HOOFDSTUK 46


‘R

ichard wreef in zijn ogen. Hij wilde dat hij sneller kon lezen, want het dagboek was heel boeiend, maar het nam veel tijd. Hij moest over veel woorden nadenken en moest de betekenis van sommige nog steeds opzoeken, maar naarmate de dagen verstreken bereikte hij het punt dat het er soms op leek dat hij niet aan het vertalen was, maar gewoon aan het lezen. Elke keer dat hij besefte dat hij zonder bewuste inspanning Hoog-D'Haraans las, begon hij weer over de betekenis van de woorden te struikelen.

Richard werd geïntrigeerd door de steeds terugkerende verwijzingen naar Alric Rahl. Deze voorouder van hem had blijkbaar een oplossing gevonden voor het probleem van de droomwandelaars. Hij was slechts een van de velen die werkten aan een manier om te voorkomen dat de droomwandelaars bezit namen van de geest van mensen, maar hij had hardnekkig volgehouden dat hij de oplossing had.

Gefascineerd las Richard hoe Alric Rahl vanuit D'Hara het bericht had verzonden dat hij zijn beschermende web al over zijn volk had geweven, en dat anderen die door hetzelfde web beschermd wilden worden, eeuwige trouw aan hem moesten zweren, en dan zouden ook zij veilig zijn in dit verbond. Richard besefte dat dit de oorsprong was van de band tussen de D'Haranen en hem. Alric Rahl had die bezwering gecreëerd om zijn volk te beschermen tegen de droomwandelaars, niet om hen tot slaven te maken. Richard was trots op de goede daad van zijn voorvader.

Hij hield zijn adem bijna in terwijl hij het dagboek las, en hoopte tegen beter weten in dat ze Alric Rahl zouden geloven, want hij wist dat ze dat niet hadden gedaan. Kolo had een voorzichtige interesse gehad in het bewijs, maar bleef twijfelen. Hij meldde dat de meeste andere tovenaars dachten dat Alric een of andere truc uithaalde en ervan overtuigd waren dat een Rahl alleen maar uit kon zijn op wereldheerschappij. Richard kreunde van teleurstelling toen hij las hoe ze een boodschap hadden gestuurd waarin ze weigerden trouw te zweren en zich aan Alric te binden.

Geïrriteerd door een aanhoudend geluid draaide Richard zich om, keek uit het raam en zag dat het buiten pikdonker was. Het was niet eens tot hem doorgedrongen dat de zon was ondergegaan. De kaars waarvan hij het idee had dat hij die net had aangestoken, was half op. Het irritante geluid was water dat van ijspegels droop. De lente verdreef de scherpe kou.

Nu hij niet meer aan het dagboek dacht, kwam onmiddellijk zijn knagende bezorgdheid over Kahlan terug. Elke dag kwamen er boodschappers terug met het bericht dat er niets gevonden was. Hoe kon ze verdwenen zijn?

`Wachten er nog boodschappers?'

Met een geërgerde uitdrukking op haar gezicht verplaatste Cara haar gewicht van haar ene naar haar andere been. 'Ja,' zei ze spottend, 'er staan er een heel stel voor de deur, maar ik heb ze gezegd dat u het te druk had met zoete woordjes tegen mij te fluisteren om gestoord te kunnen worden.'

Richard zuchtte. 'Het spijt me, Cara. Ik weet dat je het me vertelt als er een boodschapper aankomt.' Hij schudde een vinger naar haar. 'Zelfs als ik slaap.'

Ze glimlachte. 'Zelfs als u slaapt.'

Richard keek om zich heen in de kamer en fronste zijn voorhoofd. 'Waar is Berdine gebleven?'

Cara rolde met haar ogen. 'Ze heeft u uren geleden gezegd dat ze een tijdje ging slapen voordat het tijd was voor haar wacht. U zei: "Ja, slaap ze" tegen haar.'

Richard keek weer in het dagboek. 'Ja, ik geloof inderdaad dat ik dat heb gezegd.'

