HOOFDSTUK 41


‘Z

edd hapte naar adem terwijl hij zijn ogen snel opende. Een grote hand op zijn borst duwde hem achteruit. `Rustig maar, oude man,' zei een diepe stem.

Zedd staarde naar het gezicht met de vierkante kaak. Zijn witte haar, dat tot op zijn schouders reikte, viel voor zijn gezicht toen hij zich voorover boog en Zedds hoofd in zijn beide handen nam.

`Wie noem je hier "oud", oude man?'

Zijn doordringende blauwe ogen onder de arendachtige wenkbrauwen lachten, net als de rest van zijn gezicht. Dit tegenstrijdige gezicht maakte dat Zedd zich weinig op zijn gemak voelde. 'Nu je het zegt, denk ik dat ik iets ouder ben dan jij.'

Zijn gezicht kwam hem bekend voor. Hij besefte het plotseling. Zedd duwde zijn handen opzij, ging rechtop zitten en wees met zijn benige vinger naar de lange man die naast de tafel stond.

`Jij lijkt op Richard. Waarom lijk jij eigenlijk op Richard?'

Een brede glimlach duwde zijn wangen opzij. Zijn wenkbrauwen zagen er nog steeds erg arendachtig uit. 'Hij is familie van me.'

`Familie! Krijg nou wat!' Zedd tuurde hem van dichterbij aan. 'Lang. Gespierd. Blauwe ogen. Het haar heeft zo te zien dezelfde structuur. Die kaak. Erger nog, die ogen.' Zedd sloeg zijn armen over elkaar. 'Jij bent een Rahl,' verklaarde hij.

`Heel goed. Dan kent u Richard dus.'

`Hem kennen? Ik ben zijn grootvader.'

Hij trok zijn wenkbrauwen op. `Grootvader...' Hij wreef zich met een van zijn grote handen in het gezicht. 'Goede Geest,' mompelde hij, 'in wat voor parket heeft die vrouw ons doen belanden?'

`Vrouw? Welke vrouw?'

Hij haalde met een zucht zijn hand van zijn gezicht. Hij glimlachte weer en maakte een buiging. Een hele mooie buiging, dacht Zedd. Sta me toe me voor te stellen. Ik ben Nathan Rahl.' Hij ging rechtop staan. 'En mag ik uw naam weten, vriend?'

`Vriend!'

Nathan tikte met zijn knokkels op Zedds voorhoofd. 'Ik heb zojuist jouw gebarsten schedel geheeld. Dat zou je toch iets waard moeten zijn.' `Nou,' gromde Zedd, 'je hebt misschien gelijk. Dank je, Nathan. Ik heet Zedd. Een mooi staaltje heelkunst, als mijn schedel echt gebarsten was.' `Nou, dat was echt zo. Ik raak tamelijk bedreven in die heelkunst. Hoe voel je je?'

Zedd probeerde zijn toestand te beoordelen. 'Nou, wel goed. Ik voel me goed. Ik heb mijn kracht weer terug.'

Hij kreunde toen hij zich voor de geest haalde wat er was gebeurd. `Gratch. Goede geesten, ik moet hier weg.'

Nathan legde zijn hand op Zedds borst om hem tegen te houden. 'We moeten eventjes met elkaar praten, vriend. Tenminste, ik hoop dat we vrienden kunnen worden. We hebben helaas nog veel meer gemeen dan dat we familie van Richard zijn.'

Zedd keek op naar de lange man. 'Zoals wat?'

Nathan deed de bovenste knoopjes van zijn verfomfaaide hemd open. Zijn hele borst zat onder het geronnen bloed. Nathan stak zijn vinger achter een doffe zilveren band om zijn nek en tilde die een stukje op.

Zedds stem werd somber. 'Is dat wat ik denk?'

`Je bent een tamelijk slimme kerel, dat weet ik zeker, anders zou je niet zo waardevol zijn.'

Zedd keek hem in zijn blauwe ogen. 'En wat voor onfortuinlijks hebben we dan wel gemeen?'

