Hoofdstuk 13

 

 

 

Kaarslicht maskeerde de vochtplekken en het loslatende behang in de eetkamer, maar de flauwe geur van schimmel volgde ons door de deuropening. Op tafel was echter niets te bespeuren van de aftakeling die de rest van het huis plaagde. Antiek porselein en kristal glinsterden op een ondergrond van roomwit kant, terwijl zilveren kandelaars een bloemstuk flankeerden dat was samengesteld uit tinten paars die zó perfect bij Luna’s jurk pasten, dat je zou denken dat zij de hand had gehad in de tafeldecoratie. Ik kon me niet voorstellen dat een vrouw in haar positie zo schaamteloos zou zijn, maar Luna was een raadsel. Ik vroeg me af of haar stralende voorkomen, net als het kaarslicht, een onderliggende imperfectie verhulde.

De tafel was overvloedig gedekt voor zo’n klein gezelschap, en ik moest denken aan Thanes eerdere opmerking over de extravagantie van het beeldhouwwerk op de begraafplaats – dat het geld wellicht beter aan de levenden besteed had kunnen worden. Ik had er geen verstand van, maar ik vermoedde dat zelfs een klein gedeelte van het servies op deze tafel al genoeg zou opbrengen om een lekkend dak te repareren. Waarom had de familie Asher House dan zo in verval laten raken?

Handgeschreven kaartjes wezen de gasten hun plaatsen, en na wat heen en weer geloop hadden we allemaal de juiste stoel gevonden. Pell Asher domineerde het hoofd van de tafel, en Maris nam nerveus plaats aan het andere uiteinde. Ik was er zeker van dat ze liever wat dichter bij haar echtgenoot had gezeten, maar etiquette en traditie schreven nu eenmaal voor dat zij als dame des huizes deze positie innam. Toen we allemaal zaten, merkte ik op dat Luna erin was geslaagd om naast Hugh te belanden, en ik vroeg me af of ze soms op het laatste moment met iemand had geruild. Ik durfde geen blik op Maris te werpen om mijn vermoeden bevestigd te krijgen. Het viel niet mee om haar aan te kijken, wetende dat haar man een affaire had met Luna. De ongemakkelijkheid van mijn situatie verbleekte echter bij die van haar.

Ik zat aan Maris’ rechterhand, Catrice Hawthorn aan haar linkerhand. Aan het andere eind van de tafel flankeerden Luna en Bryn de oude heer Asher, terwijl Thane en Hugh de middelste stoelen in beslag namen, recht tegenover elkaar. Ondanks het onbehagen van de arme Maris was dit de meest ideale tafelschikking voor mij, met Bryn Birch aan Thanes andere zijde. Ik zou het vreselijk hebben gevonden om een hele avond naast haar te moeten zitten.

Evenzogoed verheugde ik me niet op de maaltijd. De bibliotheek lonkte, en ik kon niet wachten om te beginnen, zeker als de documenten inderdaad zo belangwekkend zouden blijken als Thane had beloofd. Als restaurateur trachtte ik zo veel mogelijk trouw te blijven aan de oorspronkelijke opzet van een begraafplaats. Om die reden besteedde ik altijd uren aan het doorspitten van oude kranten en kerkboeken voordat ik zelfs maar een distel verwijderde. Het kwam echter niet vaak voor dat ik de kans kreeg foto’s uit de late negentiende eeuw te bestuderen. Dat vooruitzicht was bijna net zo opwindend als de mogelijkheid dat ik iets zou ontdekken over het verborgen graf.

Het graf. Ik kende mezelf goed genoeg om te weten dat ik geen rust zou vinden voordat ik wist wie er lag begraven. Het was zo’n eenzame en afgelegen locatie. Ik kon me niet indenken waarom je iemand op zo’n plek te ruste zou leggen. Het was een treurig stemmende gedachte.

Terwijl ik peinsde over een manier om aan antwoorden te komen, besefte ik dat de beste bron van informatie misschien niet het archief was, maar een van de mensen die hier aan tafel zaten. Zo oud was het graf niet. Alle aanwezigen hadden vermoedelijk al geleefd toen de teraardebestelling had plaatsgevonden, met uitzondering van Thane. En mijzelf, uiteraard.

