HOOFDSTUK 19
‘R
ichard zwaaide zijn been over de flank van zijn
paard, belandde op de platgetrapte sneeuw van het stalerf en gooide
de teugels naar een wachtende soldaat terwijl een compagnie van
twee-
honderd soldaten achter hem aan galoppeerde. Hij klopte zijn paard met zijn pijnlijke hoeven op de hals, terwijl Ulic en Egan vlak achter hem • uitgeput afstapten. De stille, koude lucht van de late middag droeg zware ademtochten van zowel mannen als paarden met zich mee. De zwijgende mannen waren teleurgesteld en ontmoedigd — Richard was kwaad. Hij trok een dikke gewatteerde handschoen uit en krabde gapend aan zijn baard van vier dagen. Hij was moe, voelde zich smerig en was uitgehongerd, maar hij was vooral kwaad. De spoorzoekers die hem vergezelden, waren goede mannen, had Generaal Reibisch hem gezegd, en Richard had geen reden zijn woorden te betwisten, maar al waren ze dan goed, ze waren niet goed genoeg. Richard was zelf 'ook een goede spoorzoeker, en hij had meermalen tekens gezien die de anderen waren ontgaan, maar de twee dagen durende felle sneeuwstorm had hun taak onuitvoerbaar gemaakt, en uiteindelijk hadden ze het laten afweten. Het zou uberhaupt niet nodig zijn geweest, maar hij had zichzelf laten beetnemen. Dit was zijn eerste grote kans als leider, en hij had die verpest. Hij had die man nooit moeten vertrouwen. Waarom dacht hij altijd dat mensen het voor de redelijkheid zouden opnemen en het juiste deden? Waarom dacht hij altijd dat mensen van binnen iets goeds hadden en dat dat aan de oppervlakte wel zou blijken als ze de kans kregen?
Terwijl ze door de sneeuw sjokten, op weg naar het paleis waarvan de witte muren en torenspitsen in het halfduister van de avond zacht donkergrijs waren geworden, vroeg hij Ulic en Egan of ze Generaal Reibisch wilden zoeken en hem informeren naar andere rampen die zich misschien hadden voltrokken terwijl hij weg was. De Tovenaarstoren keek uit de duistere schaduwen van de bergen op hem neer, en de sneeuw leek een donkere, mokkende, staalblauwe sjaal om zijn schouders.
Richard trof Vrouw Sanderholt, die druk bezig was met haar groepje dat in de lawaaiige keuken werkte, en vroeg of ze iets te eten kon halen voor hem en zijn twee grote bewakers; een stuk droog brood, wat overgebleven soep, het hinderde niet wat. Ze zag dat hij niet in de stemming was voor een conversatie en kneep hem zwijgend zacht in zijn arm en zei dat hij zijn voeten rust moest geven, terwijl ze aan zijn verzoek zou voldoen. Hij ging naar een rustig studeervertrek niet ver van de keukens om wat uit te rusten en wachtte tot de anderen waren teruggekeerd. Berdine kwam bij de deuropening van de studeerkamer de hoek om en ging vlak voor hem staan. Ze droeg rood leer. 'Waar bent u nu weer in vredesnaam geweest?' vroeg ze op een ijzige, typisch Mord-Sith-achtige toon.
`In de bergen op spoken gejaagd. Hebben Cara en Raina je niet verteld waar ik heen was?'
`t.1 hebt me dat niet verteld.' Haar harde blauwe ogen weken niet van zijn blik. 'Daar gaat het om. U knijpt er nooit meer tussenuit zonder mij eerst te vertellen waar u naartoe gaat. Hebt u dat begrepen?'
Richard voelde een koude rilling langs zijn ruggengraat lopen. Er was geen twijfel mogelijk over wie hier aan het woord was: niet Berdine de vrouw, maar Vrouw Berdine, een Mord-Sith. En dit was geen vraag —dit was een dreigement.