Hij herlas een stuk waarin beschreven werd dat de tovenaars bang werden dat de sliph iets door zou laten dat ze niet zouden kunnen tegenhouden. De oorlog was een beangstigend raadsel voor Richard. Elke partij creëerde magische zaken, meestal wezens die voor één enkel doel ontworpen waren, zoals de droomwandelaars, en de andere partij moest daar dan op reageren met een tegenmaatregel, als ze dat kon. Het was weerzinwekkend om te ontdekken dat sommige van die wezens uit mensen werden gemaakt, uit tovenaars zelf. Zo wanhopig waren ze geweest. Dag in dag uit maakten ze zich weer zorgen dat de sliph — die zelf met behulp van hun magie was gecreëerd om hen in staat te stellen grote afstanden af te leggen om de vijand aan te vallen, maar die behalve dat voordeel ook groot gevaar opleverde — voordat de torens voltooid konden worden iets onverwachts door zou laten dat ze niet aankonden. Ze zeiden dat als de torens klaar waren, de sliph kon gaan slapen. Richard vroeg zich voortdurend af wat de sliph was en hoe ze kon gaan 'slapen', en hoe ze haar later, na de oorlog, wakker zouden maken, zoals ze van plan waren.

De tovenaars besloten dat vanwege het gevaar van een aanval via de sliph een deel van de belangrijker, kostbare of gevaarlijke zaken vanuit de Burcht naar elders moest worden overgebracht om ze te beschermen. De laatste voorwerpen die werden beschouwd als het belangrijkst om veilig te bewaren, waren al lang naar deze schuilplaats gebracht toen Kolo schreef:

Vandaag is een van onze grootste wensen in vervulling gegaan, wat alleen mogelijk was dankzij het magnifieke, onvermoeibare werk van een team van bijna honderd mensen. De voorwerpen waarvan we het meest vreesden dat ze verloren zouden gaan als we verslagen zouden worden, zijn beschermd. Iedereen in de

Burcht juichte in koor toen we vandaag het bericht ontvingen dat we succes hadden geboekt. Sommigen dachten dat het onmogelijk was, maar tot ieders verbazing is het gelukt: de Tempel van de Winden is weg.

Weg? Wat was de Tempel van de Winden, en waar was hij gebleven? Kolo's dagboek gaf geen verklaring.

Richard krabde zich in zijn nek en gaapte. Hij kon zijn ogen nog maar nauwelijks openhouden. Er was nog zoveel te lezen, maar hij had slaap nodig. Hij wilde Kahlan terug zodat hij haar kon beschermen tegen de droomwandelaar. Hij wilde Zedd spreken, zodat hij hem kon vertellen over de dingen die hij had ontdekt.

Richard stond op en slofte naar de deur.

`Gaat u naar bed om van me te dromen?' vroeg Cara.

Richard glimlachte. 'Dat doe ik altijd. Maak me wakker als...'

`Als er een boodschapper komt. Ja, ja, dat hebt u geloof ik al eens gezegd.'

Richard knikte en wilde naar de deur lopen. Cara pakte zijn arm. `Meester Rahl, ze zullen haar vinden. Ze zal veilig zijn. Slaap maar lekker: de D'Haranen zijn op zoek, en ze zullen niet falen.'

Richard klopte haar op de schouder voordat hij wegliep. 'Ik zal het dagboek hier laten, zodat Berdine eraan kan werken als ze wakker wordt.' Hij geeuwde en wreef in zijn ogen terwijl hij naar zijn kamer liep, even verderop in de hal. Hij nam alleen maar de moeite om zijn laarzen uit te trekken en zijn bandelier over zijn hoofd af te doen, waarna hij het Zwaard der Waarheid op een stoel legde en zich in bed liet vallen. Ondanks zijn bezorgdheid over Kahlan sliep hij binnen een paar seconden. Hij had een onrustige droom over haar toen hij wakker werd van een hard geklop. Hij liet zich op zijn rug rollen. De deur vloog open en er was plotseling licht. Hij zag Cara, die een lamp droeg. Ze liep tot naast zijn bed en stak een andere lamp aan.

`Meester Rahl, word wakker. Word wakker.'

`Ik ben wakker.' Hij ging zitten. 'Wat is er? Hoelang heb ik geslapen?' `Misschien vier uur. Berdine heeft een paar uur aan het boek zitten werken, en raakte helemaal opgewonden over iets waar ze u voor wakker wilde maken, zodat u haar kon helpen, maar dat heb ik haar niet toegestaan.'

`Waarom heb je me dan nu wakker gemaakt? Is er een boodschapper?' `Ja. Er is een boodschapper.'

Richard liet zich bijna weer achterover in bed vallen. Boodschappers hadden nooit nieuws.

