Hoofdstuk 20

 

 

 

Tegen de tijd dat we de waterval bereikten, had ik mijn jack weer uitgetrokken. De tocht had ons naar boven geleid, door een bergweide, die was bedekt met guldenroede, en langs een met rotsen bezaaid beekje. Toen de glooiende helling plaatsmaakte voor een verraderlijker klim, liepen we vlak langs de onderkant van een zandstenen rots en kwamen uiteindelijk uit bij een overwelfde doorgang die ons een soort grote grot van varens binnen leidde, overschaduwd door suikeresdoorns.

De waterval lag recht voor ons. Het bovenste deel bestond uit een aantal kleinere watervallen, die op zo’n negen meter hoogte bijeenkwamen en vandaar in één keer omlaag stortten in een diepe heldere poel onder aan de rots. Overal om ons heen rezen rotswanden met diepe spleten op, tot een hoogte van zeker vijftien meter.

Het was een adembenemend mooie plek, maar zodra ik de doorgang was gepasseerd, met Angus op mijn hielen, voelde ik een lichte prikkeling onder aan mijn nek. Het beviel me niets om ingesloten te zijn. Ik kon me iets te gemakkelijk een voorstelling maken van het dramatische voorval met Wayne Van Zandt. Zodra hij deze plek had betreden, had hij in de val gezeten, ingesloten door wat hem dan ook door die ingang was gevolgd.

Vlak bij de onderkant van de waterval gaapte het donkere gat van een grot. Boven de ingang waren drie cirkelvormige symbolen uitgehakt in de rotswand. Toen ik mijn blik erop vestigde, stak er een briesje op, en een fluistering voer door de bomen. Ik hapte naar adem toen ik zag wat de tekens voorstelden. ‘Ivy heeft me verteld over die symbolen, maar ik had niet gedacht dat ze zo groot zouden zijn.’

‘Wil je ze van dichterbij bekijken?’

Mijn blik gleed langs de rotswand omhoog. ‘Je maakt zeker een grapje?’

Hij grijnsde. ‘Het is niet zo gevaarlijk als het eruitziet. Het is een vrij gemakkelijke beklimming.’

‘Dat zal ik van je moeten aannemen, want ik ga het niet uitproberen.’

‘Zeker weten? Van hieraf kun je ze niet zien, maar er zitten nog een paar kleinere tekeningen in de buurt van die richel.’ Hij wees naar een smalle vooruitstekende rand op ongeveer drie meter van de bovenkant van de rots.

‘Van hetzelfde soort als deze?’

‘Volgens mij wel.’

Ik keek met samengeknepen ogen naar de symbolen. ‘Ivy zei dat niemand weet wat ze voorstellen of wie ze heeft gemaakt.’

Hij haalde zijn schouders op. ‘Ik kan je alleen vertellen dat ze er al heel lang zitten. Van dichtbij kun je zien dat ze op sommige plaatsen beginnen te slijten. Je kunt ook de afdrukken van de beitel zien.’

‘Ik weet wat het zijn,’ zei ik, een tikje ademloos.

Verbaasd keerde hij zich om. ‘Heb je ze eerder gezien?’

‘Ja, op oude grafstenen. Het zijn heksentekens. En wat Ivy ook zegt, ik durf te wedden dat ik niet de enige ben in Asher Falls die weet wat ze voorstellen.’

‘Heksentekens? Wat voor betekenis hebben ze?’

‘Het is minder onheilspellend dan het klinkt. Ze worden grotendeels gebruikt om het ongeluk of kwade geesten op afstand te houden. Net zoiets als het kwade oog. Je ziet ze vaak op begraafplaatsen in of vlak bij oude Germaanse gemeenschappen, in het bijzonder in Pennsylvania. Ik heb ze ook wel gezien op grafstenen in Texas en North Carolina. Maar het is een tikje ongebruikelijk om ze in deze streek te vinden. En waarom juist hier? Waarom boven die grot?’

Thane leek mijn fascinatie niet te delen. Zijn aandacht was afgeleid door een roodstaartbuizerd, die op een andere richel boven aan de rots was geland.

