Hoofdstuk 33
Ik belde een dierenartspraktijk in de buurt van mijn huis in Charleston en sprak af dat ik langs zou komen met Angus. Ik bleef bij hem tijdens het onderzoek en de inentingen, en terwijl hij gewassen en geborsteld werd, deed ik een paar boodschappen. Toen we enkele uren later op de veranda van tante Lynrose stonden, zagen we er allebei op ons voordeligst uit.
Mijn tante bewoonde een smal huis met twee verdiepingen, dat op een afstandje van de weg was gebouwd, zoals gebruikelijk in de historische buurt. Ze had het pand jaren eerder gekocht, voordat de onroerendgoedmarkt was geëxplodeerd, en zou ongetwijfeld een klein vermogen opstrijken als ze ooit zou besluiten het te verkopen. Dat zou ze echter nooit doen, hoewel ze steen en been klaagde over de belastingen. Ik was dol op het huis. Het had een ouderwets soort charme en ademde de sfeer van het oude Zuiden.
Tante Lynrose zette grote ogen op toen ze de deur opende en mij achter de hordeur zag staan. Als altijd was ze elegant gekleed, in een roomwitte linnen broek en een beige, met geborduurde bloemen versierde tuniek. Een vleugje van haar parfum drong door de hor, en ik werd meteen teruggevoerd naar al die zwoele zomeravonden waarop ik in het open raam naar haar en moeder had zitten luisteren.
Ze legde haar hand op haar hart. ‘Lieve hemel, kind. Ik verwachtte je helemaal niet! Waarom heb je ons niet laten weten dat je kwam? Dan zou ik een lunch hebben gemaakt. Of besteld.’ Bij die laatste woorden knipoogde ze. Haar blik viel op Angus, en haar ogen werden nog groter. ‘Wat is dát in vredesnaam?’
‘Mijn hond. Hij heet Angus.’
‘Je hond?’ Ze rilde terwijl ze de veranda op stapte. ‘Grote genade, wat is er met het arme beest gebeurd?’
‘Hij is gebruikt voor hondengevechten. Daarna hebben ze hem in het bos gedumpt.’
‘O, hemel.’ Ze gaf hem een aarzelend klopje op zijn kop. ‘Nu, je moet hem maar meenemen naar achteren. Je moeder zit in de tuin. Pas op dat je haar niet halfdood laat schrikken met dat… met Angus. Ik ga thee inschenken.’ Na deze woorden verdween ze in het huis.
Ik gebaarde naar Angus dat hij me moest volgen over het smalle, met bloeiend siergras omzoomde pad dat naar de achtertuin leidde. Moeder mocht dan een perfecte huisvrouw zijn, tante Lynrose was degene met de groene vingers. De tuin was spectaculair in deze tijd van het jaar. De laatste zomerrozen vermengden zich met de osmanthus en de camelia’s, omheind door buxushaagjes, die langs paadjes en lage, door het middaglicht bestreken muren slingerden.
Mijn moeder zat achterovergeleund in een lage groengestreepte tuinstoel, met een geopend boek op haar schoot. Ze zat heel stil, haar wang tegen het kussen, en even dacht ik dat ze sliep. Mijn borst trok pijnlijk samen toen ik haar uitstekende jukbeenderen en grauwe teint zag. Net als mijn tante was ze altijd slank geweest, maar nu was ze broodmager. Ook ontdekte ik nieuwe rimpels in haar gezicht en een trilling in haar hand toen ze die optilde om een pagina om te slaan. Maandenlange chemokuren hadden hun tol geëist, maar toch was ze nog steeds de mooiste vrouw die ik ooit had gezien. Hoe ziek ze ook was, haar pruik was perfect gekapt, en ik zag een lichtroze glans op haar lippen. Ze droeg een gebloemde rok en een mooi blauw vest, hoewel het een hete vochtige dag was.
‘Mama,’ zei ik, heel zachtjes.
Geschrokken keek ze op. Zodra ze me zag, schonk ze me echter een zeldzaam warme glimlach, die me bijzonder blij maakte dat ik was gekomen. ‘Amelia! Hoelang sta je daar al? Ik heb het hek niet eens gehoord.’
‘Ik kom pas net aanlopen.’ Ik liep naar haar toe en knielde naast de stoel. Ze tilde haar hand op om het haar uit mijn gezicht te strijken. Misschien was het mijn verbeelding, maar ik had het gevoel dat haar koele vingers even op mijn wang bleven rusten. Toen ontdekte ze Angus, en net als Lynrose rilde ze licht.
‘Amelia Rose Gray, wat zullen we nu krijgen?’
‘Dat is Angus. Ik heb hem in de bergen gevonden en ik houd hem.’
Ze trok een wenkbrauw op. ‘Wel, natuurlijk, liefje, als je dat graag wilt. Je hebt je eigen huis, je eigen regels.’ Ze pauzeerde even. ‘Zo te zien is het arme beest door de mangel gehaald.’