Nathan strekte zijn arm en trok aan iets dat om Zedds nek hing. Zedds handen schoten omhoog, en hij betastte de gladde metalen halsband. Hij kon geen naad voelen.

`Wat heeft dit te betekenen? Waarom doe je dit?'

Nathan zuchtte. 'Ik niet, Zedd.' Hij wees. 'Zij daar.'

Een dikke oude vrouw liep door de deuropening. Ze had grijs haar dat in een knotje achterop haar hoofd was gebonden. Ze hield een klein meisje bij de hand.

`Ah,' zei ze, en ze betastte de kraag van de donkerbruine jurk die tot haar keel was dichtgeknoopt. 'Ik zie dat Nathan je heeft opgeknapt. Daar ben ik blij om. We maakten ons al zorgen om jou.'

`Kijk eens aan,' zei Zedd onverschillig.

De oude vrouw glimlachte. 'Ja.' Ze keek het meisje aan en streelde haar steile, lichtbruine haar. 'Dit is Holly. Ze heeft jou hier naartoe gesleept. Zij heeft je leven gered.'

`Ik meen me te herinneren haar te hebben gezien Dank je voor je hulp, Holly. Ik ben je erg dankbaar.'

`Ik ben zo blij dat u beter bent,' zei het meisje. 'Ik was bang dat die kaai u had dood gemaakt.'

`Kaai? Heb je hem gezien? Maakt hij het goed?'

Ze schudde van nee. 'Hij is van de muur gevallen, net zoals al die monsters.'

`Verdomme,' siste Zedd. 'Die kaai was een goede vriend van me.'

De vrouw trok haar wenkbrauw op. 'Een kaai? Nou, dat spijt me dan voor u.'

Zedd keek de vrouw aan. 'Wat moet deze halsband om mijn nek?' Ze spreidde haar handen. 'Het spijt me, maar dat is nu even nodig.' `Haal weg dat ding.'

Haar glimlach bleef onverwoestbaar. 'Ik begrijp uw bezorgdheid, maar hij moet voorlopig blijven zitten.' Ze vouwde haar handen voor haar middel. 'Ik denk dat ik nog niet aan u ben voorgesteld. Wat is uw naam?' Zedd sprak op diepe en vervaarlijke toon: 'Ik ben Oppertovenaar Zeddicus Zu'l Zorander.'

`Ik ben Annalina Aldurren, Priores van de Zusters van het Licht.' Haar glimlach werd hartelijker. 'Je mag me Ann noemen. Al mijn vrienden doen dat, Zedd.'

Zedd sprong van de tafel terwijl hij de vrouw onafgebroken aankeek. U bent geen vriendin van me.' Ze deed een stap achteruit. 'Ik wil dat u me Tovenaar Zorander noemt.'

`Rustig, vriend,' waarschuwde Nathan.

Zedd keek hem zo doordringend aan dat zijn mond vanzelf dichtging en hij met een kaarsrechte rug als aan de grond genageld bleef staan.

Ze haalde haar schouders op. 'Zoals je wilt, Tovenaar Zorander.' Zedd tikte op de halsband om zijn nek. 'Haal dat ding nu meteen weg.' De glimlach op haar gezicht bleef onvermurwbaar. 'Hij moet blijven zitten.'

Zedd schuifelde naar haar toe. Nathan stapte op hem af en was kennelijk van plan hem tegen te houden. Zonder de Priores uit het oog te verliezen, hief Zedd zijn arm op en wees met zijn dunne vinger naar Nathan. De grote man gleed met spartelende armen achteruit alsof hij in een storm op een ijsvlakte stond, en werd tegen de achterste muur gesmeten.

Zedd hief zijn andere hand op, en het plafond veranderde in een zee van gloeiend blauwachtig licht. Toen hij zijn hand liet zakken, daalde een flinterdun licht als de oppervlakte van een rimpelloos meer rondom hen neer. Ann zette grote ogen op. Het lichtvlak daalde neer totdat het zich op de vloer neervlijde als een tapijt van wervelend, kokend licht. Vervolgens stolde het licht tot een oneindige verzameling glinsterende lichtpuntjes.

