Hoofdstuk 8
Zou Sidra inderdaad geesten kunnen zien? Er moest toch een reden voor zijn dat ze over de klokkentoren had verteld en dat ze daarmee had gewacht tot Ivy buiten gehoorsafstand was. Als ze geesten waarnam – of iets anders wat haar ertoe dwong haar toevlucht te zoeken op gewijde grond – dan was het heel goed mogelijk dat ze niet wilde dat iemand dat wist. Zeker haar moeder niet, afgaande op wat ik zojuist had gezien en gehoord. Het feit dat ze mij tot deelgenoot had gemaakt, zou me troost moeten bieden, maar in plaats daarvan voelde ik me onrustig en slecht op mijn plek.
Toch had ik, toen ik terugreed door het stadje, een vaag gevoel van lotsbestemming, alsof ik hier met een bepaald doel naartoe was gebracht. Logisch was dat niet. Ik was immers nooit eerder in Asher Falls geweest en had ook nooit iemand ontmoet die er vandaan kwam. Het was een eenzame plek, van de rest van de wereld afgesneden door een meer vol geesten. Geen wonder dat de mensen hier zo vreemd waren…
Toen ik de grote weg op reed, hief ik mijn blik naar de verafgelegen bergen, waar een donkere wolk zich aftekende tegen het blauwe waas. De wolk leek voor mijn ogen neer te dalen, tot vlak boven de boomtoppen. Pas toen realiseerde ik me dat het helemaal geen wolk was maar een vlucht kraaien, op weg naar het zuiden voor de winter.
Er zat iets bijtends in de wind die door mijn open raam naar binnen waaide. Ondanks de warme dagen stond de herfst voor de deur, en ik zag op tegen de eenzaamheid die de winter altijd met zich meebracht. Ik weigerde echter vooruit te kijken. Wat had dat voor zin? Op dit moment was het nog volop dag. De weg lag verlaten voor me, en ik had alle gelegenheid om vrijuit te mijmeren.
Ik dwong mijn gedachten om terug te keren naar Sidra en Ivy. Wat een eigenaardig stel – Sidra, met haar korte zilverblonde haar en haar etherische uitstraling, en Ivy, met haar harde kantjes en overdreven lusteloosheid. Ik wenste dat ik had geprobeerd meer informatie over de waterval uit hen los te krijgen. Ik wilde weten waarom de mensen bang waren om ernaartoe te gaan, zeker gezien het feit dat Luna me juist had aangeraden om er een kijkje te gaan nemen. Waren de twee meisjes er vandaag ook geweest?
Uiteraard wist ik alles van krachtplekken – de overgangsplekken waar de sluier tussen onze wereld en de geestenwereld op zijn dunst is. De Kelten geloofden dat zulke plekken niet alleen een doorgang vormden voor geesten, maar ook voor demonen. Op de avond van Samhain zetten ze weerzinwekkende maskers op om de krachten van de chaos gunstig te stemmen. Denkend aan de oude legenden waarover vader me had verteld, zag ik plotseling het verminkte gezicht van Wayne Van Zandt voor me. Ik kon me haast niet voorstellen dat hij zichzelf zo had toegetakeld om kwade geesten tot bedaren te brengen, maar toch…
Mijn gedachten spatten uiteen toen er plotseling iets met een misselijkmakende klap tegen mijn voorruit sloeg. Ik gilde en hief automatisch mijn hand om mijn gezicht te beschermen. Toen besefte ik wat het was: een vogel die tegen de ruit was gevlogen. Toen ik in de spiegel keek, zag ik een hoop veren midden op de weg liggen. Een kraai, zo te zien.
Ik zette de auto langs de kant van de weg, stapte uit en liep langzaam naar de vogel toe. De veren bewogen niet, maar ik vestigde mijn hoop op de kans dat het beest alleen verdwaasd was. Ik had ze wel vaker als een blok op de grond zien storten nadat ze tegen een raam waren gevlogen, om ze een paar minuten later weer te zien opkrabbelen en wegvliegen. Een botsing met een rijdend voertuig zou echter heel wat meer impact hebben dan een bewegingloze ruit.
