Hoofdstuk 16

 

 

 

Afgezien van mijn zere enkel en het gat in de hordeur, leek het net alsof het drama van de vorige avond nooit had plaatsgevonden. Ik sliep uit, en toen ik opstond, scheen de zon volop. Angus was al wakker en bezig het huis te verkennen. Toen hij me hoorde lopen, begon hij te janken om me te laten weten dat hij naar buiten moest.

Bij het verlaten van de veranda bekeek ik de beschadigde hor wat beter, me afvragend hoe ik in vredesnaam door de inbraak heen kon hebben geslapen. Angus moest verdoofd zijn geweest, want anders zou hij me zeker hebben gewaarschuwd dat er een indringer was. Ik herinnerde me hoe hij de grond had besnuffeld toen ik hem na het etentje in Asher House naar buiten had gelaten. Zou het kunnen dat iemand een stuk vlees met een versuffend middel in de tuin had gegooid? De arme hond, die nog zo kort tevoren totaal uitgehongerd was geweest, zou het waarschijnlijk meteen hebben opgeschrokt, óók als het een beetje raar had geroken of gesmaakt.

Ik doorzocht de tuin op aanwijzingen, maar het enige wat ik vond, was een voetafdruk in de modder, die heel goed van mezelf zou kunnen zijn.

Een trio eekhoorns op eikeljacht hield Angus bezig. Ik sloeg hem op mijn beurt gade vanaf een zonnig plekje op het trapje van de veranda. Hij leek die ochtend helemaal in orde, maar hoe eerder ik hem naar een dierenarts bracht voor een onderzoek en de benodigde inentingen, hoe beter.

Ik had toch al besloten binnenkort een bezoekje aan Charleston te brengen. Mijn moeder had zich de laatste twee keer niet goed genoeg gevoeld om aan de telefoon te komen, en ik begon te vrezen dat de chemokuur te zwaar voor haar was. Tante Lynrose had haar best gedaan om me gerust te stellen, maar ik zou geen rust hebben voordat ik met eigen ogen had gezien dat het goed ging. Misschien zou ik ook bij vader langsgaan. Nu mijn moeder in Charleston verbleef voor haar behandeling, zag ik hem nog maar zelden. Ik kon me niet eens herinneren wanneer we elkaar voor het laatst hadden gesproken, maar dat was niet ongebruikelijk. Hoewel hij de enige was met wie ik over de geesten kon praten – die band zouden we altijd hebben – probeerde ik niet langer de kloof tussen ons te overbruggen. Ik had eindelijk geaccepteerd dat hij, om welke reden dan ook, zijn afstand nodig had.

Afwezig plukte ik een stengel van de bergamotplant die naast het trappetje groeide en bracht de paarse bloesem naar mijn neus. Het was een onvoorstelbaar vredige ochtend. Het meer vormde een kalme spiegel waarin niets spookachtigs werd gereflecteerd, slechts de zon, de hemel en de rimpelende spiegelbeelden van de naaldbomen. Ik stond op en volgde het stenen pad naar de steiger, waar ik over de reling leunde om in die stille diepte te staren. Natuurlijk zag ik niets. Het water was te troebel. Het was echter niet moeilijk om me een voorstelling te maken van de ruïnes van Thorngate Cemetery op de bodem. Er klonk een licht gegons in de lucht dat, zo dacht ik, de echo van de bellen zou kunnen zijn. Maar toen ik nauwkeuriger luisterde, hoorde ik slechts het zachte klotsen van het water tegen de houten pijlers en zo nu en dan een lichte bons van de boot.

Ik wierp de bloem in het meer en liep terug de tuin in, waar Angus nog steeds gebiologeerd naar de eekhoorns zat te kijken. Ik kwam in de verleiding om hem in de auto te zetten en die dag nog terug te rijden naar Charleston. De hele restauratie gewoon te laten voor wat die was, mijn contract en reputatie ten spijt. Ik moest hier weg. Er gebeurde iets hoogstonrustbarends in Asher Falls, en op de een of andere manier was ik daarbij betrokken. Misschien was ik er zelfs de oorzaak van. Ik begreep niet hoe of waarom, maar ik bleef het gevoel houden dat mijn rol hier was voorbestemd. De vrees die ik de vorige avond op die open plek had gevoeld – de angst voor mijn eigen lotsbestemming – had me ernstig van mijn stuk gebracht.