‘Dat zou je wel kunnen zeggen, ja.’
‘Ik voel met hem mee.’
Angus, de schat, gedroeg zich voorbeeldig. Hij gromde of blafte niet en probeerde zich niet op te dringen. Hij bleef bescheiden op de achtergrond, alsof hij mijn moeders terughoudendheid aanvoelde. Zelfs toen ze aarzelend haar hand naar hem uitstak, kwam hij niet naar haar toe om haar te besnuffelen. In plaats daarvan trok hij zich terug op een plekje onder een grote eik en sloeg ons behoedzaam gade.
‘Lyn vertelde dat je de stad uit was. Werk je aan een restauratie?’ vroeg mijn moeder, toen ik in een tuinstoel vlak bij haar was gaan zitten.
‘Inderdaad. Heeft ze je niet verteld waar ik was?’
Even verscheen er een frons op haar voorhoofd. ‘Dat zou kunnen, maar in dat geval ben ik het weer vergeten.’
Ik stond op het punt het haar zelf te vertellen toen Lynrose door de achterdeur kwam met een dienblad met drie glazen ijsthee. ‘Je moet die hond maar wat water geven, Amelia,’ zei ze. ‘Het is heet, ook al waait het. Volgens mij komt er onweer. Het is zo benauwd…’
Ik liet haar kletsen over het weer en liep naar de tuinslang om een kom voor Angus te vullen. Toen ik me weer bij mijn moeder en mijn tante voegde, waren ze overgegaan op een ander onderwerp.
Mijn tante gaf me een glas ijsthee. ‘Ik vertelde Etta net over een kennis van jou die ik laatst tegenkwam. Ik stond in de rij bij de supermarkt toen ik iemand achter me hoorde zeggen dat ze was opgegroeid in Trinity. Tja, toen moest ik natuurlijk een praatje aanknopen. Het bleek dat ze één of twee klassen lager zat dan jij op school, maar ze zei dat jullie elkaar nog maar een paar maanden geleden waren tegengekomen.’
‘Hoe heette ze?’
‘Ree Hutchins. Herinner je je haar nog?’
Ik nam een slokje ijsthee. ‘Ree? Jawel. Ze kwam bij me langs om iets te vragen over Oak Grove Cemetery.’
Mijn tante keek getroffen. ‘O, Heer. Ze was toch niet betrokken bij die afschuwelijke toestand, hè?’
‘Nee. Ze was geïnteresseerd in de geschiedenis van de begraafplaats.’
‘O. Nu ja… ze was in het gezelschap van een bijzonder knappe jongeman. Hayden nog-wat. Ze zei dat hij advocaat was.’
‘Hij is ook een spookjager,’ zei ik.
Lynrose trok een wenkbrauw op. ‘Werkelijk? Hij leek zo normaal.’
‘Dat zal best,’ mompelde ik.
‘Hoe dan ook, Ree vertelde me over de vreselijke dingen die gebeuren in die inrichting voor psychiatrische patiënten waar ze werkt. Misbruik, illegale proeven, patiënten die onder verzonnen namen in de inrichting worden gestopt door rijke families die het liefst willen vergeten dat ze bestaan. Het was afgelopen voorjaar in het nieuws. Je hebt er vast iets over gelezen of gezien. Ik herinner me niet alle details meer, maar er was iemand vermoord door een arts. Farrante, heette hij geloof ik. Hij was nogal beroemd, en het schijnt dat zijn grootvader vóór hem allerlei gruwelijke experimenten had uitgevoerd in de inrichting.’ Ze schudde haar hoofd. ‘Het bloed kruipt waar het niet gaan kan, zoals ze zeggen.’
Terwijl mijn tante maar doorkeuvelde, keek ik af en toe naar mijn moeder. Haar hoofd rustte tegen het kussen, en haar ogen waren dichtgevallen.
‘Mama, gaat het wel?’
Ze glimlachte zwakjes. ‘Ik ben een beetje moe. Zou je het heel erg onbeleefd vinden als ik naar binnen zou gaan voor een dutje?’
Ik zette mijn glas neer. ‘Natuurlijk niet. Kan ik je ergens mee helpen?’
‘Nee hoor, liefje. Ik red me wel. Alleen… Ik heb niet zoveel energie tegenwoordig.’
‘Het komt door die verdraaide chemokuur,’ mompelde mijn tante, terwijl ze mijn moeder overeind hielp. ‘Nu, geen probleem. We zullen je instoppen voor een lekker tukje.’
‘Ik ben prima in staat om zelf de dekens open te slaan, Lyn. Blijf jij maar hier om met Amelia te kletsen. Ik vind het al erg genoeg dat ik haar in de steek laat terwijl ze er net is.’
‘Zit daar maar niet over in. We praten later wel bij,’ zei ik.