`Meester Rahl, sta op. De boodschapper heeft nieuws.'

Richard schrok op alsof er een bel had gerinkeld in zijn hoofd. Hij zwaaide zijn voeten over de zijkant van het bed en trok in één haastige beweging zijn laarzen aan. 'Waar is hij?'

`Ze brengen hem hierheen.'

Op dat moment rende Ulic binnen, een man ondersteunend die bij hem was. De soldaat zag eruit alsof hij wekenlang hard had gereden. Hij kon nauwelijks meer staan zonder hulp.

`Meester Rahl, ik heb een boodschap voor u.' Richard nodigde de jonge soldaat met een gebaar uit om op de rand van het bed te komen zitten, maar die wuifde het aanbod weg en wilde liever praten. 'We hebben iets gevonden. Generaal Reibisch heeft me gezegd dat ik u eerst moest vertellen dat u niet bang moet zijn. We hebben haar lichaam niet gevonden, dus moet ze nog in leven zijn.'

`Wat hebben jullie gevonden›' Richard besefte dat hij beefde.

De man stak zijn hand onder het leer van zijn uniform en trok iets te voorschijn. Richard griste het uit zijn hand en liet het zich ontvouwen zodat hij kon zien wat het was. Een karmozijnrode cape.

`We hebben een plek gevonden waar gevochten was. Er lagen dode mannen die deze capes droegen. Veel dode mannen. Misschien wel honderd.' Hij trok nog iets te voorschijn en gaf dat aan Richard.

Richard vouwde het uit. Het was een slordig afgesneden stuk verbleekte blauwe stof met vier gouden kwastjes aan één kant.

`Lunetta; fluisterde hij. 'Dit is van Lunetta.'

`Generaal Reibisch zei dat ik u moest vertellen dat er een gevecht is geweest. Er waren veel dode leden van de Bloedbroederschap. Er waren bomen omgeblazen door vuurstoten, alsof er magie was gebruikt in het gevecht. Er waren ook verbrande lichamen.

Ze hebben maar één lichaam gevonden dat niet van iemand van de Bloedbroederschap was. Het was een D'Haraan. Een grote man met maar één oog en een litteken waar het andere dichtgenaaid was.'

`Orsk! Dat is Orsk! Hij was Kahlans lijfwacht!'

`Generaal Reibisch laat zeggen dat er geen teken was dat zij of iemand anders van haar gezelschap gedood is. Het lijkt erop dat ze zich fel hebben verdedigd, maar daarna gevangen zijn genomen.'

Richard greep de soldaat bij de arm. 'Hebben de spoorzoekers enig idee in welke richting ze zijn gegaan?' Richard was woedend op zichzelf omdat hij er niet heen was gegaan. Als hij erheen was gegaan, zou hij haar al op het spoor zijn. Nu zou het hem weken kosten om hen in te halen. `Generaal Reibisch laat zeggen dat de spoorzoekers er vrij zeker van zijn dat ze naar het zuiden zijn gereisd.'

`Naar het zuiden? Naar het zuiden?' Richard was ervan overtuigd geweest dat Brogan met zijn buit naar Nicobarese zou vluchten. Als er zoveel lijken waren, moest Gratch als een uitzinnige gevochten hebben. Ze hadden hem waarschijnlijk ook gevangengenomen.

`Ze zeiden dat ze het niet zeker wisten, doordat het zo lang geleden was gebeurd. Het had inmiddels gesneeuwd, en nu is de sneeuw aan het smelten, dus de sporen zijn moeilijk te volgen, maar hij denkt dat ze naar het zuiden zijn gegaan, en zijn hele strijdkracht gaat achter uw koningin aan.' `Naar het zuiden,' mompelde Richard. 'Naar het zuiden.'

Hij haalde zijn hand door zijn haar en probeerde na te denken. Brogan was gevlucht in plaats van zich aan te sluiten bij Richard en zijn strijd tegen de Orde. De Bloedbroederschap had zich aangesloten bij de Imperiale Orde. De Imperiale Orde heerste over de Oude Wereld. De Oude Wereld was in het zuiden.

Generaal Reibisch volgde haar naar het zuiden; achter zijn koningin aan. Naar het zuiden.

Wat had de mriswith in de Burcht ook weer gezegd?

De koningin heeft je nodig, huidbroeder. Je moet haar helpen.

Ze probeerden hem te helpen. Zijn vrienden, de mriswith, probeerden hem te helpen.