Levend of dood, Ashers keren altijd terug naar huis…

Waarom die frase me juist op dat moment te binnen schoot, kon ik niet zeggen. Ik probeerde de woorden te negeren, want die ochtend wilde ik niet aan Pell Asher denken. Ondanks zijn charisma was mijn gesprek met hem zeer onprettig geweest. Het was een vreemde gedachte dat onze paden elkaar zo lang geleden hadden gekruist, zonder dat ik dat ooit had geweten. Nog vreemder was de wetenschap dat hij mij als kind in Rosehill had zien spelen, en zich dat na al die jaren nog wist te herinneren.

Die gedachte werd onmiddellijk gevolgd door een herinnering van mezelf, vervaagd door tijd en afstand, en zonder twijfel opgeroepen door een combinatie van bezorgdheid voor mijn moeder en de vreemde gebeurtenissen die sinds mijn komst hadden plaatsgevonden. De sluiter in mijn brein klikte opnieuw, en er verscheen een beeld op mijn netvlies.

 

Ik zag mezelf op de vloer van onze woonkamer, mijn benen opgetrokken, mijn armen om mijn knieën geslagen, terwijl ik door een open raam luisterde naar mijn moeder en tante Lynrose, die op de veranda voor het huis zaten te praten. Als altijd verkeerde ik in een soort vredige roes, teweeggebracht door de lieflijke cadans van hun slepende dialect. Ik was zes of zeven jaar oud en wist nog niets van de geesten. Mijn wereldje was altijd beschermd en afgezonderd geweest, en die zuidelijke klanken hadden me een glimp doen opvangen van het overdadige en het exotische. Mijn moeder en tante waren beeldschoon en in het bezit van een ouderwetse vrouwelijkheid die geurde naar kamperfoelie, sandelhout en pas gewassen linnen.

Vader, daarentegen, rook naar de aarde. Of was ik dat zelf? Tot mijn moeders ontzetting had ik vaak rouwrandjes onder mijn nagels en bladeren of takjes in mijn haar. Zelfs wanneer ik mijn beste zondagse kleren droeg, leek ik altijd wel een beetje van de begraafplaats bij me te hebben.

Ik zag voor me hoe ik mijn wang op mijn knieën liet rusten, doezelig in het warme briesje dat de vitrage licht deed opbollen. Er zoemde een bij die gevangenzat achter de hor, en de lucht rook naar pasgemaaid gras. Het was een typische zomermiddag, dromerig en hypnotisch, totdat de plotselinge boosheid in de stem van mijn tante me mijn hoofd met een ruk deed optillen.

‘Heb je enig idee wat ik ervoor over zou hebben om met jou te ruilen? Je hebt een man en een dochter die van je houden. Wat wil je nog meer?’

‘Je begrijpt niet –’

‘O, ik begrijp het prima. Je hebt je altijd een perfect leventje voorgesteld, met een perfecte echtgenoot en een perfect kind. En alle anderen verwachtten dat ook van je. Dromen komen alleen niet altijd uit, Etta, en het leven loopt soms anders dan je denkt. Wat is gebeurd, is gebeurd. Je moet het verleden uit je hoofd zetten.’

‘Ik dacht dat ik dat had gedaan,’ zei mijn moeder op treurige toon. ‘Maar toen reed ik er onlangs zomaar naartoe.’

Mijn tante hapte naar adem. ‘Na al die jaren? Waarom deed je dat in vredesnaam?’

‘Om het graf te bezoeken.’

