HOOFDSTUK 25
‘A
lleen het kleine raam aan de straatkant dat
bedekt was met een eeuwenoude laag stof, en een open deur achterin
verlichtten de donkere, stoffige ruimte, maar er was net genoeg
licht om een
pad te kunnen ontwaren tussen de slordig opgerolde zwachtels, de gammele werkbanken en een wanordelijke hoop vurenhouten planken die tegen elkaar aan stonden.
Mensen met geld bezochten vaak begrafenisondernemers om advies in te winnen over het uitzoeken van rijkversierde, dure grafkisten voor hun dierbaren, maar mensen die het bepaald niet breed hadden, konden zich niets meer veroorloven dan de diensten van eenvoudige doodgravers die voor een simpele doos zorgden en voor een kuil om die in te laten zakken. Hoewel de overleden dierbaren van deze groep mensen die zich tot doodgravers wendden, zeker niet minder geliefd waren, moesten zij zich vooral bekommeren om het onderhoud van hun levende familie. Hun herinneringen aan de overledene waren daarom nog niet minder oprecht. Verna en Warren bleven staan in de deuropening die toegang bood aan een piepkleine werkput, die werd omgeven door steile, hoge wanden van timmerhout dat rechtop tegen een schutting achterin en tegen de gepleisterde huizen aan weerszijden van de werkplaats was neergezet. In het midden van dit alles stond een slungelige man op blote voeten met zijn rug naar hen toe die bezig was het blad van een van zijn schoffels te vijlen.
`Mijn condoléances met het verlies van uw geliefde,' zei hij op een rauwe, maar verrassend oprechte toon. Hij haalde de vijl weer over het staal. `Een kind of een volwassene?'
`Geen van beiden,' zei Verna.
De man keek met ingevallen wangen over zijn schouder. Hij had geen baard, maar hij maakte de indruk dat hij zich al zo zelden hoefde te scheren dat hijzelf de dood in de ogen leek te kijken. 'Iets ertussenin, dan? Als u me zegt hoe groot de overledene is, dan kan ik een passende doos maken.'
Verna sloeg haar handen ineen. 'We hoeven niemand te begraven. We zijn alleen maar hier om u een paar vragen te stellen.'
Hij gunde zijn handen rust, draaide zich om en bekeek zijn bezoekers beiden van top tot teen. 'Nou, ik zie dat u zich een betere doodgraver kunt veroorloven dan mij.'
`Hebt u geen belangstelling voor Ja'La?' vroeg Warren.
De mismoedige ogen van de man kregen een iets wakkerder uitdrukking, toen hij voor de tweede keer naar Warrens paarse gewaden keek. `De mensen zien niet graag lieden van mijn slag op zulke feestelijke gebeurtenissen. Als ze mijn gezicht zien, is voor hen de lol eraf, alsof het gezicht van de dood in hoogsteigen persoon zich onder hen bevindt. Maar ze kijken ook wel uit om me te vertellen dat ik niet welkom ben. In ieder geval komen ze bij me langs als ze me nodig hebben. Dan komen ze hierheen en doen ze alsof ze nog nooit hun blik van me hebben afgewend. Ik zou ze kunnen laten betalen voor een chique doos — de doden kunnen die immers toch niet zien, maar die kunnen ze zich niet veroorloven, en ik heb weinig aan hun centen als ik ze hun angsten misgun.'
Wie van de twee bent u?' vroeg Verna, 'