Hoofdstuk 10
Toen ik thuiskwam, stond Thane Asher me op de veranda aan de voorkant van het huis op te wachten. Ik had het portier nog niet geopend, of Angus wrong zich langs me heen en vloog op de veranda af. Ik riep hem, op scherpe toon, maar dat had niet gehoeven. Na wat waarschuwend geblaf en behoedzaam gesnuffel ging de hond liggen en liet zich gedwee door Thane op zijn kop krabben.
Lekkere waakhond ben jij, dacht ik. Maar toen herinnerde ik me hoe hij die eerste avond tussen mij en de geest was gaan staan en hoe hij nog maar een kwartiertje geleden zijn tempo aan het mijne had aangepast terwijl hij me terug had geleid naar de auto. Wat zou ik zonder hem zijn begonnen? Misschien strompelde ik dan nu nog hopeloos verdwaald rond in dat laurierbos.
‘Wie is dit?’ vroeg Thane, toen ik naar de veranda toe liep.
‘Angus.’ Bij het horen van zijn naam – of mijn stem – kwam de hond overeind en draafde naar me toe. Ik boog me voorover om hem te aaien.
‘Wat is er met hem gebeurd?’
‘Volgens Luna Kemper is hij gebruikt als lokhond.’
Thanes uitdrukking veranderde niet, maar ik meende iets donkers en gevaarlijks over zijn gezicht te zien flitsen, waardoor ik me afvroeg of er soms een laag prikkeldraad onder die gladde ondoordringbare façade lag. Hij keek me recht aan, met een elektrificerende blik die me volledig overviel. Toen liep hij naar de hond toe, knielde naast hem neer en liet zijn hand zachtjes over de uitgemergelde ribbenkast glijden, onderwijl zachte woordjes mompelend om het dier gerust te stellen. Ik had geen idee wat hij zei, maar Angus duwde zijn neus vol genegenheid tegen Thanes bovenarm.
Ik krabde aan een van de schrammen op mijn arm. Het prikte, maar vreemd genoeg was dat een geruststellend gevoel. ‘Ik heb commissaris Van Zandt over de hondengevechten verteld. Ik dacht dat hij het wel zou willen weten.’
‘Wat zei hij?’ Thane onderzocht de stompjes van Angus’ oren en omvatte toen zijn snuit om zijn gebit te inspecteren. De hond liet het allemaal toe zonder zelfs maar te piepen.
‘Hij zei dat hij uit zou kijken naar eventuele kennels in de omgeving, maar ik weet niet of ik veel waarde hecht aan die belofte.’
‘Zit er maar niet over in.’ Thane kwam overeind en veegde zijn handen af aan zijn spijkerbroek. Hij droeg dezelfde zwarte trui als op de veerboot.
Onwillekeurig merkte ik op hoe strak het kledingstuk om zijn brede schouders spande. Ik had zo’n vermoeden dat hij een geduchte tegenstander zou zijn als iemand hem tegen zich in het harnas zou jagen.
‘Als er hier ergens hondengevechten worden gehouden, dan kom ik daar wel achter en maak ik er een eind aan.’
‘Hoe?’
Hij keek me opnieuw aan, zijn ogen levendig en vastberaden. ‘Over de details kun je maar beter niet te veel nadenken.’
Iets in zijn stem alarmeerde me, een minuscuul scheurtje waardoor het prikkeldraad zichtbaar werd. Zelf was ik ook boos geweest toen ik had gehoord wat Angus was overkomen, maar Thane Asher was een man die over invloed en middelen beschikte. Ik had geen idee hoe hij zijn woede zou botvieren.
Ik begroef mijn hand in Angus’ vacht, zodat Thane niet zou zien hoe erg ik nog beefde. Ik was de schrik van die middag nog niet te boven, maar als ik ergens in uitblonk, dan was het wel het verbergen van mijn gevoelens. Ik vertrok dan ook geen spier toen Thanes blik op mijn verfomfaaide uiterlijk bleef rusten. Ik meende zijn trekken te zien verzachten, maar dat kan verbeelding zijn geweest.
‘Wat is er met jou gebeurd?’ vroeg hij.