‘Had ik mijn fototoestel maar meegebracht.’ Ik liep een stukje dichter naar de grot toe om de tekens beter te kunnen bekijken. ‘Ik vraag me af hoelang ze hier al zijn. Er moet iets over te vinden zijn in de bibliotheek. Iemand heeft er vast wel over geschreven.’

‘Dat zou ik niet weten,’ zei Thane, met zijn blik de wegvliegende buizerd volgend. Hij liep naar de poel en ging op zijn knieën zitten, zodat hij zijn vingers door het water kon laten glijden. ‘IJskoud. Dat is het altijd, het hele jaar door. Ze zeggen dat er een onderwatergrot is, maar het is me nooit gelukt om diep genoeg te duiken om hem te vinden.’

Dat trok mijn aandacht. ‘Heb je hier gezwómmen?’

‘Als kind. Ik mocht hier niet alleen komen, dus uiteraard glipte ik weg zodra ik daar de kans toe zag. Een poel als deze, de verleiding van een onderwatergrot… onweerstaanbaar.’ Het licht viel op de snee op zijn slaap, die hem er tegelijkertijd stoer en kwetsbaar deed uitzien. Een aantrekkelijke paradox, begon ik te ontdekken.

‘Je bent moediger dan ik,’ vertelde ik hem.

‘Jij bent degene die in haar eentje op begraafplaatsen werkt.’

‘De meeste begraafplaatsen zijn absoluut niet eng.’

‘En wat is je oordeel over Thorngate?’

‘Daar ben ik nog over in beraad,’ antwoordde ik luchtig. Opnieuw hief ik mijn blik naar de symbolen. Er was iets wat aan de poort van mijn geheugen krabbelde, iets wat ik over zulke tekens had gelezen… maar het wilde me niet te binnen schieten.

‘Wat is er?’ vroeg Thane.

‘Ik probeer me te herinneren wat ik weet over heksentekens. Je ziet er vrijwel altijd meer tegelijk, minstens drie,’ zei ik. ‘Dat aan de buitenkant, het dichtst bij de waterval, komt het meest voor. Het wordt een zonnewiel genoemd. Dat in het midden is een kompasroos. Zie je dat de punten gerond zijn, zoals bloemblaadjes?’

Hij stond op en kwam naast me staan. ‘Ik heb altijd gedacht dat dat derde een pentagram was.’

‘Het wordt een drudenvoet genoemd. Een heksenvoet. Volgens Germaanse folklore heeft een drudenvoet de macht om demonen te vertrappen.’ Plotseling schoot het me weer te binnen. Ik wist wat me dwarszat aan dat symbool. ‘Zie je er iets vreemds aan?’

‘In mijn ogen zijn ze allemaal vreemd.’

‘Nee, deze heeft een afwijking. Een van de lagere punten van de ster heeft een opening. Zie je dat het uiteinde stomp is?’

Hij hield zijn hoofd schuin. ‘Weet je zeker dat het geen gevolg is van erosie, of gewoon een kenmerk van de rots?’

‘Nee, ik ben er vrij zeker van dat die punt met opzet is geopend.’

‘Waarom in vredesnaam?’

‘Sommige mensen geloven dat het kwaad via een open punt aan een pentakel onze wereld binnen kan komen. En om ervoor te zorgen dat het onze wereld weer verlaat, moet er een andere punt worden geopend, of de hele ster moet worden vernietigd.’

‘Dus als er maar één punt open is…’

‘Bevindt het kwaad zich nog hier.’ Opnieuw stak de wind op, een gemompel aan de bomen ontlokkend. Bladeren dwarrelden neer op het oppervlak van de poel en dreven vervolgens kalmpjes weg.

‘Maar dat is slechts een legende,’ zei Thane. ‘Nog zo’n overgeleverde mythe.’

‘Dat weet ik. Maar op alle begraafplaatsen die ik heb bezocht, heb ik nog nooit een pentakel met een open punt gezien. Het is een beetje verontrustend om er hier eentje aan te treffen.’

‘Waarom? Omdat dit zo’n doorgang naar het dodenrijk zou zijn?’