Richard schudde zichzelf even geestelijk door elkaar. Hij was alleen maar moe en hij had zich zorgen gemaakt om Meester Rahl. Hij had zich van alles in het hoofd gehaald. Wat was er met hem aan de hand? Ze was waarschijnlijk geschrokken toen ze wakker werd en had gezien dat hij op weg was naar Brogan en zijn zuster, de tovenares. Ze had een vreemd gevoel voor humor — misschien was dit in haar ogen wel een grapje. Hij forceerde zich zijn tanden bloot te grijnzen om haar bezorgdheid wat te verlichten.
`Berdine, je weet dat ik jou het aardigst vind. Ik heb al die tijd aan niets anders gedacht dan aan jouw glimlachende blauwe ogen.'
Richard deed een stap naar de deur. Ze zwaaide haar Agiel in haar vuist. Ze plantte de top tegen de verste deurpost en sneed hem de pas af. Hij had Berdine nog nooit zo'n sinistere houding zien aannemen.
`Ik vroeg u iets. Ik verwacht een antwoord. Ik vraag het geen tweede keer.'
Deze keer was er geen excuus voor haar toon, noch voor haar daden. Ze hield de Agiel pal voor zijn gezicht, en dat was niet toevallig. Voor de eerste keer zag hij haar echte Mord-Sith-persona — de persoonlijkheid die haar slachtoffers hadden aanschouwd — de kern van haar kwaadaardige, indoctrinerende karakter — en dat beviel hem allerminst Een ogenblik keek hij met de ogen van de reddeloze slachtoffers die ze aan de punt van haar Agiel had gespietst. Niemand stierf een gerieflijke dood als gevangene van een Mord-Sith, en niemand behalve hij had hun beproeving ooit overleefd.
Hij kreeg opeens spijt van het vertrouwen dat hij in deze vrouwen had gesteld en zijn teleurstelling voelde als een steek in zijn rug.
In plaats van een koude rilling voelde hij nu kokende woede door zich kolken. Hij besefte dat hij iets zou moeten doen dat hem zou kunnen berouwen en wist zijn woede te beheersen, maar hij voelde de razernij in zijn blik opwellen.
`Berdine, zodra ik hoorde dat Brogan was ontsnapt, moest ik hem achterna, als ik nog enige kans wilde maken hem te vinden. Ik heb Cara en Raina verteld waar ik heenging, en op hun aandringen heb ik Ulic en Egan meegenomen. Jij sliep, en ik vond het niet nodig je wakker te maken.' Ze bleef roerloos staan. 'Uw aanwezigheid was hier vereist. We hebben veel spoorzoekers en soldaten, maar we hebben maar één leider.' De punt van haar Agiel zwaaide in het rond en kwam vlak voor zijn ogen tot stilstand. 'Stel me niet weer teleur.'
Het kostte hem al zijn wilskracht om haar arm niet te breken. Ze trok haar Agiel terug, doofde haar vlammende blik, en liep op hoge poten weg.
In het kleine, van donkere lambriseringen voorziene kamertje smeet hij zijn zware huidenmantel tegen de muur naast de smalle haard. Hoe kon hij zo naïef zijn? Het waren slangen met giftanden, en hij had ze toegestaan zich om zijn nek te kronkelen. Hij werd omringd door vreemden. Nee, geen vreemden. Hij wist wat Mord-Sith waren: hij wist het een en ander van wat de D'Haranen hadden gedaan, hij wist het een en ander van wat de afgevaardigden van sommige landen hier hadden gedaan, en toch was hij zo dom te geloven dat ze goed zouden doen, als ze de kans kregen.
Hij leunde met een hand tegen het raamkozijn en staarde naar het donker wordende, bergachtige landschap, terwijl hij de warmte van het lage, knetterende houtvuur in zijn lichaam liet doordringen. De Tovenaarstoren in de verte keek nog steeds op hem neer. Hij miste Gratch. Hij miste Kahlan. Goeie geesten, wat wilde hij haar graag in zijn armen houden.
Misschien moest hij dit alles maar vergeten. Hij zou een plek in de bossen van het Hartland kunnen vinden waar ze hen nooit zouden vinden. Ze zouden met elkaar kunnen verdwijnen en de rest van de wereld aan zijn lot overlaten. Waarom zou hij zich druk maken — dat deden zij toch ook niet?