Ik was niet van plan hem iets te vertellen. Als hij geen ervaring had met het bovennatuurlijke, zou hij het niet begrijpen. Mijn beschrijving van een kwade wind zou ongetwijfeld gegrinnik of medelijden uitlokken, en ik had geen zin om mezelf belachelijk te maken. Mijn privéleven hield ik graag voor mezelf, en mijn gave om geesten te kunnen zien, was een bijzonder persoonlijke kwestie. Bovendien wilde ik de locatie van het graf niet verklappen. Nog niet. Niet tot ik de tijd had gehad om er rustig over na te denken.
Dus streek ik met mijn hand door mijn haar en haalde mijn schouders op. ‘Ik ben verstrikt geraakt in een doornstruik. Beroepsrisico.’
‘Volgens mij kun je beter wat jodium op die schrammen doen.’
‘Dat doe ik later wel.’
‘Daarmee bedoel je: zodra ik ben vertrokken.’
Ik glimlachte flauwtjes. ‘Vergeef me mijn gebrek aan manieren. Ik kom net thuis van mijn werk en verwachtte geen bezoek.’
Mijn subtiele terechtwijzing had het bedoelde effect, want even keek hij gepast schuldbewust. ‘Sorry dat ik zomaar langskom, maar ik zal niet te veel van je tijd in beslag nemen.’ Hij gebaarde naar de veranda. ‘Zullen we heel even gaan zitten?
Ik aarzelde. De zon stond al laag. Het zou nu snel donker worden, en hoewel ik wist hoe ik mezelf tegen geesten moest beschermen, had ik nog nooit zo dicht bij een ontheiligde begraafplaats gewoond. Ik had geen idee wat er uit dat meer zou opstijgen. Het leek me beter om geen risico’s te nemen.
‘Ik beloof je dat ik niet lang blijf,’ zei hij. ‘Ik zou het graag even met je over Thorngate hebben.’
Vanbinnen slaakte ik een zucht. Alles waar ik naar verlangde, was een heet bad, een kalmerend kopje kamillethee en Angus die de wacht hield op de achterveranda. Ik was echter de dochter van mijn moeder, en de zuidelijke wellevendheid zat net zozeer in mijn karakter ingebakken als de regels van mijn vader. Dus knikte ik en glimlachte beleefd terwijl ik naar het trappetje liep.
Bij het ondergaan van de zon was de lucht afgekoeld, en het bos leek ons in te sluiten. Ik kon de naaldbomen ruiken, die dreigend opdoemden tegen de donker wordende hemel, als dichte gelederen van torenhoog oprijzende wachters. Ik trok Angus tegen me aan terwijl Thane en ik naast elkaar op de veranda gingen zitten.
‘Je wilde het over Thorngate hebben?’ zei ik.
Hij zweeg even, terwijl zijn blik over het landschap gleed. Ik kreeg de indruk dat hij naar woorden zocht. ‘Ik ben er al in geen jaren meer geweest. Hoe erg is het?’
‘Ik heb erger gezien.’ Onderzoekend keek ik hem aan. Hij staarde recht voor zich uit. Uit zijn profiel kon ik niets opmaken. Instinctmatig wist ik echter dat hij helemaal niet met zijn gedachten bij de begraafplaats was, en ik begon me een beetje ongerust te voelen. Waarom was hij gekomen?
Hij draaide zich plotseling om en betrapte me erop dat ik naar hem staarde. Vlug wendde ik mijn blik af, terwijl ik mijn nek voelde gloeien.
‘Ik zal je een geheimpje vertellen over Thorngate,’ zei hij. ‘Bij maanlicht is het op zijn mooist. Er is een gedeelte in de buurt van het mausoleum dat speciaal is ontworpen om ’s nachts bekeken te worden.’
Ik dacht aan de stenen engelen met hun vreemde opgeheven gezichten en de zilverkleurige begroeiing van salie, alsem en duizendblad. ‘Ik herkende de resten van een witte tuin,’ vertelde ik hem. ‘Ik heb er thuis ook eentje, dus ik kan me goed voorstellen hoe mooi de begraafplaats in het maanlicht is. Zeker met al die beelden. De gezichten zijn heel bijzonder.’
‘Ja,’ zei hij droogjes. ‘Wij Ashers zijn er altijd goed in geweest om fraaie monumenten voor onszelf te bouwen.’
‘Wat is daar mis mee?’