‘Onder andere.’ Ik sloeg mijn armen rond mijn middel terwijl ik om me heen keek. ‘En omdat dit zo’n ingesloten plek is. Een beetje claustrofobisch. Ik moet steeds denken aan wat Wayne Van Zandt is overkomen. Als iets hem hier die avond naartoe is gevolgd, had hij geen enkele kans. Er is maar één ingang en maar één uitgang.’

‘Tenzij je omhooggaat,’ zei Thane, zijn blik naar boven richtend.

Ik haalde me de littekens op Waynes gezicht voor de geest, de vijf diepe sporen die door klauwen over zijn wang waren getrokken, hem berovend van zijn knappe uiterlijk en bijna van zijn leven. Ik wist niet of het nu door dat beeld kwam of door Ivy’s insinuatie over een krachtplek, maar net als in het laurierbos begon ik me licht in het hoofd te voelen. Ook ervoer ik opnieuw die vreemde vibratie, die trilling die langs mijn zenuwuiteinden trok.

Ik keerde me naar Thane. ‘Voel je dat?’

‘Wat?’

‘Een vibratie. Ik voelde het eerder ook al, vlak voordat we het bos binnen gingen.’

Hij schudde zijn hoofd. ‘Ik voel niets, behalve mist van de waterval.’

‘Er is hier geen transformator of elektriciteitscentrale in de buurt?’ vroeg ik vol spanning.

‘Nee.’ Hij zweeg even. ‘Voel je het nog steeds?’

‘Ja. En ik kan het ook horen, als ik me concentreer. Het lijkt op…’

‘Op wat?’ Hij staarde me aandachtig aan.

Hoewel hij geen aanstalten maakte om me aan te raken, was ik me plotseling zó van zijn aanwezigheid bewust, dat ik de hitte van zijn lichaam kon voelen alsof hij zich tegen me aan drukte.

Ik pakte zijn hand en legde die op mijn borst. ‘Voel je dat?’

Zijn ogen werden donkerder. ‘Ik voel je hartslag.’

‘Nee, het zit dáár. Binnen in me…’ Ik begon te trillen. ‘Het lijkt wel alsof deze plek een deel van mij is…’

Mijn zicht vertroebelde, en er verscheen een beeld op mijn netvlies van twee naakte verstrengelde lichamen die naar een hoogtepunt toe werkten. Hun verhitte begeerte riep de doden op, lokte allerlei wezens tevoorschijn uit de grot en uit holen en vanuit de ijskoude diepten van de poel, om getuige te zijn van de samensmelting van het liefdespaar. De gedaantes waren overal, glurend met hun gloeiend rode ogen.

Ik leunde naar Thane toe, en hij leek te schrikken van iets in mijn ogen. Heel even hield hij me op armlengte, toen vloekte hij en trok me ruw tegen zich aan.

Voor ik het wist, waren we elkaar aan het kussen. Ik hield me voor dat ik hem weg moest duwen… dat dit allemaal veel te snel ging. Het was niet echt. Het kwam door deze plek. Het kwam door dat vreemde visioen, die vreemde vibratie.

Ik kon me echter slechts tegen hem aan drukken. Iets in de kern van mijn wezen was ontwaakt. Wat me hier ook naartoe had gebracht, wat me hier ook hield, het had me ook in Thane Ashers armen gedreven.

Zijn tong gleed mijn mond binnen, en het gegons werd luider en luider, tot mijn hele lichaam pulseerde van begeerte. Zoiets had ik nooit eerder meegemaakt. Het was als een hartslag, als het kloppen van bloed in mijn aderen, maar het werd opgewekt door de bergen en de grotten en het land waarop we stonden. En door iets binnen in mijzelf.

Het visioen verscheen weer voor mijn ogen, en ik zag de vrouw zich boven de man verheffen, haar hoofd vol overgave achteroverwerpend. Terwijl hun gekreun en hun uitroepen zich vermengden met die donkere plek, had ik kunnen zweren dat het Devlin was met zijn dode vrouw, Mariama. Toen draaide de vrouw zich met een verleidelijke glimlach om en zag ik dat ik het zelf was…

Alsof hij in de greep was van zijn eigen orgiastische droom, trok Thane me met een ruk tegen zich aan, één hand op mijn rug, de andere hand verstrikt in mijn haar om mijn hoofd achterover te trekken. Hij begroef zijn gezicht in mijn hals en drukte zijn mond op mijn slagader alsof hij mijn diepste wezen wilde verslinden. En er was niets, níéts, wat ik kon doen om hem tegen te houden. Omdat ik niet wílde dat hij zou ophouden.