Eerder had ik erover getwijfeld of ik mijn ontdekking moest onthullen, maar nu zag ik eigenlijk niet in wat het voor kwaad zou kunnen om een paar vragen te stellen. Tenslotte was het graf niet gebruikt om overhaast van een lichaam af te komen. Het was een beschutte plek, maar er was geen moeite gedaan om het graf aan het oog te onttrekken. Integendeel, het was versierd met kiezels en schelpen en gemarkeerd met een grafsteen. En ooit had iemand ervoor gezorgd dat de grond eromheen vrij bleef van begroeiing.

‘Wat ben je stil,’ merkte Thane op, terwijl we begonnen aan de eerste gang: een verrukkelijke pompoensoep met een vleugje curry. ‘Heeft grootvader soms iets gezegd waardoor je van slag bent?’

‘Waarom denk je dat?’

‘Hij kan moeilijk zijn.’

‘Werkelijk? Ik vond hem charmant.’

Thane grijnsde. ‘Ik heb geen idee of je een grapje maakt, maar ik vermoed van wel.’

Ik haalde mijn schouders op. ‘Een beetje wel, ja, maar hij gedroeg zich keurig. We hebben over kerkhoven gepraat.’

Thanes groene ogen schitterden in het kaarslicht. ‘Is dat alles?’

‘Grotendeels.’

Hoewel hij me met een onderzoekende blik opnam, liet hij de kwestie verder rusten en wendde zich tot Bryn. Ik probeerde een praatje aan te knopen met Maris, maar na een paar halfslachtige pogingen gaf ik het op en liet Catrice het initiatief nemen in het gesprek. Die taak leek ze maar al te graag op zich te nemen. Terwijl ze knabbelde aan de knapperige schouderkarbonade, babbelde ze honderduit over de trekbewegingen van de plaatselijke vogelpopulatie.

Al dat gepraat over vogels deed me denken aan de arme kraai die de vorige dag tegen mijn voorruit was gevlogen. De herinnering aan dat bewegingloze lijfje bracht me nog steeds van mijn stuk, om niet te spreken over al die vogels die me vanuit de boomtoppen hadden gadegeslagen. Ik vroeg me af of Catrice zo’n samenkomst als een soort voorteken zou opvatten of dat ze een logische verklaring zou hebben voor het vreemde gedrag van de dieren.

‘Volgens mij komt het doordat er zoveel buitenstaanders naar dit gebied zijn gekomen,’ zei ze. ‘De natuurlijke balans is verstoord.’

Ik keek op, me afvragend of ik mijn gedachten soms hardop had uitgesproken. Toen realiseerde ik me echter dat ze het niet langer over de vogeltrek had, maar over migratie van mensen. In het bijzonder het aantal nieuwkomers dat zich in Asheville, in North Carolina, had gevestigd, waar Catrice klaarblijkelijk mede-eigenaar was van een kunstgalerie.

‘Begrijp me niet verkeerd. Zakelijk gezien profiteren we ervan, maar in creatief opzicht ervaar ik het als verstorend.’ Ze proefde een geroosterde biet. ‘Ze noemen dit het nieuwe Sedona, wisten jullie dat? Volgens mystici zijn er hier meer vortexen dan in welk ander deel van het land dan ook.’

‘Wat is een vortex?’ vroeg Thane.

‘Een poort, als je in dat soort dingen gelooft.’

‘Een poort waarnaartoe?’ vroeg hij op geamuseerde toon.

‘Naar de andere wereld,’ antwoordde Bryn, zich in het gesprek mengend. ‘Het rijk van de doden.’

Catrice’ ogen sprankelden terwijl ze me over de tafel aankeek. ‘Ben jij er geweest de laatste tijd?’

‘In… Asheville, bedoel je? Niet sinds mijn kindertijd. De familie van mijn vader komt uit die streek. Ik herinner me dat we er eens doorheen zijn gereden toen ik klein was.’

‘Merkte je iets van de overgang?’ vroeg ze.

‘Overgang?’

‘Dat gevoel van complete lichtheid als je de doorgangen passeert. Het lijkt een beetje op vliegen,’ zei ze dromerig.

Pell Asher staarde Catrice met opgetrokken wenkbrauwen aan. ‘Complete lichtheid? Complete flauwekul, als je het mij vraagt.’

Catrice, niet in het minst ontmoedigd, leunde naar voren en glimlachte. ‘Luister, Pell, je weet net zo goed als ik dat er allerlei geheimen in deze bergen schuilen. Kijk maar eens.’ Ze gebaarde met haar hand naar de hoge ramen achter mij.