‘Niets, op zich, alleen zijn we een beetje doorgeschoten in onze zelfgerichte praalzucht. Soms vraag ik me af of al dat geld dat aan de doden is gespendeerd, niet beter naar de levenden had kunnen gaan.’
‘Maar begraafplaatsen zijn bedoeld voor de levenden,’ zei ik. ‘En degenen die de doden eer betonen, hebben doorgaans ook diep respect voor het leven.’
Hij zond me een blik die ik met de beste wil van de wereld niet kon doorgronden. ‘Je weet echt niet veel van ons, hè?’
Een breekbaar randje aan zijn stem riep opnieuw vragen bij me op over zijn verstandhouding met zijn familie. Toch zei ik niets en haalde slechts mijn schouders op.
Inmiddels had Angus zich tussen ons in geïnstalleerd, zodat we hem allebei gemakkelijk konden aaien. Hij was geen domme hond. Ik krabde hem achter een van zijn oorstompjes, terwijl Thane steeds opnieuw met zijn hand over de scherpe richel van zijn rug streek. De ritmische beweging werkte kalmerend, en ik begon te ontspannen.
‘Hoe ben je eigenlijk in dit vak verzeild geraakt?’ vroeg hij.
‘Mijn vader was jarenlang opzichter van begraafplaatsen. Hij heeft me al heel jong waardering bijgebracht voor oude zuidelijke kerkhoven. Als kind dacht ik dat de begraafplaats vlak bij ons huis betoverd was. Het was mijn favoriete speelplek. Ik noemde het mijn koninkrijk.’
‘Sta je daarom bekend als de Graveyard Queen?’
‘Hoe ben je dat nu te weten gekomen?’ vroeg ik verbaasd.
‘Ik heb je opgezocht op internet.’
‘En?’
‘Je hebt al heel wat bereikt voor iemand die zo jong is. Een bachelorsgraad in antropologie, een master in archeologie, en je hebt twee jaar voor de staatsarcheoloog gewerkt voordat je je eigen bedrijf hebt opgestart. Heel indrukwekkend allemaal.’
‘Zo te horen heb je nogal wat moeite gedaan om dingen over mij te weten te komen,’ zei ik koeltjes.
‘Niet echt. Het stond allemaal op je website.’
‘O. Ja, natuurlijk.’
Hij grijnsde, en het viel me op hoe jong en aantrekkelijk hij eruitzag wanneer hij glimlachte. Dat zou hij vaker moeten doen… maar hetzelfde gold ongetwijfeld voor mij.
‘Twijfelde je aan mijn kwalificaties?’ vroeg ik.
‘Nee. Ik was nieuwsgierig naar jou.’
Daar wist ik niets op te zeggen. Ik keek hem niet aan, maar ik wist dat zijn ogen op me rustten. Van die blik was ik me net zo bewust als van het schrijnen van mijn schrammen.
‘Eerlijk gezegd heb ik wel iets meer gedaan dan alleen je website bekijken,’ bekende hij. ‘Ik kwam een krantenartikel tegen over de restauratie van die begraafplaats in Charleston, afgelopen voorjaar.’
‘Oak Grove,’ zei ik, en mijn adem stokte even bij de herinnering.
Het litteken van de messteek die de moordenaar me had toegebracht, tintelde op mijn bovenarm, hoewel de wond al maanden geleden was geheeld. De wonden aan de binnenkant zaten dieper. De angst was weg, in elk geval overdag, maar de herinnering aan de uren dat ik in de val had gezeten, zou me nog jarenlang genadeloos kwellen.
Waarschijnlijk voelde Thane aan dat ik er liever niet over sprak, want hij zei er verder niets over. Zijn blik was echter zacht en zo onnadrukkelijk uitnodigend, dat ik de wens voelde om hem in vertrouwen te nemen. Plotseling hunkerde ik ernaar om alles eruit te gooien wat me al die maanden daarvoor was overkomen. Ik kende Thane echter amper. Ik kon hem niet vertellen over een door geesten achtervolgde moordenaar. En al helemaal niet over Devlin.
Minutenlang zeiden we niets. Op een gegeven moment bedacht ik dat ik met Devlin altijd de behoefte had gevoeld om zulke lange stiltes te vullen, maar Thanes zwijgen stoorde me niet. Zijn hand streelde nog steeds Angus’ rug, en ik ontspande nog meer. Misschien was ik na die beproeving in het laurierbos simpelweg te uitgeput om me ertegen te verzetten. Als het niet tegen de schemering had gelopen, dan zou ik met alle plezier zo zijn blijven zitten, maar het werd hoog tijd dat ik te weten kwam wat het werkelijke doel van Thanes bezoek was.