‘Blijf je eten? Dan gaan we naar een restaurant. Ik zou die arme hond nog niet aan Lyns kookkunst blootstellen.’
Ik glimlachte. ‘Dat lijkt me leuk.’
‘Zeg, overdrijf niet zo,’ zei mijn tante goedgehumeurd. ‘Ik heb je de laatste tijd niet over mijn kookkunst horen klagen.’
‘Omdat ik geen eetlust heb,’ kaatste mijn moeder de bal terug.
‘Weet je zeker dat ik niet even met je mee naar binnen moet lopen?’ vroeg ik.
‘Heel zeker. Praten jullie maar bij. Ik zie jullie straks wel weer.’
Nadat ze naar binnen was verdwenen, keerde ik me naar mijn tante. ‘O, tante Lyn, ze ziet er zo broos uit. Meer nog dan toen ik haar de laatste keer zag, en dat is pas een paar weekjes geleden.’
‘Ze heeft een paar slechte dagen achter de rug, maar de dokter is nog steeds optimistisch over haar herstel. Het is niet meer dan normaal dat ze zo nu en dan een terugval heeft.’
‘Dat zal wel, maar ze lijkt gewoon zo… Ik weet het niet. Oúd.’
Mijn tantes ogen vlamden. ‘Waag het niet om dat tegen haar te zeggen!’
‘Natuurlijk niet! En trouwens, ze is nog steeds mooi.’
Mijn tantes ogen werden vochtig. ‘Het mooiste meisje van het bal. Altijd geweest.’
Ik stak mijn hand naar haar uit en gaf haar een klopje op haar arm. ‘U hebt fantastisch voor haar gezorgd. Ze boft maar met u.’
‘Ik ook met haar. Als er iets gebeurt, weet ik niet wat ik zonder haar –’
‘Zeg dat alstublieft niet.’
‘Ik weet het. Ik weet het. Het komt helemaal goed met haar.’ Mijn tante hief haar kin uitdagend op. ‘Daar zorg ik wel voor.’
‘Tante Lyn, is vader hier vanochtend geweest? Op weg hiernaartoe ben ik langs het huis gereden, en alles zat dicht.’
‘Misschien is hij de stad in gegaan. Je bent hem waarschijnlijk net misgelopen.’
‘Komt hij mama wel opzoeken?’
‘Je kent Caleb. Die leeft in zijn eigen wereldje. Net als jij. Twee handen op één buik, zei Etta altijd.’
Ik zag een schaduw in haar ogen voordat ze wegkeek, en heel even hing er iets onuitgesprokens in de lucht. Ik had geen idee waarom, maar ik voelde een flits van paniek. Vlug nam ik een slokje thee om mezelf te kalmeren.
‘Weet mama waar ik aan het werk ben?’
Mijn tante volgde een druppel condens die over haar glas omlaag gleed. ‘Heb jij haar dat niet verteld?’
‘Nee. Ik ben hier voor mijn vertrek langsgekomen, weet u nog? Ik heb u toen verteld dat ik een opdracht had gekregen en dat ik een aantal weken buiten de stad zou werken. Mama lag te rusten, en u zei dat u het aan haar door zou geven. Maar u hebt niets tegen haar gezegd, hè?’
Ze haalde haar schouders op. ‘Ik weet het niet meer. Ik heb een hoop aan mijn hoofd de laatste tijd. Wij allemaal.’
‘Steeds als ik de afgelopen week belde, lag ze net te rusten of te slapen. U hebt me niet één keer met haar laten praten.’
‘Hoe kun je zoiets nu zeggen? Alsof ik je er opzettelijk van zou weerhouden met je moeder te praten.’
‘Misschien wilde u niet dat ze zou weten dat ik in Asher Falls aan het werk ben.’
‘Waarom zou ik me daar druk om maken?’ Haar vingers omklemden het parelsnoer om haar hals echter krampachtig.
‘Het is waar, toch?’
Bijna boos zei ze: ‘Zoals jij het zegt, klinkt het manipulatief en sinister. Zo was het niet. Ik wilde gewoon niet dat ze van streek zou raken, dat is alles. Trouwens, ík wist waar je zat, en als er iets zou gebeuren – God verhoede – dan zou ik je altijd kunnen bereiken op je mobiel.’
‘Maar waarom zou het haar van streek maken als ze wist dat ik in Asher Falls werkte? Wat heeft daar plaatsgevonden, tante Lynrose?’
Ze stond op het punt me opnieuw met een ontwijkend antwoord af te schepen. Ik las het in haar blik. Toen leek ze wat ineen te zakken en vulden haar ogen zich met tranen. ‘O, Amelia, waarom kun je het niet gewoon laten rusten?’
‘Wat moet ik laten rusten?’
‘Ik wist dat er niets goeds van zou komen als je daarnaartoe zou gaan. Als ik je had kunnen tegenhouden, had ik het gedaan.’