Toch zag ik geen bloed, en de nek was zo te zien niet gebroken. Omdat ik niet wist wat ik anders moest doen, tilde ik het lijfje voorzichtig op en droeg het naar de berm, waar ik het op een klaverbed legde. Ik bleef er een poos naast zitten, totdat mijn blik omhoog werd getrokken en ik zag dat er tientallen kraaien geluidloos waren neergedaald op takken en elektriciteitskabels. Het bood zo’n angstwekkende aanblik, dat mijn adem stokte. Ik dacht aan die donkere vlucht vogels die uit de bergen was komen zwermen, maar dit waren er meer. Véél meer. Ik was niet bang voor een aanval, maar de enorme hoeveelheid bezorgde me de rillingen.
Langzaam stond ik op en liep terug naar mijn auto. Ik startte de motor, draaide de ramen omhoog en reed vlug de weg op. Tot mijn opluchting volgden de vogels me niet.
Toen ik de afslag naderde, sprak ik mezelf streng toe. Ik had mijn verbeelding met me op de loop laten gaan. Die kraaien waren er waarschijnlijk de hele tijd al geweest; ik had ze alleen niet opgemerkt. En als ik verstandig was, dan hechtte ik niet te veel waarde aan het oudewijvenpraatje dat vogels niet alleen voorbodes waren van de dood, maar ook van krankzinnigheid. Ik ging geen verband leggen tussen die vermoorde kraai en alle vreemde dingen die er waren voorgevallen sinds ik in Asher Falls was gearriveerd. Ik ging me geen zorgen maken over het eigenaardige gedrag van de man op de begraafplaats, of over commissaris Van Zandts waarschuwing dat er gevaarlijke dieren in het bos rondzwierven. Ik ging niet piekeren over de vraag waarom Luna juist mij voor deze opdracht had gevraagd en waarom ze me had ondergebracht op een gewijde plek.
En bovenal ging ik niet nadenken over die toevallige ontmoeting met Thane Asher.
Laat op de middag belde ik mijn moeder, maar ze was nog niet voldoende hersteld van haar chemokuur om aan de telefoon te komen. Sinds haar diagnose, afgelopen voorjaar, had ze het grootste deel van haar tijd doorgebracht bij mijn tante Lynrose in Charleston, om tijdens haar behandeling dicht bij het ziekenhuis te zijn. Het had me een beetje gekwetst dat ze niet bij mij had willen logeren, maar gezien mijn lange werkdagen en veelvuldige gereis, was dit een betere regeling. Lynrose was met pensioen en kon zichzelf volledig aan mijn moeders herstel wijden. En als ik eerlijk was, moest ik toegeven dat die twee een hechtere band hadden dan mijn moeder en ik ooit zouden krijgen, hoeveel ik ook van haar hield.
Ik kletste een paar minuten met mijn tante, en daarna aten Angus en ik samen op de veranda. Hij leek net zomin een punt te maken van zijn goedkope hondenvoer als ik van de overrijpe banaan in mijn fruitsalade. Hij slobberde zijn kom helemaal leeg, en na afloop gingen we samen op het trappetje zitten om de zonsondergang te bekijken. Ondanks alle verontrustende voorvallen van de laatste paar dagen was het een moment van diepe vrede. Ik had nu al een sterkere band met Angus dan met de meeste mensen om me heen. Hij was de perfecte metgezel. Edel, trouw, en ik hoefde mijn geheim niet voor hem te verbergen. Hij wist al van de geesten.
Ik sprak zijn naam zachtjes uit om zijn gehoor te testen. Meteen draaide hij zijn kop om en legde zijn snuit op mijn knie, me met die zachte sprekende blik aanstarend. Ik krabde hem achter zijn afgesneden oren en legde toen mijn wang tegen zijn kop. Zijn vacht was ruw en samengeklit, en hij rook niet bepaald fris, maar ik wilde zijn complete vertrouwen winnen voordat ik onze vriendschap op de proef zou stellen door hem aan een bad te onderwerpen.
Lange tijd bleven we zo zitten. Verstrooid streelde ik Angus over zijn rug terwijl ik de steeds veranderende patronen van kleur en licht op het meer bewonderde. Tegen de tijd dat de schemering inviel, zat ik echter veilig binnen, waar de geesten niet konden doordringen. Ik luisterde naar muziek, las een poosje en ging vroeg naar bed. Het duurde niet lang voordat ik in slaap was gevallen. Als de bellen op de bodem van het meer klingelden, of als er een spookgezicht door mijn raam naar binnen gluurde, was ik me daar niet van bewust.
Ik droomde echter over beide.