Iets verstoorde ons – een geluid, een rimpeling, een fluistering van angst – en hij trok zich abrupt terug, een getroffen uitdrukking op zijn gezicht. Secondelang bleven we zo staan, met een hortende ademhaling en razende emoties, totdat hij zijn blik afwendde en de ban verbrak. ‘Verdomme. Wat gebeurde er daarnet?’

Het gegons verdween, en ik staarde hem vol verwarring aan. ‘Ik weet het niet.’

‘Gaat het wel?’

‘Ja.’ Ik kon zijn blik niet ontmoeten. ‘Dat was… onverwacht.’

‘Dat weet ik. Het spijt me.’

‘Het lag niet alleen aan jou.’ Ik keek met een huivering om me heen. ‘Het komt door deze plek. Die roept vreemde gedachten op in je hoofd.’

Hij hief zijn hand om een lok haar uit zijn gezicht te strijken. ‘Dat was eerder niet zo. Maar daarnet dacht ik…’

‘Wat?’

Hij schudde zijn hoofd. ‘Niets.’ Zijn blik betrok echter. ‘Gaat het echt wel?’

‘Jawel –’ Ik brak mijn zin abrupt af. ‘Waar is Angus?’

Zoekend keek Thane om zich heen. ‘Hij kan niet ver weg zijn. Hij was hier net nog.’

Ik begon hem te roepen, maar Thane legde zijn hand op mijn arm en hield zijn hoofd schuin. ‘Sst. Luister.’

In de stilte hoorde ik de verre echo van hondengeblaf. ‘O, nee. Thane, hij is de grot in gegaan!’

We stonden nog steeds vlak bij elkaar, en ik had me niet gerealiseerd dat mijn hand naar zijn borst was gekropen. Toen ik het opmerkte, liet ik hem vlug vallen.

‘Ik ga naar binnen en haal hem eruit,’ zei hij.

‘Ik ga mee.’

‘Nee, jij kunt beter hier blijven. Ik ken die grot. Als kind heb ik elke centimeter ervan verkend. Hij loopt na zo’n vierhonderd meter dood, dus heel ver kan hij niet gaan.’

‘Maar je hebt niet eens een zaklamp.’

‘Er zit een kleintje aan mijn sleutelhanger, en ik heb mijn mobiel. Maak je geen zorgen. Ik vind hem wel.’

Ik keek ongerust naar de ingang van de grot. ‘Wat als hij daar iets klem heeft gezet?’

‘Des te meer reden om er in mijn eentje op af te gaan.’ Toen ik opnieuw wilde protesteren, zei hij: ‘Ik probeer niet de held uit te hangen of jou te beschermen. Zoals ik zei, ik ken die grot als mijn broekzak. En in mijn eentje ben ik veel sneller, mocht het nodig zijn om te vluchten.’

Het leek dwaas om tegen die logica in te gaan. Ik keek hem na terwijl hij door de opening in de rotswand het donker in glipte, en toen bleef ik even staan wachten, trachtend het geblaf van Angus op te vangen. Ik hoorde Thane naar hem roepen, en daarna was alles stil. Ik hield me voor dat het wel in orde zou komen. Thane was prima in staat om voor zichzelf te zorgen, en Angus’ instinct zou hem beschermen. Niemand schoot er iets mee op als ik in paniek zou raken.

Even dacht ik terug aan de kus. Ik had geen idee wat er was gebeurd, hoe het kon dat ik mezelf zo had laten meeslepen. Dat was helemaal niets voor mij. Ik was het voorzichtige, gereserveerde type. Dat was ik in elk geval geweest. Vóór Devlin.