Uit die lichtpuntjes schoten bliksemschichten te voorschijn. Knetterende witte lichtslierten klommen overal tegen de muren op en vulden de kamer met een scherpe geur. Zedd maakte een cirkelbeweging met zijn vinger en de bliksem schoot van de muur naar zijn halsband. Lichtflitsen zigzagden naar het metaal. De kamer donderde van dit wervelende tumult. Steengruis bezwangerde de lucht.

De tafel verhief zich en ontplofte tot een stofwolk die door de grillige lichtflitsen werd opgezogen. De kamer schudde en rommelde toen de reusachtige blokken steen in de muur van hun plaats begonnen te schuiven.

Ondanks deze woedende razernij besefte Zedd dat zijn plan niet zou werken. De halsband trotseerde al dit geweld zonder ook maar een krimp te geven. Met een snelle armbeweging maakte hij een einde aan het pandemonium van geluid en licht. Een tuitende stilte heerste plotseling in de kamer. Reusachtige blokken steen staken half uit de muur. De hele vloer was verkoold, maar iedereen was ongedeerd.

Na deze analyse van de Priores, het meisje en Nathan via de band van licht wist hij nu precies hoeveel macht ieder van hen had, en wat hun krachten en zwakheden waren. Zij had de halsband nooit hebben kunnen maken — die was door tovenaars gesmeed — maar ze wist wel hoe ze ermee om moest gaan.

`Klaar met de voorstelling?' vroeg Ann. De glimlach was eindelijk van haar gezicht verdwenen.

`Ik ben nog niet eens begonnen.'

Zedd hief beide armen op. Hij zou genoeg toverkracht kunnen vergaren om een berg te egaliseren, als dat moest. Maar er gebeurde niets.

`Zo is het wel genoeg,' zei ze. Iets van haar glimlach kwam terug. 'Nu snap ik enigszins hoe Richard aan die driftbuien komt.'

Zedd stak zijn vinger priemend naar haar uit. 'Jij! Jij bent degene die hem die halsband heeft omgedaan!'

`Ik had hem al onder mijn hoede kunnen nemen toen hij nog een kind was, in plaats van hem te laten opgroeien met jouw liefde en goede zorgen.'

Zedd kon op de vingers van één hand het aantal keren tellen dat hij zijn zelfbeheersing, en, erger nog, zijn verstand had verloren. Hij begon nu echter angstwekkend snel het punt te naderen waarop hij gebruik zou moeten maken van de vingers van zijn andere hand. 'Probeer me maar niet te sussen met jouw ijdele zelfrechtvaardigingen — die gaan niet op voor slavernij.'

Ann zuchtte. 'Een Priores moet net als een tovenaar soms van anderen gebruikmaken. Jij zult dat zeker begrijpen. Ik betreur het dat ik Richard heb moeten misbruiken, en dat ik dat ook met jou moet doen, maar ik heb geen andere keuze.' Er kwam een droevige glimlach op haar gezicht. `Richard was een knappe jongen met die halsband om.

Als jij denkt dat Richard lastig was, dan heb je nog helemaal niets meegemaakt. Wacht maar tot je erachter komt welke moeilijkheden je grootvader je bezorgt.' Zedd knarsetandde. 'Jij hebt hem een van die halsbanden van jou omgedaan. Jij hebt jongetjes uit het Middenland ontvoerd. Jij hebt de wapenstilstand verbroken die duizenden jaren had standgehouden. De Zusters van het Licht zullen daarvoor moeten boeten.'

Zedd stond aan de rand van de afgrond, en was op het punt de Derde Wet van de Magie te overtreden, maar toch kon hij zijn redelijkheid niet onder bedwang krijgen. Dat was in feite de enige manier om de Derde Wet te overtreden.

`Ik weet wat de consequenties zijn als de Imperiale Orde de wereld verovert. Ik weet dat je dat op dit moment niet begrijpt, Tovenaar Zorander, maar ik hoop dat je zult inzien dat we zij aan zij strijden.'