Onwillekeurig wierp ik een blik over mijn schouder, maar buiten was alles donker. In gedachten haalde ik me de steile hellingen voor de geest die majestueus oprezen uit het bos en de mist.

‘Cat heeft gelijk,’ zei Bryn. ‘De Appalachians zijn eeuwenoud. Ouder nog dan de Himalaya, en net zo spiritueel.’

Iets aan dit gesprek zat me niet lekker. Ik had het vreemde gevoel dat ik werd getest, maar ik kon me niet voorstellen waarom. Toen herinnerde ik me wat Ivy had gezegd over de waterval; dat het een krachtplek was. Mensen gingen ernaartoe omdat ze hoopten een glimp van de hemel op te vangen. Nu bleven ze weg omdat ze bang waren.

Bang waarvoor? Welk kwaad was die dag door de wind aangevoerd?

‘Over geheimen gesproken.’ Ik reikte naar mijn wijnglas. ‘Ik heb vandaag een interessante ontdekking gedaan.’

‘O ja?’ informeerde Catrice beleefd.

‘Ik heb een verborgen graf gevonden.’

Als ik mijn kleren had uitgetrokken en naakt op de tafel had gedanst, zou ik geen grotere verbijstering hebben opgewekt dan nu het geval was. Er viel een doodse stilte, die alleen werd verbroken door iemand die scherp naar adem hapte. Toevallig keek ik Luna’s kant op. Een schaduw gleed over haar gezicht, en er flitste iets door haar ogen wat heel goed angst zou kunnen zijn. Heel even viel het masker af en staarde ik in het grauwe, verweerde gezicht van een veel oudere vrouw. De illusie was kortstondig en ongetwijfeld een bedrieglijke speling van het flakkerende kaarslicht, want een seconde later zag ze er weer precies hetzelfde uit. Ik moest echter opnieuw denken aan die middag bij het huis van Covey, toen het had geleken alsof ze voor mijn ogen veranderde – transforméérde.

Thane draaide zich naar me toe. ‘Heb je een verborgen graf gevonden op de begraafplaats? Waar precies?’

Met moeite wendde ik mijn blik af van Luna. ‘Nee, niet op de begraafplaats. Aan de andere kant van de heuvel, in het laurierbos.’

De emotionele onderstromen in het vertrek waren nu zo sterk, dat ik mijn nekharen voelden rijzen. Ik vroeg me af of ik een ernstige inschattingsfout had gemaakt. Misschien had ik me aan mijn eerste ingeving moeten houden en moeten zwijgen over dat graf.

‘Wat had je te zoeken aan de andere kant van de heuvel?’ vroeg Pell Asher, op een toon die haast dreigend was. ‘Heeft niemand je voor die plek gewaarschuwd?’

Ik keek op, alert op elke nuance. ‘Wat bedoelt u?’

‘Hij bedoelt het laurierbos,’ zei Thane. ‘Je kunt er gemakkelijk in verdwalen.’

‘O… Ja, dat weet ik. Zoals ik al zei, mijn vader is opgegroeid in de bergen.’

‘Waarom waag je je dan toch in zo’n bos?’ vroeg Hugh. Van alle mensen aan tafel was hij het moeilijkst te peilen, misschien omdat zijn gezicht zo onwerkelijk knap was.

Hoe moest ik zijn vraag beantwoorden? Na mijn gesprek met Wayne Van Zandt wilde ik niet over Angus beginnen. Hoe minder mensen van zijn bestaan wisten, hoe beter. En vreemd genoeg voelde ik de neiging mezelf te verdedigen tegen al die afkeuring.

‘Ik wilde de omgeving verkennen. Ik dacht dat de waterval ergens in de buurt was. Luna had me aangeraden die eens te gaan bekijken.’ Ik zond haar een glimlach, maar die beantwoordde ze niet.

‘Er is een veel gemakkelijkere manier om bij de waterval te komen,’ zei Thane. ‘Ik kan het je laten zien, als je nog steeds wilt gaan. Maar wat dat graf betreft…’ Zijn uitdrukking werd ernstig. ‘Waarom heb je me daar vanmiddag niets over verteld?’

‘Ik was verrast door je komst. Ik denk dat ik het gewoon ben vergeten.’

‘Heb je Wayne Van Zandt gebeld?’

‘Het leek me geen zaak voor de politie.’ Ik liet mijn blik over de gezichten glijden. Alle ogen waren op mij gericht, en opnieuw moest ik denken aan al die vogels in de boomtoppen. ‘Misschien moet ik wat duidelijker zijn. Het graf is niet zozeer verborgen, het ligt afgelegen. Het heeft zelfs een grafsteen.’