‘Je bent niet gekomen om het over Thorngate te hebben, toch?’ vroeg ik. ‘Waarom ben je hier echt?’
De hand bleef stil op Angus’ rug liggen, en hij keek op. ‘Ik wil je om een gunst vragen.’
Ik fronste mijn wenkbrauwen. ‘Wat voor gunst?’
‘Heb je al plannen voor vanavond?’
Die vraag had ik niet verwacht. Het vreedzame, vriendschappelijke gevoel verdween, en ik merkte dat ik me in mezelf terugtrok. ‘Vroeg eten en vroeg naar bed,’ antwoordde ik stijfjes. ‘Ik sta op bij het krieken van de dag.’
‘Zou je voor één keer een uitzondering kunnen maken? Ik zou het fijn vinden als je meeging naar een dineetje in Asher House. Die geven we zo nu en dan. Mijn grootvader is lang geleden begonnen met de traditie, toen er moeilijke tijden aanbraken voor de gemeenschap. Banen verdwenen, mensen trokken weg. Door middel van die etentjes wilde grootvader zich solidair tonen met de inwoners. Een nobel streven op zich, maar de afgelopen jaren is er weinig van overgebleven. Het is steeds hetzelfde groepje mensen. Doodsaai. We zitten te springen om nieuwe gezichten.’
Een kil briesje deed me huiveren. ‘Dank je, maar ik ben niet zo gek op etentjes. En al was dat wel zo, dan had ik nog niets om aan te trekken. Ik heb voornamelijk werkkleding meegebracht.’
Zijn blik dwaalde over me heen. ‘Wat mij betreft, kun je komen zoals je nu bent.’
Ik lachte ongemakkelijk. ‘Nou, douchen moet nog wel lukken.’
‘Dus je komt?’
Ik schudde mijn hoofd. ‘Sorry, ik ben echt niet in de stemming voor een feestje. Ik heb een lange dag achter de rug.’ Bovendien had ik tijd nodig om de gebeurtenissen van die middag te verwerken.
‘Dan zal ik wat overtuigender moeten zijn,’ zei hij langzaam.
‘En dat betekent…’
‘Volgens mij heb ik iets wat jij graag wilt.’
Mijn hartslag versnelde bij het horen van zijn veelbetekenende toon, hoewel ik vermoedde dat hij me slechts plaagde. ‘Wat mag dat dan wel zijn?’
‘Een heleboel van de oude begraafplaatsdocumenten liggen in Asher House opgeslagen. Ik zou ervoor kunnen zorgen dat je ze kunt bekijken.’
‘Luna zei dat de gegevens in de bibliotheek te vinden zijn.’
‘Sommige wel, ja, maar de écht interessante dingen niet. Als je komt eten, dan regel ik dat je alles kunt inzien.’
‘Dat riekt naar chantage,’ zei ik op beschuldigende toon.
Hij grijnsde. ‘Kan ik je verleiden door je te vertellen dat er heuse foto’s van de begraafplaats zijn uit de late negentiende eeuw? Het zou heel goed kunnen dat de oorspronkelijke plattegrond er ook tussen zit, en wie weet kunnen we zelfs de familiebijbel opdiepen.’
Ik dacht opnieuw aan dat verborgen graf en vroeg me af of daar iets over terug te vinden zou zijn in de familiearchieven van de Ashers. Ik wilde weten wie daar begraven lag. In feite móést ik het weten. Ongeïdentificeerde graven waren me een gruwel.
‘Je bent een genadeloze onderhandelaar,’ zei ik met een zucht.
De groene ogen glansden. ‘Zal ik je om kwart voor acht ophalen?’
‘Nee, dank je. Ik rijd liever zelf.’
‘Zodat je kunt vertrekken wanneer je wilt?’
Ik haalde mijn schouders op.
Hij knikte. ‘Kan ik inkomen. Dan zie ik je om acht uur. Je kunt het huis niet missen. Het ligt net voorbij de begraafplaats. Je hoeft alleen de kreek maar over te steken, en je bent er.’