`Ik begrijp veel meer dan jij denkt. Met dit alles help je de Orde. Ik heb mijn bondgenoten nooit gevangen hoeven nemen om te kunnen vechten voor een goede zaak!'

`Echt waar? Hoe zou je het Zwaard van de Waarheid dan noemen?' Hij was razend en weigerde nog verder met die vrouw te discussiëren. `Je moet die halsband weghalen. Richard heeft mijn hulp nodig.' `Richard zal op zichzelf moeten passen. Hij is een slimme jongen. Dat heeft hij ten dele aan jou te danken. Daarom heb ik hem samen met jou laten opgroeien.'

`Die jongen heeft mijn hulp nodig! Hij moet weten hoe hij zijn toverkracht moet gebruiken. Als ik niet op tijd bij hem ben, zou hij de Tovenaarstoren in kunnen gaan. Hij weet niet welke gevaren daar voor hem op de loer liggen. Hij weet niet hoe hij zijn gave moet gebruiken. Hij zou de dood kunnen vinden. Dat mag ik niet laten gebeuren. We hebben hem nodig.'

`Richard is al in de toren geweest. Hij is er gisteren bijna de hele dag geweest, en is er ongedeerd van teruggekeerd.'

`Eenmaal gelukkig,' citeerde Zedd, 'dan vol vertrouwen, en uiteindelijk dood.'

`Vertrouw op je kleinzoon. We moeten hem op andere manieren helpen. We hebben geen tijd te verliezen. We moeten ervandoor.'

`Ik ga nergens heen met jou.'

`Tovenaar Zorander, ik vraag je of je ons wilt helpen. Ik vraag je of je met ons mee wilt gaan en met ons wilt samenwerken. Er staat veel op het spel. Doe alsjeblieft wat ik je vraag, of ik zal genoodzaakt zijn de halsband te gebruiken. Dat zou geen pretje voor je zijn.'

`Luister naar haar, Zedd,' zei Nathan. 'Ik kan erover meepraten dat dat echt geen pretje is. Je hebt geen keuze. Ik begrijp hoe je je voelt, maar alles zou een stuk gemakkelijker voor je zijn als je gewoon doet wat ze vraagt.'

`Wat voor tovenaar ben jij?'

Nathan maakte zich iets langer. 'Ik ben een profeet.'

De man was tenminste eerlijk. Hij had de lichtband niet als zodanig herkend, en wist niet dat Zedd ermee kon lezen. 'En voel je je gelukkig als slaaf?'

Ann schaterde het uit. Nathan niet, zijn ogen verrieden de beheerste, kolkende, maar dodelijke woede van een Rahl. 'Ik verzeker u, meneer, dat dat niet mijn eigen keuze was. Ik heb me er het grootste deel van mijn leven tegen verzet.'

`Zij mag dan misschien weten hoe ze een tovenaar aan zich kan onderwerpen die een profeet is, maar ze zal er nog wel achter komen waarom ik de rang van Oppertovenaar heb. Ik heb die titel tijdens de laatste oorlog verworven. Beide partijen van die oorlog noemden me toen "de wind van dood".'

Dat was een van de vingers die hij had geteld.

Hij wendde zich van Nathan af en keek de Priores met zo'n kille dreiging in zijn blik aan dat ze slikte en een stap achteruit deed.

`Door de wapenstilstand te verbreken, heb je elke Zuster die in het Middenland te pakken wordt genomen, tot de dood veroordeeld. Volgens de voorwaarden van die wapenstilstand zijn ze daar al toe veroordeeld. Ieder van jullie heeft het recht op rechtspraak of genade verloren. Ieder van jullie die wordt opgepakt, zal ter plekke en zonder enig pardon worden geëxecuteerd.'

Zedd gooide zijn vuisten in de lucht. Bliksem schoot uit de wolkeloze lucht en beukte hoog boven hen op de Tovenaarstoren. Er klonk een oorverdovend gehuil, en een lichtkring spreidde zich razendsnel over de hemel uit en liet een spoor van wolken achter als rook van een vuur. `De wapenstilstand is voorbij! Jullie zijn nu op vijandig gebied, en jullie wacht de dood.