Richard griste zijn zwaard van de stoel en stak zijn hoofd door de his  van de leren bandelier. 'Ik moet erheen.'

`Wij gaan met u mee,' zei Cara. Ulic knikte instemmend.

`Jullie kunnen niet met me mee. Zorg dat hier alles goed gaat.' Hij wendde zich tot de soldaat. 'Waar is je paard?'

Hij wees. 'Door die deur naar buiten en dan op de volgende binnenplaats. Maar ze is wel moe.'

`Ze hoeft me alleen maar naar de Burcht te brengen.'

`De Burcht!' Cara greep hem bij zijn arm. 'Waarom gaat u naar de Burcht?'

Richard trok zijn arm weg. 'Dat is de enige manier om op tijd de Oude Wereld te bereiken.'

Ze begon tegenwerpingen te maken, maar hij rende al door de hal. Anderen haastten zich om hem in te halen. Hij hoorde het gekletter van harnassen en wapens achter zich, maar hij minderde geen vaart. Hij luisterde niet naar Cara's argumenten en probeerde na te denken.

Hoe zou hij het aanpakken? Was het mogelijk? Het moest mogelijk zijn. Hij zou het klaarspelen.

Richard stormde de deur uit, hield heel even in en rende toen naar de binnenplaats waar de soldaat had gezegd dat hij zijn paard had achtergelaten. Hij kwam struikelend tot stilstand toen hij in het donker tegen het paard aanliep. Hij gaf het bezwete dier snel een klopje om kennis te maken terwijl ze opzij danste, en toen sprong hij in het zadel.

Toen hij het paard bij de teugels liet omkeren, hoorde hij in de verte net de stem van Berdine, die naar hem toe rende.

`Meester Rahl! Stop! Doe de cape af!' Richard gaf het paard de sporen terwijl hij Berdine met het dagboek van Kolo zag zwaaien. Hij had geen tijd voor haar. 'Meester Rahl! U moet de mriswith-cape afdoen!'

Dat ben ik niet van plan, dacht hij. De mriswith waren zijn vrienden. `Stop! Meester Rahl, luister naar me!' Het paard begon met een sprong te galopperen en de zwarte mriswith-cape wapperde achter hem aan. 'Richard! Doe hem af!'

De weken van eentonig, geduldig wachten leken te exploderen in de plotselinge, wanhopige behoefte actie te ondernemen. Zijn passie om bij Kahlan te komen verzwolg alle andere gedachten.

Het geluid van klepperende hoeven overstemde Berdines stem. De wind rukte aan zijn cape, het paleis flitste als een vage vlek voorbij, en de nacht slokte hem op.

`Wat doe je hier?'

Brogan draaide zich om naar de stem. Hij had de Zuster niet aan horen komen.

Hij keek de oudere vrouw met het lange grijze haar, dat ze losjes bijeengebonden op haar rug droeg, nors aan. 'Wat gaat jou dat aan?'

Ze sloeg haar handen ineen. Nou, aangezien dit ons paleis is, gaat het ons aan als een van onze gasten zich op plekken in ons huis begeeft waar het hem uitdrukkelijk verboden is zich te bevinden.'

Brogan kneep zijn ogen tot spleetjes van kwaadheid. 'Heb je enig idee tegen wie je het hebt?'

Ze haalde haar schouders op. 'Een of ander onbeduidend, opgeblazen officiertje, zou ik zeggen. Te arrogant om te weten wanneer hij zich op gevaarlijk terrein begeeft.' Ze hield haar hoofd schuin. 'Heb ik het goed geraden?'

Brogan dichtte de afstand tussen hen. 'Ik ben Tobias Brogan, Heer Generaal van de Bloedbroederschap.'

`Zo, zo,' zei ze spottend. 'Wat indrukwekkend. Maar ik kan me niet herinneren dat ik heb gezegd: "U mag de Biechtmoeder niet bezoeken, behalve als u de Heer Generaal van de Bloedbroederschap bent." Je hebt voor ons alleen de waarde die wij je toekennen. Je vervult alleen de taak die wij je toewijzen.'

`Die jullie mij toewijzen! De Schepper Zelf wijst mij taken toe!'

Ze lachte snuivend. 'De Schepper! Wat heb jij een hoge pet op van jezelf. Jij maakt deel uit van de Imperiale Orde, en je doet wat wij je zeggen.'

