gehoord.’
En het gezicht dat ik net onder het oppervlak had gezien, vroeg ik me af. Was dat echt?
Ik voelde me ongemakkelijk onder de aanhoudende blik van de man, hoewel ik geen idee had waarom. Zijn ogen waren nét een beetje te donker, een beetje te mysterieus – net als de bodem van Bell Lake.
Met zijn armen op de reling leunde hij naar voren. Hij droeg een spijkerbroek en een zwarte trui die nauw om zijn gespierde torso sloot. Er kriebelde iets in mijn buik, en ik wendde vlug mijn blik af, omdat een romantische complicatie wel het laatste was waarop ik zat te wachten. Ik was nog niet over Devlin heen – zou misschien wel nooit over hem heen raken – en een aantrekkelijke onbekende zou mijn intense verlangen slechts tijdelijk kunnen stillen. Niets of niemand zou de bijna lichamelijke pijn kunnen wegnemen die zich diep in mijn borst had gevestigd sinds mijn vlucht uit het huis dat Devlin met de bijzonder mooie en bijzonder dode Mariama had gedeeld.
‘Wat brengt je naar Asher Falls?’ vroeg de onbekende. ‘Als ik dat vragen mag, tenminste. Er komen hier maar weinig bezoekers. We liggen nogal ver van de gebruikelijke routes.’
Zijn stem klonk plezierig genoeg, maar ik merkte een scherp randje op aan de vraag. ‘Ik ben ingehuurd om Thorngate Cemetery te restaureren. Het hoge en droge Thorngate.’
Hij reageerde niet, en na een paar seconden stilte keek ik enigszins onwillig naar hem op en zag dat zijn blik op mijn gezicht rustte. Zijn ogen schitterden nog steeds, niet van vermaak of zelfs nieuwsgierigheid, maar van iets wat ik alleen kon omschrijven als boosheid. De emotie vervaagde, maar ik wist dat ik me zijn irritatie niet had ingebeeld.
Ik probeerde er niet te veel achter te zoeken. Ik kreeg wel vaker te maken met weerzin of verzet onder de plaatselijke bevolking. Mensen waren beschermend, soms zelfs bijgelovig, waar het hun begraafplaatsen betrof. Ik stond op het punt hem gerust te stellen door hem te verzekeren dat ik mijn vak verstond. Thorngate zou in goede handen zijn. Toen besloot ik echter dat ik dat beter kon overlaten aan de vrouw die me voor deze klus had ingehuurd. Zij zou het beste weten hoe ze de zorgen van de gemeenschap moest wegnemen.
‘Dus je bent hier om Thorngate te restaureren,’ mompelde hij. ‘Wiens idee was dat?’
‘De naam van mijn contactpersoon is Luna Kemper. Als je vragen hebt, kun je die het beste aan haar stellen.’
‘O, dat zal ik zeker doen,’ zei hij met een stijf glimlachje.
‘Is er iets mis?’ Ik moest het wel vragen.
‘Nog niet, maar ik voorzie dat er spanningen zullen ontstaan. Thorngate – het hoge en droge Thorngate – was vroeger de familiebegraafplaats van de Ashers. Nadat het oorspronkelijke kerkhof was overstroomd, werd het familieperceel gedoneerd aan de gemeente, samen met voldoende land om uit te breiden. Het ligt nog steeds gevoelig bij een heleboel mensen.’
‘Hebben de Ashers hun familiebegraafplaats weggegeven? Dat lijkt me nogal extreem. Waarom schonken ze niet simpelweg land voor een nieuwe?’
‘Omdat een gebaar op zijn plaats was na wat de oude man had gedaan.’ De groene ogen werden donkerder. ‘Een zoenoffer, als je de waarheid wilt weten. De ironie is natuurlijk dat de opzichtige gedenktekens en het familiemausoleum het onderscheid tussen de Ashers en de andere inwoners juist benadrukken.’
‘Leeft Pell Asher nog?’
‘Nou en of.’ Ik zag opnieuw een flits van emotie voordat hij zijn blik weer op het water richtte.
‘Wat doe je in Asher Falls… als ik dat vragen mag?’ Het was een vrijwel exacte kopie van de vraag die hij mij eerder had gesteld, maar dat leek hij niet op te merken.
‘Ik drink,’ zei hij. ‘En ik wacht af.’ Hij draaide zich om met een uitdrukking die me opnieuw de rillingen bezorgde. Er klonk iets door in zijn stem, een donkere onderstroom die me deed denken aan verdronken begraafplaatsen en lang begraven geheimen. Ik wilde mijn blik afwenden, maar zijn halfgeloken ogen waren ontwapenend hypnotiserend. ‘Ik ben Thane Asher, trouwens. Erfgenaam van het verschrompelende rijk van de Ashers, in elk geval tot grootvader zijn testament herschrijft. Hij laat zijn vermogen beurtelings na aan mijn oom en aan mij. Deze week ben ik de geluksvogel. Als hij vóór aanstaande donderdag de pijp uitgaat, ben ik binnen.’
Omdat ik geen idee had hoe ik daarop moest reageren, stak ik hem slechts mijn hand toe. ‘Amelia Gray.’
‘Aangenaam.’ Hij nam mijn hand en drukte die. Hij had de warme, gladde handpalm van de bevoorrechten, vrij van het eelt dat in de loop van de jaren op mijn eigen handen was ontstaan door het wegruimen van kreupelhout en het tillen van grafstenen.
Mijn gedachten dwaalden opnieuw naar Devlin, en ik kon zijn lange elegante vingers haast over mijn rug voelen strelen. Een huivering onderdrukkend, probeerde ik me los te maken uit Thane Ashers greep.
Hij hield mijn hand echter nog even vast, zijn blik in de mijne gehaakt, totdat de veerboot met een lichte schok tegen de kade stootte en hij me losliet. ‘We zijn er,’ zei hij opgewekt. ‘Asher Falls. Welkom in ons koninkrijk, Amelia Gray.’