Als je me aan deze halsband wegvoert; dan beloof ik je dat ik naar je thuisland zal gaan en het Paleis van de Profeten met de grond gelijk zal maken.'

Priores Annalina Aldurren keek hem een tijdje zwijgend en met een strak gezicht aan. 'Doe me geen beloften die je niet kunt waarmaken.'

`Tart me maar.'

Er kwam een vage glimlach over haar lippen. 'We moeten er nu echt vandoor.'

Zedd knikte met een stuurse blik. 'Het zij zo.'

Verna werd zich er slechts geleidelijk van bewust dat ze wakker was. Als ze haar ogen opende, was het even donker als wanneer ze gesloten waren. Ze knipperde met haar ogen en probeerde zich ervan te overtuigen dat ze echt bij bewustzijn was.

Toen ze zeker wist dat ze echt wakker was, sprak ze haar Han aan om een vlam aan te steken. Dat lukte niet. Ze tastte dieper in zichzelf en riep nog meer kracht aan.

Met uiterste krachtsinspanning lukte het haar eindelijk een klein vlammetje in haar handpalm te laten branden. Er stond een kaars op de grond naast het veldbed waarop ze zat. Ze zond de vlam naar de pit van de kaars en liet zich opgelucht achteruit zakken nu ze eindelijk kon zien, zonder zich tot het uiterste in te hoeven spannen met haar Han de vlam brandend te houden.

De kamer was leeg, op het veldbed, de kaars en een klein dienblad met brood en een tinnen mok met water na, en iets dat eruitzag als een po en zich vlak bij de gepleisterde muur achter in de kamer bevond. Hij stond niet ver van haar vandaan — de kamer was maar klein. Er waren geen ramen, slechts een zware houten deur.

Verna herkende de kamer. Het was een van de kamers van het ziekenhuis. Maar wat deed ze in het ziekenhuis?

Ze keek omlaag en zag dat ze naakt was. Ze draaide zich op haar zij en zag haar kleren op een hoop naast het bed liggen. Terwijl ze zich omdraaide, voelde ze iets om haar nek. Onzeker reikte ze omhoog en voelde aan haar hals.

Een Rada'Han.

Haar huid begon te prikken. Lieve Schepper, ze had een Rada'Han om haar nek. Paniek golfde als een duizelingwekkende stroom door haar heen. Ze greep naar haar hals in een poging zich ervan te ontdoen. Ze hoorde een kreet uit haar eigen keel komen terwijl ze jammerde van angst en uit alle macht aan de weerbarstige metalen ring rukte.

Vol afschuw besefte ze wat de jongens moesten hebben gevoeld toen ze waren onderworpen aan dit instrument van overheersing. Hoe vaak had ze zelf een halsband gebruikt om iemand haar wil op te leggen?

Maar dat had ze alleen gedaan om ze te helpen. Dat was in hun eigen belang. Hadden ze toen ook deze wanhopige doodsangst ondergaan? Ze herinnerde zich schaamtevol dat ze Warren ook een halsband had omgedaan.

`Lieve Schepper, vergeef me,' huilde ze. 'Ik wilde slechts in Uw naam handelen.'

Ze snoof haar tranen op en herwon haar zelfbeheersing. Ze moest erachter zien te komen wat er was gebeurd. Ze wist dat die halsband echt niet om haar nek hing om haar te helpen — hij was er juist om haar in te tornen.

Verna voelde aan haar hand. De ring van de Priores was verdwenen. De moed zonk haar in de schoenen — ze had gefaald als bewaakster. Ze kuste haar naakte vinger als een smeekbede om kracht.

Ze beukte met haar vuist tegen de deur toen de greep muurvast leek te zitten. Ze bundelde al haar kracht en concentreerde die op de klink om die omhoog te laten gaan. Dat had geen resultaat. Ze haalde uit naar de scharnieren waarvan ze wist dat die aan de andere kant zaten. Ze concentreerde zich als een bezetene en riep haar Han bij dit karwei te hulp. Tongen van licht, groen als geestelijke gal, sloegen tegen de deur, likten door de kieren heen en flikkerden onder de spleet aan de onderkant van de deur.