‘Tante Lyn –’
‘Het is allemaal al zo lang geleden. Laten we geen oude koeien uit de sloot halen.’
Ik boog me naar voren en pakte haar hand vast. ‘Verdien ik het niet om de waarheid te weten?’
Ze nam mijn hand tussen de hare en sloot haar ogen met een zucht. ‘Natuurlijk wel. Maar ik heb nooit degene willen zijn die het je vertelde.’
‘Die me wat vertelde?’
Ze liet mijn hand los en streek haar haren glad, alsof ze probeerde zichzelf tot rust te brengen. ‘Het is niet aan mij. En ik ken trouwens ook niet alle details. Je vader is er altijd erg gesloten over geweest, maar zo steekt hij nu eenmaal in elkaar. Die man kropt alles op. Als hij en Etta er maar over hadden kunnen praten. Maar…’ Ze liet opnieuw een zucht ontsnappen. ‘Maar dat is verleden tijd.’
Verontrust nam ik haar op. ‘Ik heb geen idee waar u het over hebt.’
‘Dat weet ik.’ Ze zweeg even. ‘Heeft een van hen je ooit verteld hoe ze elkaar hebben leren kennen? Ze praten er niet vaak over.’
‘Ik weet dat ze elkaar hier in Charleston hebben ontmoet.’
Ze knikte verstrooid. ‘Je vader was een van de opzichters op de begraafplaats van St. Michaels, en Etta bracht veel tijd door in de tuinen daar, zeker in de dagen vlak voor haar bruiloft.’
‘Maar zij en vader zijn niet in St. Michaels getrouwd.’
‘Ik bedoelde niet haar huwelijk met je vader. Voordat ze Caleb ontmoette, was Etta verloofd met haar jeugdliefde.’ Ze legde haar hand op haar hart. ‘Die twee vormden zo’n mooi stel. Een perfect paar. Dat zei iedereen, en Etta, de lieve meid, trapte in de illusie dat ze was voorbestemd om een sprookjesleven te leiden. Ik denk dat ze er daarom ook zo kapot van was toen hij haar in de steek liet. Niet voor het altaar, hoor, maar het scheelde niet veel. Hij verbrak de verloving de dag voor de bruiloft, en Etta was ontroostbaar. Je kunt je wel voorstellen hoe vernederd ze zich voelde. En daar was Caleb, die van een afstandje verliefd op haar was. Hij was een troost voor haar, een pleister voor haar gekwetste trots. Ze zijn er een paar weken later samen vandoor gegaan om te trouwen.’
Ik was verbijsterd. Ik had nooit gehoord hoe het precies was gegaan tussen mijn ouders. Zo’n haastig huwelijk was totaal niet karakteristiek voor een van hen. Ze waren allebei zo voorzichtig en gereserveerd. Zo… ingehouden.
‘Wat heeft dit allemaal te maken met Asher Falls?’ vroeg ik, na een geschokte stilte.
‘Daar kom ik zo op.’ Mijn tante leek haar gedachten op een rijtje te zetten terwijl ze afwezig aan een los draadje van haar tuniek plukte. ‘Je vader en je moeder… Ze hebben er een poosje gewoond.’
Ik hapte zowat naar adem. ‘In Asher Falls?’
‘Het is heel lang geleden. Caleb ging er die zomer in dienst bij een steenhouwer. Het werk beviel hem uitstekend, maar Etta vond het vreselijk om in de bergen te wonen. Ze haatte die plek. Zei dat ze het er benauwend vond, dat het rare dingen deed met haar brein. Ze probeerde het vol te houden, maar ze miste haar familie. Ze miste Charleston. Dus kwam ze naar huis. Uiteindelijk nam Caleb ontslag en volgde haar. Ze verzoenden zich, maar het is nooit meer helemaal goed gekomen. Ik heb mensen horen zeggen dat niets moeilijker is dan samen te leven met iemand van wie je niet houdt, maar volgens mij is het nóg moeilijker om samen te leven met iemand die niet van jou houdt.’
‘Denkt u niet dat mama ooit van vader heeft gehouden?’
‘Jawel, op haar eigen manier. Maar hij was niet de liefde van haar leven, en dat wist hij. Dat is zwaar voor een man. Zwaar voor zijn trots. Ik denk dat het alleen maar begrijpelijk is dat hij zich tot iemand anders wendde.’
‘Heeft vader een affáíre gehad?’ Ik kon het me nauwelijks voorstellen.