Zedd, ik heb je hier nodig. Je moet me helpen.
Richard zag een strook licht door de kamer naar zich toe kruipen, toen de deur openging. Hij keek over zijn schouder en zag Cara in de deuropening staan. Raina stond vlak achter haar. Ze droegen beiden hun donkerbruine leren tenue en glimlachten allebei ondeugend. Hij vond het niet grappig.
`Meester Rahl, wat fijn te zien dat uw fraaie huid nog steeds intact is.' Ze wierp haar blonde vlecht met een glimlachje over haar schouder. `Hebt u ons gemist? Ik hoop dat u niet...'
`Ga weg.'
Haar schalkse glimlach verdween. 'Wat?'
Hij voer tegen haar uit. 'Ik zei: ga weg. Of ben je hier gekomen om me met een Agiel te bedreigen? Ik wil jullie Mord-Sith-smoelen nu niet zien. Wegwezen!'
Cara slikte. 'Mocht u ons nodig hebben, we zijn niet ver van u vandaan,' zei ze zacht. Ze keek alsof hij haar een klap in het gezicht had gegeven. Ze draaide zich om en gebaarde Raina met haar mee te gaan.
Toen ze weg waren, plofte Richard neer in een met kwastjes versierde leren stoel die achter een kleine, donkere, glanzende tafel met klauwpoten stond. De scherpe, rokerige geur van de haard maakte hem duidelijk dat er eikenhout in brandde, een houtsoort die hij zelf ook zou hebben uitgekozen op zo'n koude avond. Hij duwde de lamp tegen de muur, waar een groepje landschapsminiaturen hing. De grootste was niet groter dan zijn hand, maar toch stonden op elk schilderijtje grootse vergezichten afgebeeld. Hij keek naar de vredige taferelen en wenste dat het leven net zo eenvoudig zou zijn zoals het eruitzag op die idyllische schilderijen.
Hij werd uit zijn overpeinzingen gewekt toen Ulic en Egan samen met Generaal Reibisch in de deuropening verschenen.
De generaal sloeg met zijn vuist op zijn hartstreek. 'Meester Rahl, ik ben opgelucht te zien dat u veilig en wel bent teruggekeerd. Hebt u successen geboekt?'
Richard schudde zijn hoofd. 'De mannen die u me hebt gestuurd, waren even goed als u had gezegd, maar de omstandigheden waren meer dan bar. We hebben ze een tijdje kunnen achtervolgen, maar ze sloegen de Stentorstraat in en gingen naar het centrum van de stad. Zodra ze dat deden, kon je niet meer zien welke kant ze uit gingen. Waarschijnlijk naar het noordoosten, terug naar Nicobarese, maar we zijn in een cirkel om de stad getrokken voor het geval ze een andere kant uit gingen, maar we konden geen spoor meer van ze vinden. Onze nauwgezette zoekpogingen naar alle mogelijkheden nam vrij veel tijd in beslag, en de storm kreeg genoeg tijd hun spoor uit te wissen.'
De generaal murmelde, terwijl hij nadacht. 'We
hebben de mannen die ze in hun paleis hadden achtergelaten,
ondervraagd. Niemand wist waar Brogan heenging.'
`Misschien hebben ze gelogen.'
Reibisch streek met zijn duim over het litteken op de zijkant van zijn gezicht. 'Gelooft u me maar, ze wisten niet waar hij naartoe ging.' Richard wilde de details niet horen van wat men namens hem had gedaan. 'Afgaand op de tekens die we in het begin zagen, konden we vaststellen dat ze slechts met hun drieën waren: ongetwijfeld Heer Generaal Brogan, zijn zuster, en die ander.'
`Nou, als hij zijn mannen niet bij zich had, dan lijkt het er meer op dat hij gewoon is gevlucht. U hebt hem waarschijnlijk doodsbang gemaakt, en hij heeft voor zijn leven gerend.'
Richard klopte met een vinger op de tafel. 'Misschien. Maar ik wilde dat ik wist waar hij heen was, gewoon, voor het geval dat.'