Brogan was er na aan toe om deze oneerbiedige vrouw in duizend stukjes te hakken. 'Hoe heet je?' gromde hij.

`Zuster Leoma. Denk je dat je dat kunt onthouden, met die kleine hersentjes van je? Je hebt het bevel gekregen bij die opzichtige troepen van je in de barak te blijven. Maak dat je daar komt en laat me je niet meer in dit gebouw betrappen, anders zul je geen waarde meer hebben voor de Imperiale Orde.'

Voordat Brogan kon ontploffen van woede, wendde Zuster Leoma zich tot Lunetta. 'Goedenavond, liefje.'

`Goedenavond,' zei Lunetta voorzichtig.

`Ik was al van plan eens met je te praten, Lunetta. Zoals je kunt zien, is dit een huis van tovenaressen. Vrouwen met de gave worden hier zeer gerespecteerd. Die Heer Generaal van jou is van weinig waarde voor ons, maar iemand met jouw vermogen zou zeer welkom zijn. Ik wil je graag een plek bij ons aanbieden. Je zou zeer gewaardeerd worden. Je zou verantwoordelijkheid en respect krijgen.' Ze wierp een blik op Lunetta's kledij. 'We zouden er zeker voor zorgen dat je beter gekleed werd. Je zou die lelijke vodden niet hoeven te dragen.'

Lunetta greep haar gekleurde lappen steviger vast en ging wat dichter naast Brogan staan. 'Ik ben loyaal aan mijn Heer Generaal. Hij is een groot man.'

Zuster Leoma meesmuilde. 'Ja, ik geloof het onmiddellijk.'

`En u bent een slechte vrouw,' zei Lunetta op plotseling vaste, plotseling gevaarlijke toon. 'Dat heeft mijn mama me verteld.'

`Zuster Leoma,' zei Brogan. 'Ik zal de naam onthouden.' Hij tikte tegen het trofeeëntasje aan zijn riem. 'Je kunt de Wachter vertellen dat ik je naam zal onthouden. Ik vergeet nooit de naam van een verdorvene.'

Er verscheen een boosaardige glimlach op het gezicht van Leoma. 'De volgende keer dat ik in de onderwereld met mijn Meester spreek, zal ik hem vertellen wat je hebt gezegd.'

Brogan trok Lunetta mee en liep naar de deur. Hij zou terugkomen, en de volgende keer zou hij krijgen wat hij wilde.

`We moeten met Galtero gaan praten,' zei Brogan. 'Ik heb zo langzamerhand genoeg van deze onzin. We hebben wel grotere broeinesten van verdorvenen uitgeroeid dan dit.'

Lunetta legde bezorgd haar vinger tegen haar onderlip. 'Maar, Heer Generaal, de Schepper heeft u verteld dat u moet doen wat deze vrouwen zeggen. Hij heeft u verteld dat u hun de Biechtmoeder moest geven.' Brogan beende met grote passen door het donker toen ze buiten waren. `Wat heeft mama je verteld over deze vrouwen?'

`Eh... Ze heeft gezegd... dat ze slecht zijn.'

`Het zijn verdorvenen.'

`Maar Heer Generaal, de Biechtmoeder is een verdorvene. Waarom zou de Schepper u zeggen haar aan deze vrouwen te geven als zij ook verdorvenen zijn?'

Brogan keek op haar neer. In het zwakke licht kon hij haar in verwarring naar hem op zien kijken. Zijn arme zus had niet het intellect om het te begrijpen.

`Is het niet overduidelijk, Lunetta? De Schepper heeft zichzelf door zijn verraderlijke manieren blootgegeven. Hij is degene die de gave creëert. Hij heeft geprobeerd me beet te nemen. Het is nu mijn verantwoordelijkheid om de wereld van het kwaad te ontdoen. Iedereen met de gave moet sterven. De Schepper is een verdorvene.'

Lunetta's adem stokte van ontzag. 'Mama heeft altijd al gezegd dat u voorbestemd was een groot man te worden.'

Nadat hij de gloeiende bol op de tafel had gezet, ging Richard voor de grote, stille put in het midden van de kamer staan. Wat moest hij doen? Wat was de sliph, en hoe riep hij haar?

Hij liep om de ronde, tot aan zijn middel reikende muur heen en keek omlaag de duisternis in, maar zag niets.