Er viel een lange stilte, en ik hield mijn adem in. Ik begreep niet veel van het gesprek, maar ik wist dat het ernstig moest zijn, omdat mijn tante nooit haar stem verhief. Ze was dol op mijn moeder. De twee scheelden niet veel meer dan een jaar, maar in mijn ogen leek tante Lynrose tegelijk jonger als ouder. Jonger omdat ze nog steeds het kokette van een meisje had, terwijl mijn moeder met het verstrijken van elk jaar serieuzer werd. En ouder omdat ze zo ontzettend beschermend was tegenover haar zus. Hun hechte band vervulde mij altijd met een diep verlangen, omdat ze geheimen deelden waar ik nooit iets van zou weten. Zustergeheimen.

‘En?’ vroeg Lynrose zacht.

Het duurde even voordat mijn moeder antwoord gaf. ‘Het was een bijzonder vreemd moment.’

‘Hoe bedoel je?’

‘Ik kan het net zomin uitleggen als ik onder woorden kan brengen hoe ik me voelde toen ik door dat stadje reed.’ Ze liet haar stem zakken. ‘Het lijkt wel alsof de ziel van die plek is weggevreten. De mensen, de huizen… zelfs de lucht lijkt aangetast. Ik verdraag het nauwelijks om te denken aan mijn kleine meisje op die afschuwelijke plek.’

‘Dat hoef je ook niet. Ze is gewoon hier, bij jou. Waar ze thuishoort.’

‘Voorlopig, ja.’ In de daaropvolgende stilte zag ik mijn moeders hand in gedachten naar haar keel gaan en nerveus aan het gouden kruis voelen dat ze altijd droeg. ‘O, Lyn. Ik ben zo zwak geweest. Ik heb dat kind nooit helemaal in mijn hart toegelaten, omdat ik zo bang was dat iemand haar zou komen halen.’

‘Dat doen ze niet. Hoe zouden ze dat kúnnen?’

‘Dat weet je best.’

‘Er zijn te veel jaren verstreken. Ze is nu van ons, Etta. Accepteer dat als een zegen en sluit dat kind in je hart.’ Er klonk echter iets door in de stem van mijn tante wat me nu, terugkijkend, deed huiveren.

 

De beelden dreven terug naar de schaduwen van mijn verleden, mij hevig verontrust achterlatend. Had ik dat gesprek écht opgevangen? Misschien was het niets anders dan een droom die nu werkelijkheid leek, of een valse herinnering die was voortgekomen uit mijn eigen angsten. Ik had zoveel herinneringen aan mijn moeder en mijn tante. Als kind had ik uren en uren bij dat open raam zitten luisteren, terwijl die twee op de veranda hadden gekletst en geroddeld en hardop hadden gemijmerd over het verleden. Waarom zou ik juist die ene herinnering hebben begraven?

Zelfs als het wél echt gebeurd was, zou ik niet in staat zijn geweest om me elk detail voor de geest te halen. Niet na al die jaren. Ik moest hebben voortgeborduurd op een indruk. Bovendien was het wel heel onwaarschijnlijk dat het genoemde stadje Asher Falls was. Wat kon mijn moeder er in vredesnaam toe hebben gedreven daarnaartoe te rijden? Wiens graf had ze zo nodig willen bezoeken? En waarom was ze altijd bang geweest dat iemand me zou komen halen, terwijl zelfs mijn biologische moeder me niet had willen hebben?

Alsof hij werd aangetrokken door mijn onrust, kwam Angus naar me toe en liet zich onder aan het trappetje neerploffen. Ik liet mijn kin op mijn knieën rusten terwijl ik omlaagreikte om hem achter zijn oorstompjes te krabben. In gedachten was ik echter nog bij dat mysterieuze gesprek.

Het lijkt wel alsof de ziel van die plek is weggevreten. De mensen, de huizen… zelfs de lucht lijkt aangetast.