‘Dat vermoedde Etta. Er was een vrouw in Asher Falls… Ik heb haar naam nooit gekend. Ze had geen familie, geen man of kinderen. Volgens mij werkte ze als vroedvrouw. Ik neem aan dat zij en Caleb allebei eenzaam waren. Er gebeurde iets tussen hen. Etta wist ervan, maar ze liet het los, en zij en Caleb hebben er nooit over gesproken. Tegen die tijd had ze andere zorgen. Ander hartzeer. Al die afschuwelijke miskramen. Jaren verstreken, en ze verhuisden naar Trinity. Etta gaf uiteindelijk de hoop op een gezinnetje op. Misschien was het beter zo, zei ze. Ze waren toch te oud om nog kinderen op te voeden. Te vastgeroest in hun gewoontes. En toen, zeventien jaar na hun verzoening, werd hij op een avond weggeroepen. Toen hij terugkwam, was het midden in de nacht. En hij had jou bij zich.’
Mijn hart ging als een bezetene tekeer. ‘Waar had hij me vandaan?’
Ze huiverde. ‘Van die verschrikkelijke plek.’
‘Asher Falls?’
‘Je was piepklein en vreselijk overstuur. Je huilde dagenlang.’
‘Waarom?’
‘Je had het een of andere trauma meegemaakt. Ik ken de details rond je geboorte niet. Ik weet zelfs niet of Etta alles weet. Maar wat er ook is gebeurd in de nacht dat je vader je mee naar huis bracht… wat hij ook in dat stadje heeft aangetroffen… het heeft hem veranderd.’
Inmiddels had mijn tante zichzelf aardig opgefokt. Ze zat in haar handen te wringen, wat helemaal niets voor haar was. Mijn moeder was degene die snel nerveus werd. Lynrose was altijd haar rots in de branding geweest.
Het was vreemd, maar hoe geagiteerder zij raakte, hoe kalmer ik me voelde. Ik was bijna emotieloos, alsof we het over een vreemde hadden, of over iemand die ik nauwelijks kende. ‘Wie is mijn moeder?’ vroeg ik. ‘Mijn biologische moeder,’ verduidelijkte ik, want wat er ook gebeurde, wat ik ook ontdekte, de vrouw die me had grootgebracht zou altijd mijn mama zijn.
‘Dat heb ik nooit geweten, eerlijk waar.’ Ze beet op haar lip. ‘Maar Etta en ik hebben altijd onze vermoedens gehad. Je moet weten, de vrouw met wie Caleb die affaire had, de vroedvrouw… Die had een dochter gekregen.’
‘Hoe weet je dat?’
‘Je moeder heeft een foto tussen Calebs spullen gevonden, niet lang nadat hij met jou thuis was gekomen.’
Verward schudde ik mijn hoofd. ‘En dat meisje…’
‘Was Calebs dochter. Jouw moeder.’
‘Maar als dat meisje mijn moeder was, dan is vader –’
Er ontsnapte een traan uit haar ooghoek, die over haar wang omlaag rolde. Ze veegde hem weg en knikte.
Het was een volstrekt onwerkelijk moment, en ik wist dat ik later nooit in staat zou zijn het te beschrijven. Alle puzzelstukjes vielen op hun plek. Als Lynrose’ vermoedens klopten, dan was de man die ik altijd had gekend als mijn adoptiefvader, in werkelijkheid mijn biologische grootvader. Daarom konden we allebei geesten zien. Ik had mijn gave van hem geërfd.
In een flits dacht ik terug aan die eerste waarneming op het kerkhof, en de uitdrukking op vaders gezicht toen ik hem naar de geest had gevraagd. Er waren spijt en medeleven in zijn ogen te lezen geweest, omdat hij had geweten wat voor leven ik vanaf dat moment zou leiden. Welke eenzaamheid me wachtte in de jaren die voor me lagen.
Ik staarde naar mijn ineengeklemde handen. De knokkels waren wit geworden. ‘En mijn biologische vader?’
Ze schudde haar hoofd.
Ik dacht aan de porseleinen vleugel die ik tussen vaders dierbare spulletjes had gevonden, en plotseling wist ik dat het waar was. Freya Pattershaw was mijn moeder, en Tilly mijn grootmoeder.
‘Waarom heeft niemand me dit ooit verteld?’
‘Omdat de herinneringen nog te pijnlijk zijn. En omdat…’ Haar stem stierf weg.
‘En omdat?’
Mijn tante stak haar hand uit en greep mijn arm zo stevig vast, dat ik mijn gezicht vertrok. ‘Je mag nooit, maar dan ook nooit, tegen iemand herhalen wat ik je nu ga vertellen. Beloof me dat je het altijd geheimhoudt.’ Haar nagels groeven in mijn vlees, en haar gezicht was net zo grauw geworden als dat van mijn zieke moeder.
‘Tante Lyn, laat me los! U doet me pijn!’
Ze liet haar greep verslappen, maar ze hield me vast met haar blik, haar ogen vol tranen. ‘De avond dat hij je meebracht, zat je vader onder het bloed.’