`Sliph!' riep hij naar beneden in het bodemloze gat. Zijn eigen stem echode weer naar boven.

Richard ijsbeerde heen en weer, trok radeloos aan zijn haar en probeerde verwoed te bedenken wat hij moest doen. De tinteling van een aanwezigheid ging over zijn huid. Hij bleef staan, keek op en zag een mriswith bij de deur staan.

`De koningin heeft je nodig, huidbroeder. Je moet haar helpen. Roep de sliph.'

Hij rende naar het donkere, geschubde wezen toe. 'Ik weet dat ze me nodig heeft! Hoe roep ik de sliph?'

De spleetvormige mond rekte zich in wat op een glimlach leek. 'Jij bent de eerste in drieduizend jaar die geboren is met het vermogen om haar wakker te maken. Je hebt het schild al verbroken dat ons bij haar weghield. Je moet je kracht gebruiken. Roep de sliph met je gave.'

`Mijn gave?'

De mriswith knikte zonder zijn kraalogen van Richard af te wenden. `Roep haar met je gave.'

Richard wendde zich uiteindelijk af van de mriswith en liep terug naar de stenen muur rond de grote put. Hij probeerde zich te herinneren hoe hij zijn gave in het verleden had gebruikt. Het gebeurde altijd instinctief. Nathan had gezegd dat het zo werkte bij hem, bij een oorlogstovenaar: er was een behoefte, die instinctief werd geuit.

Hij moest zijn behoefte gebruiken om de gave op te roepen.

Richard liet de behoefte door zich heen razen, door de kalme kern. Hij probeerde niet om de kracht op te roepen, maar hij schreeuwde de behoefte eraan uit.

Hij stootte zijn vuisten in de lucht en wierp zijn hoofd in zijn nek. Hij liet de behoefte hem vervullen. Hij wilde niets anders. Hij liet de onbewuste remmingen varen. Hij probeerde niet te denken aan wat hij moest doen, hij eiste eenvoudig dat het zou gebeuren.

Hij had de sliph nodig.

Hij uitte een geluidloze kreet.

Kom bij me!

Hij liet de kracht los, alsof hij diep uitademde, en eiste dat de taak volbracht werd.

Er ontvlamde licht tussen zijn vuisten. Dat was het, het signaal, hij voelde het, hij begreep het. Hij wist ook wat hij moest doen. De zachtgloeiende massa roteerde tussen zijn polsen terwijl er kantachtige nerven van licht langs zijn armen omhoog kronkelden en in de pulserende kracht daartussen vloeiden.

Toen hij voelde dat de kracht haar hoogtepunt bereikte, bewoog hij zijn handen snel naar beneden. Fluitend schoot de bol licht weg, naar beneden de duisternis in.

Toen die door de put naar beneden suisde, werden de stenen in een ring eromheen verlicht. De ring van licht en de gloeiende massa werden kleiner en kleiner, en het gefluit stierf weg in de verte, totdat hij kon horen noch zien wat hij had ontketend.

Richard hing over de stenen muur en keek de bodemloze afgrond in, maar alles was stil en donker. Hij hoorde alleen zijn eigen gehijg. Hij richtte zich op en keek over zijn schouder. De mriswith keek toe, maar deed geen poging hem te helpen; wat er gebeuren moest, moest van Richard komen. Hij hoopte dat het genoeg zou zijn.

In de stilte van de Burcht, in de rust van de berg van dood steen die om hem heen oprees, klonk gerommel uit de verte.

Een geluid van leven.

Richard boog zich weer over de muur en keek naar beneden, maar zag niets. Toch kon hij iets voelen. De stenen onder zijn voeten schokten. Er zweefde steenstof door de trillende lucht.

Richard keek weer naar beneden de put in en zag een weerspiegeling. De put vulde zich; niet met water, maar met iets dat met een onmogelijke snelheid omhoog schoot door de schacht, bulderend met een jankende gil van snelheid. Dat gejank werd harder naarmate het ding hoger kwam.

Richard wierp zichzelf naar achteren, weg bij de stenen muur, en maar net op tijd. Hij was er zeker van dat het de put uit zou schieten en door het plafond zou slaan. Iets dat zo snel ging, kon niet op tijd stoppen. Maar dat deed het wel.

Alles was plotseling stil. Richard ging zitten, steunend op zijn armen achter zich.