De generaal haalde zijn schouders op. 'Waarom hebt u geen volgwolk over hem heen gelegd of uw magie gebruikt om hem te kunnen achtervolgen? Dat deed Darken Rahl altijd als hij iemand wilde achtervolgen.' Richard wist dat maar al te goed. Hij wist wat een volgwolk was en hoe onfortuinlijk het daarmee was afgelopen. Het was allemaal begonnen toen Darken Rahl een volgwolk boven Richard had neergelaten, zodat hij hem op zijn gemak kon ontbieden om het Boek van de Getelde Schaduwen terug te vragen. Zedd had Richard op zijn tovenaarsrots neergezet om de wolk te kunnen losmaken. Hoewel hij de magie door zich heen had voelen stromen, wist hij niet hoe die werkte. Hij had Zedd ook wat van zijn magische stof zien gebruiken om hun sporen te wissen en om Darken Rahl te beletten hen te volgen, maar hoe dat in zijn werk ging, wist hij evenmin.
Richard wilde eigenlijk Generaal Reibisch' vertrouwen in hem aan het wankelen brengen door toe te geven dat hij nog niet eens de basisprincipes van magie kende. Hij voelde zich op het ogenblik niet zo op zijn gemak tussen zijn bondgenoten.
`Als de hemel vol stormwolken is, kun je geen volgwolk aan iemand vasthechten. Je zou niet te weten komen welke de jouwe is — de wolk die je wilt volgen. Lunetta, Brogans zuster, is een tovenares, en ze zou best eens magie kunnen gebruiken om hun spoor uit te wissen.'
`Dat is vervelend.' De Generaal krabde zijn baard en leek Richards bluf te geloven. 'Nou ja, magie is niet mijn specialiteit. Daarvoor hebben we u.
Richard sneed een ander onderwerp aan. 'Hoe staan de zaken er hier voor?'
De generaal grijnsde gemeen. 'Er is geen zwaard in de stad dat niet van ons is. Sommigen vonden dat niet leuk, maar toen we hun de alternatieven hadden uitgelegd, gingen ze allemaal huns weegs, zonder te vechten.'
`Nu, er kwam toch wat meer bij kijken.'
`Ook de Bloedbroederschap, in het paleis in Nicobarese?'
`Die zullen met hun vingers moeten eten. We hebben ze alles afgenomen, behalve hun lepels.'
Richard wreef in zijn ogen. 'Goed. U hebt prima werk geleverd, Generaal. Maar hoe zit het met de mriswith? Hebben die nog iemand aangevallen?'
`Niet sinds die eerste bloederige avond. Het is heel rustig geweest. Goh, ik heb zelfs beter geslapen dan de laatste weken. Sinds u de macht hebt overgenomen, heb ik zelfs nooit meer van die dromen gehad.'
Richard keek op. 'Dromen? Wat voor dromen?'
`Nou...' De generaal krabde op zijn hoofd met het roestkleurige haar. `Dat is vreemd. Ik kan ze me nu niet meer herinneren. Ik had van die dromen die me ongerust maakten, maar sinds uw komst heb ik die niet meer. U weet hoe dat gaat met dromen — na een tijdje vervagen ze, en kun je je ze niet meer herinneren.'
`Dat zal wel.' Deze hele toestand begon op een droom te lijken: een nachtmerrie. Richard wenste dat het daarbij zou blijven. 'Hoeveel man hebben we verloren toen die mriswith ons aanvielen?'
`Iets minder dan driehonderd.'
Richard veegde over zijn voorhoofd en kreeg last van een knagend gevoel in zijn maag. 'Ik dacht niet dat er zoveel lijken waren. Volgens mij waren het er niet zoveel.'
`Ja, maar de anderen zijn daarbij inbegrepen.'
Richard haalde zijn hand van zijn gezicht vandaan. 'Anderen? Wat voor anderen?'