Ik at vroeg, samen met mijn moeder en tante Lynrose, en daarna reed ik naar mijn huis op Rutledge Avenue. Ik had tegen mijn moeder met geen woord gerept over de onthullingen van tante Lynrose. Ik zou nooit het risico nemen haar van streek te maken terwijl ze al haar kracht nodig had om tegen de kanker te vechten. Op de een of andere manier was ik erin geslaagd de maaltijd door te komen zonder iets te laten blijken.
Nu ik alleen was, in mijn eigen tuin, keerden mijn gedachten echter steeds terug naar het gesprek met mijn tante. Vader was mijn biologische grootvader. Gek genoeg klopte dat voor mijn gevoel wel, hoewel ik nog steeds in shock verkeerde. Hij had me altijd zo oud geleken. Al zolang ik me kon herinneren, had hij kromme schouders en sneeuwwit haar. Natuurlijk was mijn moeder ook wat ouder, maar zij bezat een tijdloze schoonheid en elegantie die niet verminderden met de jaren. Integendeel.
Terwijl ik op de schommel zat, in gedachten verzonken, verkende Angus zijn nieuwe thuis. Het was een koele winderige avond, het soort avond dat me deed denken aan het eind van de zomer. Aan verloren liefde. Aan mijn moeder en de verloofde die haar in de steek had gelaten. Aan vader en Tilly Pattershaw.
Onvermijdelijk dwaalden mijn gedachten naar Devlin. Even stond ik mezelf toe me te verliezen in herinneringen, en toen stopte ik ze weg.
Nu was het Thane Asher die mijn gedachten in beslag nam.
Toen ik de volgende ochtend opstond, wist ik dat ik met vader moest praten voordat ik zou terugkeren naar Asher Falls. Als ik dat al zou doen. Ik had Thane beloofd dat ik terug zou komen, maar als ik werkelijk het doelwit was van het Kwaad, dan was er voor mij geen toekomst weggelegd met hem. Met niemand. Mijn eenzaamheid – ooit een oude vriend die me beschutting had geboden tegen de werkelijke wereld – was nu de vijand, een monster dat me dreigde te verslinden.
Ik verwachtte half het huis afgesloten aan te treffen, maar vaders pick-up stond op de oprit. Toen hij niet opendeed nadat ik had aangeklopt, liepen Angus en ik naar de begraafplaats om hem te zoeken.
De geur van verwelkende rozen kwam aandrijven terwijl we onze weg zochten door de welig groeiende klimop en floxen. Ik vond vader bij de engelen, een groep van zevenenvijftig beelden die waren neergezet ter herinnering aan de kinderen die eind vorige eeuw bij een brand in een weeshuis om het leven waren gekomen. Het had vader jaren gekost om de gedenktekens te restaureren, en nu ik ertussendoor liep, ontkwam ik er niet aan om hun zachte, melancholische gezichten te vergelijken met de arrogante trekken van de Asher-engelen.
Ik wilde echter niet denken aan die minachtende, omhooggeheven gezichten die naar de bergen staarden. Ik wilde niet stilstaan bij wat er tussen mij en Thane was voorgevallen in die dromerige kring. Piekeren kon ik later altijd nog.
Vader keek even op toen ik aan kwam lopen en ging toen weer verder met zijn werk.
‘Je lijkt niet verbaasd om me te zien,’ zei ik.
‘Je tante heeft me gebeld.’ Zijn stem was zwakker geworden het afgelopen jaar, en zijn gezicht nog verweerder dan ik het me herinnerde. Met het verstrijken van de tijd was zijn kalme waardigheid echter niet afgenomen, evenmin als zijn afstandelijkheid. Hij stond recht voor mijn neus, en toch leek hij kilometers ver weg.
‘Dus je weet waarom ik hier ben.’
‘Ja, kind.’
Ik haalde beverig adem. ‘We moeten praten, vader. Geen geheimen meer.’
‘Die geheimen waren bedoeld om jou te beschermen.’
‘Dat weet ik. Maar het enige wat me nu nog kan beschermen, is de waarheid.’
Zwijgend verzamelde hij zijn gereedschap en borg het op. ‘Laten we even gaan zitten,’ stelde hij voor. We lieten ons op de grond zakken, onze gezichten naar de engelen, onze ruggen naar het hek. Toen Angus aan kwam draven en aan mijn voeten neerplofte, wreef vader hem afwezig over zijn kop.
‘Dat is Angus,’ vertelde ik.
‘Waar heb je hem vandaan?’
‘Asher Falls.’ Ik zag vader huiveren. ‘Er zijn me daar zoveel vreemde dingen overkomen. Zodra ik aankwam, voelde ik dat er een verband was tussen mij en het stadje, en ik begin nu pas te begrijpen hoe dat komt.’ Ik pauzeerde even. ‘Wie ben ik, vader?’
‘Je bent mijn Amelia,’ zei hij zacht. ‘En ik houd meer van je dan van het leven zelf.’