Een glimmende metaalachtige bult rees langzaam op boven de rand van de stenen muur om de put. Die groeide uit eigen beweging aan tot een berg, als water dat in de lucht stond, alleen was het geen water. Het glanzende oppervlak weerspiegelde alles eromheen, als een gepoetst harnas, en de weerkaatste beelden vervormden naarmate het groeide en bewoog.

Het zag eruit als levend kwikzilver.

De klont, die aan zijn lijf in de put vast leek te zitten door middel van een soort nek, bleef zich verwringen en plooide zich in richels en vlakken, vouwen en rondingen. Het vertrok tot een vrouwengezicht. Richard moest zichzelf eraan helpen herinneren adem te halen. Nu begreep hij waarom Kolo de sliph 'zij' noemde.

Eindelijk zag het gezicht hem op de vloer zitten. Het zag eruit als een glad beeld, gemaakt van zilver, alleen bewoog het.

`Meester,' zei ze met een spookachtige stem die door de kamer echode. Haar lippen hadden niet bewogen toen ze sprak, maar ze glimlachte alsof ze tevreden was. Het zilveren gezicht kreeg een nieuwsgierige uitdrukking. 'Hebt u me geroepen? Wilt u reizen?'

Richard sprong op. 'Ja. Reizen. Ik wil reizen.'

De welwillende glimlach kwam terug. 'Kom dan. We zullen reizen.' Richard veegde het steenstof van zijn handen af aan zijn overhemd. 'Hoe? Hoe gaan we... reizen?'

Het zilveren voorhoofd fronste zich. 'Hebt u niet eerder gereisd?'

Richard schudde zijn hoofd. 'Nee. Maar ik moet nu wel. Ik moet naar de Oude Wereld.'

`Aha. Daar ben ik vaak geweest. Kom, dan zullen we reizen.' Richard aarzelde. 'Wat moet ik doen? Wat wil je dat ik doe?'

Er vormde zich een hand, die de bovenkant van de muur aanraakte. `Kom naar me toe,' zei de stem, die de kamer rond echode. 'Ik zal je brengen.'

`Hoe lang duurt het?'

De frons kwam terug. 'Lang? Van hier naar daar. Zo lang. Ik ben lang genoeg. Ik ben er geweest.'

`Ik bedoel... Uren? Dagen? Weken?'

Ze leek het niet te begrijpen. 'De andere reizigers hebben hier nooit over gesproken.'

`Dan zal het wel niet erg lang duren. Kolo had het er ook nooit over.' Het dagboek kon soms frustrerend zijn omdat Kolo nooit uitlegde wat voor zijn tijdgenoten vanzelfsprekend was. Hij had niet geprobeerd iemand iets te leren of informatie door te geven.

`Kolo?'

Richard wees naar de botten. 'Ik weet niet hoe hij heette. Ik noem hem Kolo.'

Het gezicht rekte zich uit de put om over de muur te kijken. 'Ik kan me niet herinneren dat ik dit eerder heb gezien.'

`Nou, hij is dood. Voor die tijd zag hij er niet zo uit.' Richard besloot dat hij beter niet kon uitleggen wie Kolo was, anders zou ze het zich misschien herinneren en verdrietig worden. Hij had geen emoties nodig, hij moest bij Kahlan zien te komen. 'Ik heb haast. Ik zou het op prijs stellen als we voort konden maken.'

`Kom dichterbij, zodat ik kan vaststellen of u kunt reizen.'

Richard liep naar de muur en bleef roerloos staan, terwijl de kwikzilveren hand naar voren kwam om zijn voorhoofd aan te raken. Hij deinsde achteruit. Ze was warm. Hij had koud verwacht. Hij boog zich terug naar de hand en liet de palm over zijn voorhoofd glijden.

U kunt reizen,' zei de sliph. 'IJ hebt de beide kanten die nodig zijn. Maar u zult sterven als u zo gaat.'

`Wat bedoel je met "zo"?'

De kwikzilveren hand liet zich naast hem zakken en wees naar het zwaard, maar zorgde ervoor niet te dichtbij te komen. 'Dat magische voorwerp is onverenigbaar met leven in de sliph. Met die magie in me, zal ieder leven dat er in me is, worden beëindigd.'

`Bedoel je dat ik het hier moet laten?'

`Als u wilt reizen, moet dat wel, anders zult u sterven.'