Verna zette de machteloze stroom Han uit toen ze zich herinnerde dat Zuster Simona eens urenlang precies hetzelfde had geprobeerd, met hetzelfde minimale resultaat. Het scherm voor de deur kon niet worden verbroken door iemand die een Rada'Han droeg. Ze wist wel beter dan haar krachten te verspillen aan een zinloze klus. Simona mocht dan gek zijn, zij was dat allerminst.

Verna liet zich languit op het veldbed zakken. Ze zou niet uit deze kamer komen door met haar vuisten op de deur te beuken. Haar gave zou haar daar evenmin mee helpen. Ze was gevangen.

Waarom was ze hier? Ze keek naar de vinger waar de ring van de Priores omheen had gezeten. Dat was de reden.

Met een diepe zucht riep ze de echte Priores voor de geest. Ann had haar op een missie gestuurd en ze vertrouwde erop dat ze de Zusters van het Licht zou kunnen evacueren voordat Jagang zou komen.

Ze dook op haar kleren af en doorzocht ze als een bezetene. Haar dacra was weg. Dat was waarschijnlijk de reden waarom ze haar hadden uitgekleed: te zorgen dat ze geen wapens bij zich had. Dat hadden ze ook met Zuster Simona gedaan. Ze deden dat voor haar eigen bestwil, om te zorgen dat ze zichzelf niet kon verwonden. Een krankzinnige vrouw mocht nu eenmaal niet meer in het bezit zijn van haar eigen wapens.

Op de tast vond ze haar riem. Ze rukte hem onder de stapel kleren vandaan, bevoelde hem over de hele lengte op zoek naar de verdikking in het leer.

Bevend van hoop hield Verna de riem in het kaarslicht. Ze trok de valse zoom open. Daar was het reisboekje. Het zat veilig in zijn geheime holletje. Ze drukte de riem tegen haar borst en dankte de Schepper terwijl ze uitbundig op het veldbed heen en weer zwaaide. Dit had ze tenminste nog.

Toen ze eindelijk tot bedaren was gekomen, schoof ze haar kleren tot vlakbij het zwakke licht en begon zich aan te kleden. De gedachte niet langer naakt en hulpeloos te zijn, maakte dat ze zich wat beter voelde. Ze werd hier niet minder hulpeloos door, maar ze hoefde niet langer de vernedering te ondergaan van een naakte gevangene. Ze begon zich al steeds beter te voelen.

Verna wist niet hoe lang ze bewusteloos was, maar ze merkte dat ze rammelde van de honger. Ze verslond de broodkorst en sloeg het water in één teug achterover.

Gastronomisch redelijk tevreden, begon ze zich af te vragen hoe ze in deze kamer terecht was gekomen. Zuster Leoma. Ze herinnerde zich dat Zuster Leoma en drie andere Zusters haar in haar kantoor hadden opgewacht. Zuster Leoma stond hoog genoteerd op haar lijst van verdachte Zusters van het Licht. Hoewel ze er niet om was ondervraagd, was ze toch medeplichtig aan het feit dat Verna nu hier zat. Dat was al een bewijs op zich. Het was donker en ze had de andere drie niet kunnen zien, maar ze had een lijst van verdachten in haar hoofd. Phoebe en Dulcinia hadden hen geheel tegen haar orders in binnengelaten. Ze moesten ook maar een plaatsje op haar lijst krijgen, zij het met tegenzin.

Verna begon in de kleine kamer te ijsberen. Ze begon boos te worden. Hoe haalden ze het in hun hoofd te denken dat ze dit straffeloos konden doen?

Toch hadden ze dit straffeloos gedaan.