Mijn ogen vulden zich met tranen. Zoiets had hij nooit eerder tegen me gezegd. Nadat de geesten waren verschenen, had hij zich in zichzelf teruggetrokken en me geen enkel teken van genegenheid meer getoond. Nog jaren daarna had ik me afgevraagd wat ik verkeerd had gedaan. Om nu die trilling in zijn stem te horen, die wanhopige droefheid in zijn ogen te zien… Het werd me te veel. Ik moest mijn blik afwenden.
Ik wilde nog zoveel weten, maar ik zou hem niet vragen naar zijn relatie met Tilly. Dat ging alleen hen aan. Ik keurde niet goed wat er was gebeurd – tenslotte was ik uiterst loyaal aan mijn moeder – maar ik kon het wel begrijpen. Twee wanhopig eenzame mensen met hun geheimen: vader met zijn geesten, en Tilly met haar voorspellende gave.
Ik trok mijn benen op en legde mijn wang op mijn knieën. ‘Wat zijn wij, vader?’
‘In vroeger tijden zei men dat mensen zoals wij met de helm geboren waren. Ter wereld gekomen achter de sluier en behept met de gave om in de geestenwereld te kunnen kijken. Tegenwoordig wordt het als oudewijvenpraatje beschouwd, maar in onze familie komt het in vrijwel elke generatie wel een keer voor.’
‘Is Freya achter de sluier geboren?’
‘Ja. En net als Tilly voorvoelde ze dingen. Ze was een bijzonder kind, is mij verteld.’
Ik keek hem aan. ‘Dus je hebt haar nooit gekend?’
Hij staarde voor zich uit, zodat ik de droefenis in zijn ogen niet kon zien. ‘Ze was mijn dochter, mijn enige kind, maar ik heb haar nooit levend gezien.’
Mijn hartslag versnelde. ‘Heb je wel haar geest gezien?’
‘Haar dode lichaam.’
Het intense verdriet in zijn stem deed opnieuw de tranen in mijn ogen springen.
Ik haalde de afgebroken vleugel uit mijn zak en gaf die aan hem. ‘Deze heb ik tussen je spullen gevonden. Ik had hem niet mogen meenemen.’
Zijn vingers sloten zich om het stukje porselein. Hij omklemde het stevig terwijl hij zijn verhaal deed. Hij vertelde me dat hij na zijn terugkeer naar mijn moeder niets meer van Tilly had gehoord of gezien. Hij had niet eens geweten dat er een baby was, tot Tilly hem zeventien jaar na het verbreken van hun relatie op een avond had gebeld en hem net genoeg had verteld om hem te doen besluiten halsoverkop naar Asher Falls te rijden. Daar had hij te horen gekregen dat Freya, zijn enige kind, om het leven was gebracht.
‘Wist Tilly wie haar had vermoord?’
‘Dat heeft ze me nooit verteld. Ik vermoed dat ze bang was voor mijn reactie. Maar ze had een visioen gehad van de dood van haar kind. Dat leidde haar ook naar Freya.’
‘Zij heeft het lichaam gevonden?’
Hij knikte.
‘Maar als ze wist dat Freya was vermoord, waarom stapte ze dan niet naar de politie? Waarom liet ze iedereen in de waan dat haar dochter was omgekomen bij een brand?’
‘Omdat ze niet wilde dat iemand van jouw bestaan wist.’
‘Waarom niet?’
‘Je bent geboren nadat Freya was vermoord.’
Mijn hart begon te bonken. ‘Erná?’
Hij staarde voor zich uit. ‘Ze was ’s avonds stiekem het huis uit geglipt om iemand te ontmoeten. Tilly wist niet eens dat ze weg was, totdat ze ontwaakte uit een droom. Die droom leidde haar naar het laurierbos, waar ze een pas gegraven graf vond.’
‘Freya’s graf.’
‘En dat van jou, kind.’
De schok van zijn woorden benam me de adem, hoewel ik de waarheid intuïtief al moest hebben aangevoeld. Daarom was ik zo van streek geraakt bij het graf. Daarom had ik het plotseling zo vreselijk benauwd gekregen. Ik had op die plek begraven gelegen, samen met mijn vermoorde moeder.
Angus had het ook gevoeld. Zo moest hij het graf hebben opgespoord. Hoe onwaarschijnlijk het ook klonk, hij moest mijn geurspoor hebben opgepikt, niet dat van mijn moeder.
Ik wreef met mijn vingers door zijn vacht, en hij draaide zich naar me om, zijn donkere ogen glanzend terwijl hij zijn neus tegen mijn hand duwde.
‘Het graf was zo ondiep, dat de aarde het lichaam nauwelijks bedekte,’ vertelde vader. ‘Ze had er niet lang gelegen. Haar huid was nog warm, en Tilly bad dat ze nog in leven was. Maar toen ze haar opgroef, kon ze geen hartslag vinden. Het enige wat ze kon doen, was proberen de baby te redden.’