Het was bijna een perfecte beschrijving van Asher Falls, maar ik kon nog steeds niet geloven dat mijn moeder het over dit stadje had gehad. Ik kon me haar hier onmogelijk voorstellen. In sommige opzichten was haar leven nóg meer beschut geweest dan het mijne. Ze wist niets van de geesten en had altijd spottend gereageerd wanneer het paranormale ter sprake was gekomen, in het bijzonder wanneer vader me verhalen had verteld uit zijn jeugd in de bergen. Huiveringwekkende vertellingen over vampiers, weerwolven en een afgezonderde sekte van mensen uit de binnenlanden, die ’s nachts in zwarte panters veranderden.

Ik moest plotseling denken aan dat vreselijke gehuil in het bos en vervolgens, om de een of andere reden, aan de prachtige zilvergrijze kat in de bibliotheek. De ogen van dat dier hadden precies dezelfde kleur als die van Luna…

De zon scheen warm op mijn schouders, maar toch rilde ik. Ik mocht Luna net zomin als Pell Asher. Beiden waren sluw en manipulatief, en ik vroeg me onwillekeurig af welke rol ik speelde in hun intriges. Hoe langer ik hier bleef, hoe meer ik ervan overtuigd raakte dat de keuze niet toevallig op mijn restauratiebedrijf was gevallen. Mijn komst hier was onderdeel van een plan, een grootse opzet die terug te voeren was tot de dagen dat Pell Asher me als kind had zien spelen in Rosehill Cemetery.

Nadat ik mijn gereedschap in de auto had geladen, liep ik naar de achterkant van het huis om Angus op te halen. Aan het eind van de steiger stond een vrouw die iets in het water gooide. Mijn hart begon als een bezetene te bonzen – tot ik me realiseerde dat het hoogstonwaarschijnlijk was dat een geest zich voor de schemering zou vertonen. Hoewel ze met haar rug naar me toe stond, herkende ik bovendien de tengere gestalte van Tilly Pattershaw.

Angus lag nog steeds in de schaduw naar de eekhoorns te kijken, en ik bedacht dat het vreemd was dat hij niet had geblaft toen Tilly was verschenen. Hij leek niet in het minst gealarmeerd door haar aanwezigheid. In feite lag hij zo te zien half te slapen. Ik bukte me om hem een klopje op zijn kop te geven voordat ik het pad naar de steiger af liep, discreet kuchend zodat Tilly niet van me zou schrikken. Ze sloeg echter geen acht op me, zelfs niet toen mijn laarzen op de houten planken van de steiger kletterden.

‘Ms. Pattershaw?’ zei ik zacht, terwijl ik haar naderde.

‘Ze noemen me Tilly,’ zei ze, zonder zich om te draaien.

‘Goeiemorgen. Ik ben Amelia.’

‘Dat weet ik, meisje.’

‘Luna zal je wel hebben verteld dat ik hier een poosje woon. Bedankt dat je het huisje voor me hebt klaargemaakt. En vooral bedankt voor je hulp gisteravond.’ Ik ging naast haar bij de reling staan. ‘Ik weet niet hoe ik mijn hond had moeten bevrijden als jij niet was gekomen.’

‘Ik hoef geen bedankjes,’ zei ze botweg. ‘Daarvoor ben ik niet hier.’

‘Nee, dat dacht ik ook helemaal niet. Maar toch ben ik erg dankbaar.’ Ik gebaarde in de richting van het huis. ‘Iemand heeft gisteravond een gat in de hordeur gesneden en Angus weggehaald van de veranda. Je hebt toch niet nog iemand anders gezien in het bos?’

‘Alleen jou, meisje.’ Ze nam me vlug op, van top tot teen, en ik voelde een vreemde prikkeling onder aan mijn ruggengraat. Ik was niet bang voor Tilly Pattershaw. Integendeel. Ik was oprecht blij haar te zien. Alleen was er een onderstroom in haar stem, een donkere schaduw in haar ogen, die me de reling deed omklemmen tot mijn knokkels wit waren. Het kostte me de nodige moeite om mijn vingers te ontspannen.

‘Die vallen heb je wel gezien, toch? Die overal rond de open plek waren neergelegd?’