Ze fronste haar voorhoofd. Nee, dat hadden ze niet. Ann had haar deze verantwoordelijkheid gegeven, en ze zou haar vertrouwen niet beschamen. Ze zou de Zusters van het Licht uit het paleis evacueren. Verna voelde aan haar riem. Ze zou haar een bericht moeten sturen. Durfde ze dat hier wel te doen? Wat, als ze werd betrapt? Dan zou alles tevergeefs zijn. Maar ze moest Ann laten weten wat er was gebeurd. Ze hield abrupt op met ijsberen. Hoe zou ze Ann vertellen dat ze had gefaald, dat door haar schuld alle Zusters van het Licht in levensgevaar verkeerden, en dat zij daar niets aan kon doen? Jagang was in aantocht. Ze moest hier weg zien te komen. Nu ze in de gevangenis zat, zou geen van de Zusters weten hoe te ontsnappen.

En Jagang zou ze allemaal te grazen nemen.

Richard sprong van zijn paard, dat steigerend tot stilstand kwam. Hij keek de weg af en zag diep beneden hem de anderen galopperen om hem bij te houden. Hij wreef het paard over de neus en begon toen de teugels aan de ijzeren hendel van het valhek vast te binden.

Hij bekeek het mechanisme vol tandwielen en hefbomen en besloot de teugels aan het uiteinde van een tandwielas vast te maken. De plaats waaraan hij de teugels eerst wilde vastmaken, was de bedieningshendel van het reusachtige hek. Eén flinke ruk, en het valhek zou op de rug van het paard terecht zijn gekomen.

Zonder op de anderen te wachten liep Richard de Tovenaarsburcht in. Hij was razend dat niemand hem wakker had gemaakt. Achter de ramen van de Burcht brandde al de halve nacht licht, dacht hij, en niemand had het lef de Meester Rahl wakker te maken om hem dat te vertellen.

En toen had hij, nog geen uur geleden, bliksem gezien, en daarna de bloem van licht die zich als een uitdijende ring langs de hemel uitspreidde en in zijn kielzog een rokerige wolkenmassa achterliet.

Er schoot hem een gedachte te binnen. Richard wachtte even voordat hij de Burcht inliep en keek op de stad neer. Onderaan vertakte de weg naar de Burcht zich in andere wegen, die van Aydindril vandaan kwamen.

Wat, als er iemand in de Burcht was geweest? Wat, als ze iets hadden gestolen? Hij kon beter de soldaten opdragen iedereen aan te houden die probeerde te ontsnappen. Zodra de anderen bij de Burcht waren aangekomen, zou hij een van hen terugsturen om de soldaten te zeggen dat ze iedereen die ontsnapte, moesten terugbrengen, en dat ze alle wegen moesten afsluiten.

Richard keek naar de mensen op de weg. De meesten waren op weg naar de stad. Toch zag hij een paar mensen die de stad verlieten. Het waren zo te zien een paar gezinnen met handkarren, wat soldaten op patrouille, een paar wagens met handelswaar, en vier paarden die vlak bij elkaar langs de voetgangers stapten. Hij zou ze allen moeten laten aanhouden en controleren.

Maar waarop? Hij zou ze zelf kunnen inspecteren, nadat de soldaten ze hadden teruggebracht, en dan zou hij ze kunnen vragen of ze iets magisch bij zich hadden.

Richard draaide zich om naar de Burcht. Hij had er geen tijd voor. Hij moest te weten zien te komen wat er hier was gebeurd, en bovendien, hoe wist hij wat een magisch voorwerp was? Het zou een verspilling van kostbare tijd zijn. Hij moest samen met Berdine aan de slag om het dagboek te vertalen, in plaats van de bezittingen van gezinnen te doorzoeken. Er gingen nog steeds mensen de stad uit die niet onder D'Haraans bewind wilden leven. Hij moest ze maar laten gaan.

Hij liep dwars door de schilden in de Burcht heen en wist dat de anderen erdoor zouden worden tegengehouden als ze hier eenmaal waren aangekomen. De vijf zouden boos zijn omdat hij niet op ze had gewacht.

Nou ja, misschien zouden ze hem de volgende keer wel wakker maken als ze licht zagen branden in de Burcht.

