Hoofdstuk 25

 

 

 

Later die middag kwam Thane bij me langs. Ik liet Angus door de achterdeur naar buiten. Terwijl hij rondsnuffelde in de tuin, zaten Thane en ik op het trapje in de zon. In eerste instantie zeiden we beiden weinig. Ik was te zeer van slag door wat ik in het atelier van Catrice had opgevangen en door die korte confrontatie met Hugh. Ik begreep nog steeds niet waarom hij dacht dat Pell Asher mij had onderschat.

Je weet het echt niet, hè?

Thane leunde naar achteren, met zijn ellebogen op de bovenste tree, en keek uit over het glinsterende oppervlak van Bell Lake. Ik volgde zijn blik. Wie niet ingewijd was, zou nooit vermoeden welke duisternis onder die glanzende waterspiegel schuilging, maar dankzij mijn ervaringen met geesten kon ik me moeiteloos een voorstelling maken van die gezonken dodenstad, met zijn omgevallen monumenten en met algen begroeide engelen. In gedachten zag ik ook Freya voor me, drijvend tussen de grafstenen.

Ik keerde me naar Thane toe. ‘Mag ik je iets vragen?’

Hij haalde zijn schouders op. ‘Natuurlijk.’ Zijn ogen waren bijzonder helder en bijzonder groen in het zonlicht, maar net als bij Bell Lake lagen er geheimen verborgen onder dat kalme oppervlak. In de korte tijd dat ik hem kende, had ik rimpelingen van een onderliggende beroering gezien. Flitsen van een diepgewortelde woede.

‘Waarom heb je me die dag op de veerboot over de overstroomde begraafplaats verteld? Probeerde je me weg te jagen door me bang te maken?’

Hoewel hij glimlachte, bleef zijn gezicht onbewogen. ‘Welnee. Ik wilde je gewoon amuseren met wat couleur locale. Ik dacht dat een begraafplaatsrestaurateur een goed spookverhaal wel zou kunnen waarderen. Had ik gelijk?’

‘Je hebt geen idee.’

‘Zie je wel? Ik wist het.’ Hij sloot zijn ogen, zich koesterend in de zon.

‘Het is gek om nu op dat gesprek terug te kijken,’ zei ik. ‘Ik had jou of deze plek nog nooit gezien, en toch wist je al zoveel over me.’

‘Niet genoeg.’ Hij glimlachte plagend. ‘Vertel me je diepste, donkerste geheimen.’

‘Ik zou niet weten waar ik moest beginnen.’

‘Wat dacht je van je kindertijd? Of je tienerjaren? Wat voor meisje was je op de middelbare school? Had je veel vriendjes? Was je populair’?

Ik keek opzij. ‘Niet bepaald.’

‘Laatbloeier?’

‘Dat zou je kunnen zeggen.’ Er had een geest rondgewaard in de gangen van de school, waardoor het onmogelijk was geweest voor mij om na zonsondergang deel te nemen aan buitenschoolse activiteiten. Niet dat ik dat zou hebben gewild. Tegen de tijd dat ik naar de middelbare school was gegaan, had ik in de omgeving al bekendgestaan als einzelgänger. Liever dan mezelf opnieuw uit te vinden, had ik de afzondering gekoesterd en mezelf met mijn geliefde boeken teruggetrokken in het toevluchtsoord van Rosehill Cemetery. ‘Ik ben opgegroeid op een begraafplaats. Je kunt je wel voorstellen hoe populair ik was.’

Hij grijnsde. ‘Werd je gepest?’

‘Niet echt. Ze negeerden me gewoon.’

‘Was je eenzaam?’

Ik aarzelde. ‘Soms wel, ja. Maar ik was eraan gewend om alleen te zijn. En in sommige opzichten had ik een idyllische jeugd. In elk geval een tijdje.’ Tot de geesten waren verschenen.

‘Dat is meer dan de meeste mensen kunnen zeggen.’

Nieuwsgierig keek ik hem aan. ‘En jij? Ik kan me niet voorstellen dat jij het introverte type was.’

‘Dat niet, nee. Ik had heel wat te bewijzen. Te veel verwachtingen om aan te voldoen.’

‘Omdat je een Asher was?’

Er schoof een schaduw over zijn gezicht. ‘Omdat ik géén Asher was.’

‘Had je het moeilijk toen je hier net was komen wonen?’

‘Ja, maar ik heb het overleefd. Op Pathway Academy gold het recht van de sterkste. En in Asher House ook.’