‘Staat daar een inscriptie op?’ vroeg Thane.

‘Jammer genoeg niet. Geen naam, geen geboorte- of sterfdatum, maar wel een symbolische afbeelding: een roos en een rozenknop. Dat wijst soms op de gezamenlijke begrafenis van een moeder en kind. En de aanwezigheid van een afgesneden stengel zou op een plotselinge of onverwachte dood kunnen duiden.’

Ik zweeg even, maar niemand zei iets. Het leek wel alsof ze allemaal afwachtend hun adem inhielden. ‘De ligging is nog interessanter,’ vervolgde ik. ‘Traditioneel zijn graven in het Zuiden naar de opgaande zon gericht. Voeten naar het oosten, noemen we dat. Ooit werd een noord-zuidligging bewaard voor verschoppelingen en ongewenste types – degenen die werden verbannen vanwege hun morele tekortkomingen.’

‘Net zoiets als een brandmerk,’ zei Bryn, en ik meende een spottende ondertoon in haar stem te horen.

‘Zo zou je het kunnen zien.’ Ik keek mijn tafelgenoten een voor een aan. ‘Wist niemand van jullie van het bestaan van dat graf?’

‘Waarom zouden we?’ Hughs schouderophalen was een beetje té nonchalant. ‘Je zei zelf al dat het een afgelegen plek is. Waarschijnlijk ligt dat graf er al tijden. Als je ver genoeg de heuvels in gaat, vind je er vast nog meer.’

‘Maar dit graf is niet historisch,’ zei ik. ‘Ik schat dat het niet ouder is dan dertig of veertig jaar.’

Hugh keek sceptisch. ‘Hoe kun je dat weten? Je zei dat het niet gedateerd is.’

‘Ik ga af op de stijl en de staat van de gedenksteen. En ik zal jullie nog iets vertellen over dat graf… Iémand weet dat het er is. Het perceel is jarenlang onderhouden.’

‘Hoe bedoel je, onderhouden?’ Dat was Luna.

‘De aarde is aangeharkt, vrij van gras en andere begroeiing. Ook dat is merkwaardig, want dat zie je maar zelden in deze contreien.’

‘Fascinerend,’ zei Bryn.

Maris stond abrupt op. Het schrapen van haar stoelpoten op de hardhouten planken bezorgde me een schok. Ik was haar helemaal vergeten.

Catrice raakte haar arm aan. ‘Gaat het? Je ziet zo bleek.’

Maris bracht haar hand naar haar voorhoofd. ‘Excuseer me… Ik voel migraine opkomen…’ Ze had de woorden nog niet uitgesproken, of ze draaide zich om en ontvluchtte de kamer.

Hoewel er een ongemakkelijke stilte viel, leek met haar vertrek een deel van de spanning weg te vloeien. Ik dacht echter niet dat het veel met Maris te maken had. Elke afleiding zou welkom zijn geweest.

‘Nou? Waar wacht je op?’ snauwde Pell Asher tegen zijn zoon. ‘Ga achter je vrouw aan.’

Aan Hughs gezicht te zien zou hij liever een vuurpeloton tegemoet treden, maar hij knikte en excuseerde zich beleefd tegenover de andere gasten. Mijn blik was ondertussen op Luna gericht. Ik kende haar niet goed genoeg om haar uitdrukking te kunnen lezen, maar als ik een gok moest wagen, zou ik zeggen dat ze behoorlijk tevreden was over zichzelf.

Thane gebruikte de onderbreking om ons te excuseren. ‘Het wordt al laat, en ik heb Amelia een rondleiding door de bibliotheek beloofd.’

‘Je komt terug,’ zei Pell Asher.

Het was geen vraag, geen uitnodiging, maar een uitgemaakte zaak.

Opnieuw gingen mijn stekels overeind staan. Dat zullen we nog wel eens zien, dacht ik. Ik knikte en mompelde iedereen gedag. Terwijl we het vertrek uit liepen, keek ik nog één keer over mijn schouder.

Luna, Catrice en Bryn hadden zich allemaal rond de oude man geschaard, zoals ze eerder met Hugh hadden gedaan. Ik zag een van hen zijn arm strelen, terwijl een ander zijn wijnglas bijvulde. Het was een vreemd, verontrustend tafereel, en ik wendde vlug mijn blik af, bang dat ik te veel zou zien.