‘Zit daar maar niet over in.’ Ze wierp opnieuw een handvol kruimels in het water en draaide zich toen om, me met diezelfde vlugge, scherpe blik opnemend. In tegenstelling tot wat Bryn Birch had beweerd, leek ze zonder meer bij haar volle verstand te zijn. ‘Dat heb ik al geregeld.’

‘Fijn.’ Ik wilde haar nog veel meer vragen over de gebeurtenissen in het bos, maar ik herinnerde me Thanes waarschuwing dat ze weinig ophad met vreemden, en ik wilde haar niet wegjagen.

We zwegen, en ik keek toe terwijl ze de vissen voerde. Ze was een onopvallende vrouw, maar ik ontdekte grote schoonheid in de bewegingen van haar handen, hoewel die in een paar katoenen handschoenen gevat waren. Ze droeg haar grijze haar in een lage knot, een weinig flatteuze stijl voor haar door zorgen getekende gelaat. De losgeraakte strengen gaven haar gezicht echter een onverwachte zachtheid, die in tegenspraak was met haar norse manier van doen en haar overschaduwde ogen. Ze was een vrouw vol contrasten, dacht ik, en dat beviel me wel aan haar.

Ik maakte een kleine beweging, en ze keek op. Heel even flitste er iets van emotie in haar ogen, voordat ze haar aandacht vlug weer op het water richtte.

‘Luna vertelde me dat je huis verderop aan het pad ligt,’ zei ik. ‘Is het dichtbij?’

‘Dichtbij genoeg.’

‘Kom je hier vaak om de vissen te voeren?’

‘Ik kom hier om de begraafplaats te bezoeken.’

‘De begraafplaats? Bedoel je die daar beneden?’ Ik tuurde naar de donkere diepte en rilde. ‘Heb je familie op Thorngate?’ vroeg ik toen voorzichtig.

‘De meesten van mijn familieleden zijn in Georgia begraven.’

En Freya, vroeg ik me af. ‘Thane Asher vertelde me dat de lichamen niet zijn verplaatst voordat het water steeg. Klopt dat?’

‘Hij had gelijk. Ze liggen er nog steeds. Recht onder onze voeten. De Fougerants en de Hibberds en die arme jochies van Moultrie. Mijn dochter kende ze allemaal.’

Geschrokken keek ik haar aan. ‘Hoe bedoel je?’

Ze aarzelde, maar haar hand trilde niet toen ze een gebaar maakte. ‘Wanneer ze zich eenzaam voelde, kwam ze hier om de grafstenen te lezen. Ze kende alle namen uit haar hoofd. Het waren haar vrienden, zei ze. En het kerkhof was haar schuilplaats. Haar speciale plekje.’

Opnieuw voelde ik die prikkeling onder aan mijn ruggengraat. ‘Als kind had ik ook zo’n plek. Rosehill Cemetery. Het was mijn toevluchtsoord. De enige plek waar ik me echt veilig voelde.’

Ze knikte. ‘Mijn dochter is nu dood, maar ik denk dat ze hier nog steeds zou komen als ze dat kon.’

Ik durfde niets te zeggen. Mijn hart was sneller gaan slaan, en ik voelde me een beetje ademloos terwijl ik Freya’s geest in gedachten voor me zag, hier op de steiger. Het liefst had ik Tilly over haar verteld, maar ik wist dat ik niet mocht laten blijken dat ik de doden kon zien. Ook wist ik dat de rusteloze geest van een dierbare zelden troost bood aan de overlevenden. Het was beter dat Tilly zich haar dochter in vredige rust voorstelde.

Toch vroeg ik me af of ze Freya’s aanwezigheid hier kon voelen, of ze instinctief wist dat haar dochter deze wereld nog niet achter zich had gelaten. Had de geest me daarom zo dringend opgedragen om weg te gaan? Maakte ik inbreuk op haar vrede? Op haar toevluchtsoord?

Ik dacht van niet. In mijn ervaring verbonden geesten zich zelden aan plaatsen. Ze verbonden zich aan ménsen.