Richard was er bepaald niet gerust op het Zwaard der Waarheid onbewaakt achter te laten, vooral nu hij wist dat er mannen met gezinnen waren gestorven om het te maken. Hij trok de bandelier over zijn hoofd en staarde naar de schede in zijn handen. Hij keek over zijn schouder naar de mriswith die hem gadesloeg. Hij zou zijn mriswith-vriend kunnen vragen het zwaard te bewaken.

Nee. Hij kon niemand vragen om de verantwoordelijkheid te nemen iets te bewaken dat zo gevaarlijk en zo begerenswaardig was. Het Zwaard der Waarheid was zijn verantwoordelijkheid, niet die van iemand anders. Richard trok het zwaard uit de schede en liet het heldere rinkelen van het staal door de kamer weerklinken en langzaam wegsterven. Maar het vuur van de magie doofde niet; dat raasde door hem heen.

Hij stak de kling omhoog en keek erlangs. Hij voelde het gedreven gouddraad van het woord WAARHEID in zijn handpalm drukken. Wat moest hij doen? Hij moest naar Kahlan. Hij moest zorgen dat het zwaard veilig was in zijn afwezigheid.

Het viel hem in door middel van het signaal van behoefte.

Hij draaide het zwaard naar beneden en greep het gevest met beide handen vast. Met een gegrom van inspanning, waarbij hij kracht kreeg van de magie, van de stormen van razernij die die voortbracht, stootte hij het zwaard naar beneden.

Er vlogen vonken en steengruis in het rond terwijl Richard het zwaard tot aan het gevest in een enorm blok steen in de vloer duwde. Toen hij het losliet, voelde hij de magie nog in zich. Hij moest het zwaard achterlaten, maar hij had de magie nog; hij was de ware Zoeker.

`Ik ben nog steeds verbonden met de magie van het zwaard. Ik houd de magie in me. Zal ik daaraan sterven?'

`Nee. Alleen datgene wat de magie opwekt is dodelijk, de ontvanger niet.' Richard klom op de stenen muur, terwijl hij zich plotseling zorgen begon te maken over de onderneming. Nee, hij moest het doen. Hij kon niet anders.

`Huidbroeder.' Richard draaide zich om naar de mriswith toen die hem riep. `Je hebt geen wapen. Neem dit.' Hij wierp Richard een van zijn messen met drie lemmeten toe. Het vloog in een rustige boog door de lucht en Richard ving het op bij het heft. De zij-stootplaten lagen aan weerskanten van zijn pols toen hij het wapen bij de dwarse handgreep in zijn vuist klemde. Het voelde verrassend goed aan in zijn hand, als een uitbreiding van zijn arm.

`De jabree zal snel voor je zingen.'

Richard knikte. 'Bedankt.'

De mriswith gaf hem een langzame glimlach als antwoord.

Richard wendde zich tot de sliph. 'Ik weet niet of ik mijn adem lang genoeg kan inhouden.'

`Ik heb u gezegd, ik ben lang genoeg om te komen tot waar we heen gaan.'

`Nee, ik bedoel dat ik lucht nodig heb.' Hij ademde overdreven in en uit. 'Ik moet ademen.'

`U ademt mij.'

Hij luisterde hoe haar stem door de kamer echode. 'Wat?'

`Om te overleven tijdens uw reis, moet u mij ademen. De eerste keer dat u reist, zult u bang zijn, maar u moet het doen. Degenen die het niet doen, sterven in mij. Wees niet bang: ik zal u in leven houden als u mij ademt. Als we de andere plek bereiken, moet u me uitademen en de lucht inademen. U zult net zo bang zijn om dat te doen als u bent om mij te ademen, maar u moet het doen, anders zult u sterven.'

Richard staarde haar ongelovig aan. Dit kwikzilver ademen? Zou hij zich daartoe kunnen brengen?

Hij moest naar Kahlan. Ze was in gevaar. Hij moest dit doen. Hij kon niet anders.

Richard slikte en ademde toen diep de heerlijke lucht in. 'Goed, ik ben klaar om te vertrekken. Wat doe ik nu?'

IJ doet niet. Ik doe.'

Een vloeibare zilveren arm kwam omhoog en gleed om hem heen, en zijn warme, golvende greep werd steviger en klemde hem vast. De arm tilde hem van de muur en dompelde hem onder in het zilveren schuim. Richard kreeg plotseling een visioen: hij herinnerde zich mevrouw Rencliff, die onder water werd getrokken door de razende overstroming.