Generaal Reibisch wees door het raam. 'Die mannen daarginds. Op de weg vlakbij de Tovenaarstoren zijn ook bijna tachtig man neergesabeld.' Richard draaide zich snel om en keek door het raam. Slechts het silhouet van de Tovenaarstoren was zichtbaar tegen de donkerviolette hemel. Zouden de mriswith proberen de Tovenaarstoren binnen te dringen? Goede geesten, als ze dat deden, wat kon hij daar dan tegen doen? Kahlan had hem verteld dat de Tovenaarsburcht door krachtige bezweringen werd beschermd, maar hij wist niet of de webben schepsels als mriswith konden tegenhouden. Waarom zouden ze de Tovenaarsburcht willen binnendringen?
Hij zei tegen zichzelf dat hij zich niet door zijn eigen fantasie moest laten beetnemen — de mriswith hadden overal in de stad soldaten en andere mensen gedood. Over een paar weken zou Zedd terug zijn, en hij zou weten wat er gedaan moest worden. Weken? Nee, het zou waarschijnlijk meer dan een maand duren, misschien wel twee. Kon hij zo lang wachten?
Misschien moest hij maar eens een kijkje gaan nemen. Maar dat zou ook onverstandig kunnen zijn. De Tovenaarsburcht was een oord vol krachtige magie, en hij wist nietsvan magie, behalve dat die gevaarlijk was. Het was alleen maar vragen om meer moeilijkheden. Hij had al genoeg problemen. Toch zou hij eens in zijn eentje poolshoogte moeten nemen. Dat zou misschien het beste zijn.
`Alstublieft, uw avondeten,' zei Ulic.
Richard draaide zich om. Wat? 0, dank je wel.'
Vrouw Sanderholt hield een zilveren dienblad vast dat was volgeladen met een dampende groentestoofpot, bruin brood met dik boter, pikante eieren, gekruide rijst met bruine room, lamskoteletten, peren met witte saus en een mok honingthee.
Ze zette het dienblad met een vriendelijke knipoog neer. 'Eet alles op. Je zult ervan opknappen, en daarna moest je maar eens goed gaan slapen, Richard.'
De enige nacht die hij in het Paleis van de Belijdsters had doorgebracht, had hij in de raadskamer geslapen, in Kahlans stoel. 'Waar kan ik slapen?'
Ze haalde haar schouders op. 'Nu, u zou kunnen logeren in...' Ze zweeg even en hield zich in. 'IJ zou in de kamer van de Biechtmoeder kunnen logeren. Dat is de mooiste kamer van het paleis.'
Dat was de kamer waar hij en Kahlan hun huwelijksnacht zouden hebben doorgebracht. 'Op dit moment zou ik daar eigenlijk nogal wat moeite mee hebben. Is er geen ander bed waar ik in kan slapen?'
Vrouw Sanderholt gebaarde met haar omzwachtelde hand. Het verband was nu minder dik en een stuk schoner. 'In die vleugel daarginds, aan het eind rechtsaf, dan kom je bij een rij logeerkamers. We hebben op het ogenblik geen gasten, dus u hebt het voor het uitkiezen.'
`Waar zijn de Mord... Waar slapen Cara en haar twee vriendinnen?' Ze trok een zuur gezicht en wees de andere kant uit. 'Ik heb ze naar de vleugel voor de bedienden gestuurd. Ze delen daar een kamer.'
Hoe verder van ze vandaan, des te beter, wat hem betrof. Wat goed van je, Vrouw Sanderholt. Dan slaap ik in een logeerkamer.'
Ze tikte Ulic met haar elleboog aan. 'En wat willen deze kanjers eten?' Wat hebt u allemaal?' vroeg Egan met een zeldzaam enthousiasme. Ze trok een wenkbrauw op. 'Waarom komen jullie twee niet naar de keuken, dan kunnen jullie zelf iets uitkiezen.' Ze zag dat ze Richard aankeken. 'Het is vlakbij. Jullie zijn niet ver van je opdracht.'
Richard gooide de zijpanden van zijn zwarte mriswithcape over de armleuningen van de stoel. Met een wuivend gebaar stuurde hij ze de kamer uit en nam een lepel groentestoofpot en een slok thee. Generaal Reibisch 20 klopte met zijn vuist op zijn hart en wenste hem goedenacht. Richard beantwoordde zijn saluut met een sierlijke zwaai van een stuk bruin brood.