Ik keerde me weer naar Tilly. ‘Dus je familie komt uit Georgia?’

‘Union County,’ zei ze. ‘Ik ben geboren en getogen in de schaduw van Blood Mountain.’

‘Wanneer ben je hier gekomen?’

‘Al toen ik nog een meisje was. Ik was vijftien toen ik uit huis ging. Ik ben hiernaartoe verhuisd om bij een vroedvrouw in de leer te gaan. Toen zij stierf, heeft ze haar huis aan mij nagelaten, en dus ben ik gebleven.’

‘Dus je woont hier al bijna je hele leven.’

‘Inderdaad.’

‘Het is een prachtige streek.’

Ze hief haar blik omhoog naar de bergen en huiverde.

‘Werk je nog steeds als vroedvrouw?’

‘Daar ben ik al jaren geleden mee gestopt.’ Ze keek neer op haar in handschoenen gestoken handen. ‘Maar goed ook. Er worden hier tegenwoordig niet veel kindjes meer geboren.’

‘Ik neem aan dat veel mensen zijn weggetrokken toen de bedrijven begonnen te sluiten.’

Haar blik dwaalde weer naar de bergen. ‘Degenen die geluk hadden.’

‘Wat bedoel je daarmee?’ Toen ze geen antwoord gaf, raakte ik even haar mouw aan, en ik voelde een lichte rilling door haar heen trekken. ‘Waarom ben je gisteravond naar het bos gekomen, Tilly? Hoe wist je dat ik hulp nodig had?’

‘’s Nachts draagt het geluid ver,’ zei ze.

‘Heb je dat gehuil gehoord?’ vroeg ik dringend.

‘Ik hoorde je hond. Het was duidelijk dat hij in de problemen zat.’

‘Maar je zei dat ik weg moest uit het bos. Je zei dat er iets aankwam.’ Ik bestudeerde haar gezicht. ‘Wat hield zich daarbuiten op?’

Haar stem verhardde. ‘Je stelt te veel vragen.’

‘Omdat ik moet weten wat er gaande is! Er gebeuren al vreemde dingen sinds ik hier ben aangekomen. Wat zit er in dat bos? Wat leeft er in die bergen?’

Ze draaide zich met een donker gezicht om. ‘Het leeft niet in het bos, meisje, en ook niet in de bergen. Het leeft nergens omdat het geen díng is.’

Mijn nekhaar rees terwijl ik haar in de ogen keek. ‘Maar ik heb het in de wind gevoeld. Ik heb het gehuil gehoord. Het is daar ergens. Ik wéét het. Het is koud en slecht en –’

Haar hand schoot uit en omklemde mijn pols. Haar vingers klauwden pijnlijk in mijn vlees tot ik me met een ruk lostrok. ‘Ga naar huis, meisje. Ga terug naar waar je vandaan komt. Het is beter om je niet te bemoeien met dingen die je niet begrijpt.’

Geschokt wreef ik over mijn pols. ‘Ik kan niet naar huis gaan. Ik heb hier werk te doen.’ Ik had deze opdracht nodig. Er moest brood op de plank, en ik moest mijn reputatie zien te herstellen na mijn betrokkenheid bij de moordzaak rond Oak Grove Cemetery. Ik móést hier blijven.

‘Het is ook beter om niet koppig te zijn.’

‘Ik ben niet koppig; ik ben praktisch. Ik heb een contract ondertekend. Ik kan niet zomaar weglopen. Bovendien…’ Ik nam haar behoedzaam op. ‘Wat maakt het uit? Als het geen díng is, hoe kan het me dan kwaad doen?’

Ze liet haar stem zakken tot een wanhopig gefluister. ‘Begrijp je het dan niet? Het is niet wat zich daarbuiten bevindt waar je bang voor moet zijn.’ Ze legde een hand op mijn hart en boog zich naar me toe. Voor het eerst dacht ik een glimp van waanzin in haar ogen te bespeuren. ‘Het gaat om wat hierbinnenín zit.’