Gehuld in zijn mriswith-cape liep hij de trappen op naar de plek waar hij de bliksem de Burcht had zien treffen. Hij vermeed gangen waarvan hij voelde dat ze gevaarlijk waren, en ontdekte andere routes waarvan de haren achter in zijn nek tenminste niet overeind gingen staan. Hij voelde meermalen de aanwezigheid van mriswith, maar ze kwamen blijkbaar niet dichterbij.

Richard bleef staan in een grote kamer met vier gangen die eropuit kwamen. Er waren verscheidene deuren, maar die waren dicht. Naar een ervan leidde een bloedspoor. Hij hurkte neer, bekeek het smerige bloedspoor en concludeerde dat het eigenlijk twee sporen waren — een dat naar de kamer leidde, en een tweede, dat er vandaan liep.

Richard sloeg zijn mriswith-cape open en trok zijn zwaard. Het heldere gerinkel van staal weerklonk in de gangen. Met de punt van zijn zwaard duwde hij de deur open.

De kamer was leeg, maar bood een allesbehalve gewone aanblik. De houten vloer was verschroeid. Hij zag roet en grillige lijnen die in de stenen waren gebrand alsof een furieuze bliksem in deze kamer opgesloten had gezeten. Wat hem het meest verbaasde, was de stenen muur — hier en daar staken er reusachtige blokken halverwege uit, alsof ze op het punt stonden naar beneden te tuimelen. De kamer zag eruit alsof hij was getroffen door een aardbeving.

Overal op de vloer zaten bloedspatten. Vlak bij de muur lag een hele plas bloed, maar het vuur dat de vloer had geblakerd, had het bloed in stof veranderd, en hij kon er verder weinig aan zien.

Richard volgde het bloedspoor dat de kamer uit leidde en naar een deur in de buitenste vestingmuur liep. Hij stapte de koude buitenlucht in en zag de bloedspatten die op de stenen waren terechtgekomen. Het bloed was nog vers — dit was binnen een etmaal gebeurd.

De winderige vestingmuur lag bezaaid met mriswith en delen van mriswith. Ze stonken, zelfs al waren ze nu bevroren. Op een muur, een dikke anderhalve meter boven hem, zat een reusachtige klodder bloed, en op de grond eronder lag een dode mriswith, waarvan de geschubde huid was opengebarsten. Als de regen van bloed op de grond was terechtgekomen, in plaats van tegen de muur, zou Richard hebben gedacht dat het wezen uit de lucht was gevallen en hier ter plekke was neergestort. Terwijl Richard deze smeerboel aanschouwde, bedacht hij dat dit eruitzag als het strijdtoneel na een gevecht tussen Gratch en mriswith. Hij schudde meewarig het hoofd, en vroeg zich af wat hier was gebeurd. Hij volgde een bloedspoor dat naar een inkeping in de kanteelmuur liep, en zag dat de stenen aan weerszijden met bloed waren besmeurd. Hij stapte de nis in en keek over de rand omlaag. Wat hij zag was duizelingwekkend.

De steenblokken van de Burcht liepen bijna verticaal omlaag tot het fundament van de Burcht, diep beneden hem, en daarna liep de flank van de berg nog honderden meters verder de diepte in. Vanaf de nis in de muur liep een bloedspoor op de muur omlaag dat in de diepte verdween. In het spoor zaten verscheidene grote vlekken — er was iets over de rand gevallen dat tijdens zijn val op diverse plaatsen tegen de muur was gekwakt. Hij zou er soldaten op uit moeten sturen om te kijken wat of wie er over de rand van de muur was gevallen.

Hij haalde zijn vinger door verschillende bloedsporen langs de rand van de muur — de meeste roken naar mriswith. Maar sommige niet.

Goede Geesten, wat was hier gebeurd? Richard perste zijn lippen op elkaar en schudde zijn hoofd. Hij trok de zwarte mriswith-cape om zich heen en liep weg terwijl hij zijn hersenen hierover brak, maar ook, om een of andere reden, aan Zedd moest denken. Hij wenste dat Zedd nu bij hem was.