Ik liep naar de poel, ging op mijn knieën zitten en doopte mijn vingers in het water. Thane had gelijk. Het was zo koud als een gesmolten gletsjer. De druppels die van de waterval spatten, voelden aan als een ijzige winterregen. Ik staarde in de donkere diepte, me afvragend waar die onderwatergrot zich bevond en waar hij naartoe leidde, huiverend bij de herinnering aan het visioen dat ik eerder ongewild had opgeroepen.

Er viel een blad op het water, en mijn spiegelbeeld vervormde in de kleine kringetjes. Maar zelfs toen het blad al was weggedreven, verdwenen de rimpelingen niet. Het leek wel of het oppervlak was verstoord door de een of andere uitbarsting onder water. Ik hoorde gegons, als de spookachtige trilling van een stemvork.

Ik staarde nog steeds naar de rimpelingen van het oppervlak, toen er een tweede spiegelbeeld in het water verscheen, vlak boven het mijne. Eerst dacht ik dat het Freya’s geest was, maar toen realiseerde ik me dat er iemand boven op de rots stond en omlaag staarde. Net voor ik opkeek, verhevigden de rimpelingen, en de reflectie verdween golvend in het niets.

Ik had me de verschijning echter niet verbeeld, net zomin als het silhouet in het laurierbos. Iemand volgde ons. En gedurende de fractie van een seconde dat ik de reflectie in het water had gezien, had ik kunnen zweren dat het Ivy was.

Er drong een geluid tot me door vanuit de grot. Geblaf, gevolgd door de stem van Thane. Godzijdank, ze kwamen terug.

Toen ze even later tevoorschijn kwamen, staarde ik nog steeds naar de bovenkant van de rots. Angus moest de geur van het meisje hebben opgevangen, want hij begon opgewonden te blaffen.

Thane fronste zijn voorhoofd. ‘Wat bezielt hem? In de grot gedroeg hij zich heel normaal.’

‘Er was daarnet iemand.’ Ik wees naar boven.

Hij keek omhoog. ‘Nu net?’

‘Ja. Ik zag een reflectie in de poel, maar toen ik opkeek, was ze verdwenen.’

‘Ze?’

‘Het was een meisje.’

Hij haalde zijn schouders op. ‘Waarschijnlijk gewoon jongelui die hier kamperen. In de grot zag ik de overblijfselen van een vuur. Misschien verdween ze daarom zo vlug. Dit land is eigendom van de Ashers. Vermoedelijk was ze bang dat ze zou worden betrapt op het betreden van verboden terrein.’

‘Is er nog een andere manier om boven op de rots te komen, behalve de wand beklimmen?’

‘Ja, even verderop loopt een pad.’

‘Als iemand uit de richting van het laurierbos kwam, zou die dan de tijd hebben om via dat pad naar boven te gaan?’

Hij trok een wenkbrauw op, maar zei slechts: ‘Als die persoon het gebied kende, wel.’

Ik wilde iets over Ivy zeggen, maar besefte toen hoe dwaas het zou klinken. Die rots rees zeker vijftien meter boven de poel uit. Zelfs in mijn eigen ogen leek het niet erg plausibel dat ik de figuur daarboven zou kunnen identificeren aan de hand van een rimpelend spiegelbeeld. En misschien was dat silhouet bij het verborgen graf niets anders geweest dan een schaduw. Tenslotte had de zon recht in mijn ogen geschenen.

Die berenvallen van de afgelopen nacht had ik me daarentegen niet verbeeld. En dat ik het bos in was gelokt, ook niet.

‘Zal ik naar boven klimmen en een kijkje nemen?’ bood Thane aan.

‘Nee, dat hoeft niet. Het zal wel een kampeerder zijn geweest, zoals je zei.’

‘Je lijkt nog steeds van slag. Weet je zeker dat het wel gaat?’

‘Jawel. Maar ik wil nu graag naar huis.’

‘Dan gaan we terug.’

Toen we de doorgang passeerden, keek ik achterom, mijn blik omhoogrichtend naar de symbolen en vervolgens naar de bovenkant van de rots. Ik kon het niet met zekerheid zeggen, maar ik meende een glimp op te vangen van een gedaante die onopvallend langs de richel sloop, als om ons niet uit het oog te verliezen.