Dat deed me denken aan de haviken van Catrice. Opnieuw dwaalden mijn gedachten naar het verontrustende gesprek dat ik had opgevangen. Ik sloeg mijn armen om mijn bovenlichaam en huiverde.

‘Koud?’

‘Nee, gewoon… Iemand die over mijn graf liep.’

‘Opbeurende gedachte.’

‘Mag ik je iets vragen over je stiefvader?’

‘Edward? Wat wil je over hem weten?’

‘Wat voor man was hij?’

Hij dacht even over die vraag na. ‘Hij was anders dan Hugh of grootvader. Hij had de charme van de Ashers, maar hij was rustiger. Meer in zichzelf gekeerd. Zo herinner ik me hem in elk geval.’

‘Wat deed hij? Voor zijn beroep, bedoel ik?’

‘Ik heb geen idee. Hij heeft van alles geprobeerd, maar hij leek steeds weer terug te vallen op zijn trustfonds.’

Was het verbittering die doorklonk in zijn stem? Ik meende van niet. Eerder berusting. Hij had meer gedaan voor het familiebezit dan Edward of Hugh, had zijn grootvader me verteld. En toch moest hij nog steeds vechten voor zijn plekje.

‘Hij wilde zich bevrijden van de ketenen die hem aan de Ashers bonden,’ zei hij. ‘Dat is hem alleen nooit helemaal gelukt.’

‘En jij?’

‘Ik heb niet het gevoel dat ik gevangenzit. Ik heb plezier in wat ik doe.’

‘En wat doe je precies?’

‘Je zou me een opzichter kunnen noemen. De Ashers hebben hun vermogen verdiend met de houthandel en het ontginnen van mijnen, maar tegenwoordig komt het grotendeels neer op het beheren van de investeringen, hoezeer die ook krimpen.’ Hij zweeg even. ‘Maar ik begrijp wel waarom Edward wegging. Grootvader kan erg dominant zijn. Soms is het lastig om daarmee om te gaan.’

‘Dominant… Doel je daarmee op zijn pogingen om een eind te maken aan je relatie met Harper?’

‘Daarmee doel ik op zijn pogingen om voor God te spelen,’ zei hij grimmig.

‘Denk je dat Edward iets had met Freya?’ vroeg ik.

Hij trok zijn wenkbrauwen in verbazing op. ‘Hoe kom je daar zo ineens op?’

‘Ik weet het niet. Ik vroeg het me gewoon af.’

Hij haalde zijn schouders op. ‘Uit de manier waarop hij op haar foto reageerde, zou je kunnen afleiden dat er iets gaande was tussen die twee, en ik kan me niet voorstellen dat grootvader daar blij mee was.’

‘Zou hij ze uit elkaar hebben gedreven?’

‘Doet dat ertoe? Het is lang geleden, en ze zijn allebei dood.’

‘Dat weet ik, maar al die relaties intrigeren me. Freya en Edward. Edward en Bryn. Wayne en Luna. Luna en Hugh. Het is allemaal zo –’

‘Incestueus?’

‘Ik wilde zeggen, verstrikt.’

‘Zo gaat het in een klein stadje,’ zei hij. ‘Zeker wanneer het zo afgezonderd ligt als Asher Falls.’

‘Heb je nooit overwogen om ergens anders te gaan wonen?’

Hij fronste zijn voorhoofd. ‘Waarom zou ik? Hier hoor ik thuis.’

Denkend aan hoe vertrouwd het bos eerder had aangevoeld, trok ik mijn benen op. Ik sloeg mijn armen eromheen en liet mijn kin op mijn knieën rusten. Wat was dit toch een vreemde, beangstigende plek. Dat duistere verleden. Al die emoties die onder het oppervlak broeiden. En toch was ik hier en zou ik hier blijven, omdat ik niet kon vertrekken zonder de waarheid te kennen. Zonder mijn plek te hebben gevonden.

Ik hief mijn blik naar de hoogste bergtop en luisterde of ik die fluistering kon ontwaren. Die veelzeggende kabbeling door de bomen.

Naast me hield Thane zijn adem in, en toen ik me omdraaide, zag ik dat zijn blik op me rustte. Hij was bleek en leek van zijn stuk gebracht, hoewel ik niets had gezien of gehoord wat de kalmte om ons heen verstoorde.

‘Wat is er?’ vroeg ik verontrust.

Hij stak zijn hand uit, alsof hij me wilde aanraken, maar liet hem op het laatste moment vallen. ‘Mijn God,’ fluisterde hij. ‘Wie ben jij?’