Ik was levend begraven, dacht ik vol afschuw en verbijstering. Ik was geboren uit een dode moeder. Geen wonder dat mijn leven zo vreemd verliep.
‘Je ademde niet, zelfs niet toen Tilly het vlies verwijderde. Ze reanimeerde je. Ze blies haar adem in je longen en bracht je terug van de andere zijde.’
Ze bracht me terug van de andere zijde.
IJskoude vingers kropen langs mijn ruggengraat.
‘En toen gaf ze me aan jou,’ zei ik zacht.
‘Ja, maar voordat ik je meenam naar huis, moest ik mijn kind zien. Ik moest haar fatsoenlijk begraven, zodat ze in vrede zou kunnen rusten.’
Mijn arme jonge moeder had geen rust kunnen vinden, maar dat zou ik vader niet vertellen. Ik wilde hem die troost niet ontnemen.
In elk geval wist ik nu waarom hij onder het bloed had gezeten toen hij thuiskwam met mij. ‘Je hebt haar graf al die jaren onderhouden.’
‘Dat was het enige wat ik voor haar kon doen.’
‘Maar, vader, waarom heb je haar in noordzuidelijke richting begraven? Dat was toch niet omdat –
‘Ik wilde niet dat ze naar die bergen lag,’ zei hij met schorre stem.
Ik hield mijn adem in. ‘Jij voelde het ook.’ De wind. De bedomptheid. Dat vreselijke gehuil.
‘Ja, ik voelde het. Je moeder ook, toen we daar woonden. En Tilly.’
Ik trilde weer. ‘Het zit achter me aan, vader.’
‘Ik weet het, kind.’ Hij legde zijn hand op de mijne, en ik klemde mijn vingers eromheen.
Zijn blik ging naar de engelen. ‘Het was aanwezig toen je werd geboren. Het was bij je aan de andere zijde. Tilly voelde het die nacht. Ze zei dat het een verschrikkelijke strijd was.’
Ik dacht aan die dag op de begraafplaats, toen ze me uit het doornbosje had getrokken.
‘Je hebt hard gestreden, Amelia. Je hebt je terug weten te vechten naar onze wereld, maar zelfs toen je je eerste ademteug naar binnen zoog, wist Tilly dat het nog niet voorbij was. Ze vreesde voor je. Vreesde dat het je zou komen halen. Ze wist dat je weg moest uit Asher Falls en dacht dat je bij mij veilig zou zijn.’
Ik sloeg mijn armen om mijn knieën. ‘Waarom sloot je me buiten, vader? Waarom keerde je je van me af toen ik je het hardst nodig had?’
Hij zag er oud en verslagen uit, onbeschrijflijk vermoeid. ‘Ik was bang dat de geest die je die dag zag, was gestuurd om je in de gaten te houden. Ik was bang dat het kwaad je had weten te vinden en dat het mijn toewijding aan jou – mijn zwakte – zou gebruiken om je te pakken te krijgen.’
Ik kon niet ophouden met beven. Angus voelde aan hoe ernstig ik van streek was, want hij jammerde zachtjes. ‘En dit gebeurde allemaal omdat ik aan de andere zijde was geweest?’
‘En omdat de macht die het via jou aan deze zijde kon uitoefenen, bijzonder sterk zou zijn.’
‘Waarom?’
‘Jij bent de laatste Asher,’ zei hij.
Toegevend aan de golf van emoties die me overspoelde, begroef ik mijn gezicht in mijn armen. ‘Wie is mijn vader?’
‘Edward Asher.’
‘Was hij een slechte man?’
‘Dat weet ik niet, maar zijn bloed stroomt door jouw aderen, dus je hebt sterke banden met Asher Falls. Daarom werd je er weer naartoe gelokt.’
‘Maar waarom juist nu?’
‘De regels beschermden je,’ zei hij, ‘maar je overtrad ze, en nu de deur is geopend, ben je kwetsbaar. Degenen die het dichtst bij je staan, zijn het gevaarlijkst, want het zal proberen hen te gebruiken om jou te verzwakken. Het zal liegen en bedriegen en proberen je om de tuin te leiden. Dat mag je niet toestaan. En je mag nooit, maar dan ook nooit, terugkeren naar Asher Falls.’
Langzaam tilde ik mijn hoofd op. ‘Als het me vreest, dan moet er een manier zijn om het te verslaan. Ik kan zo niet leven, vader. Ik kan niet leven met de eenzaamheid. Soms denk ik dat ik beter dood kan zijn.’
‘Zeg dat niet! Dat mag je niet eens denken.’
‘Help me dan om het te vernietigen.’
‘Je begrijpt het nog steeds niet, hè?’ Hij wendde zich vlug af, maar niet voordat ik opnieuw die blik vol medeleven en spijt in zijn ogen had gezien.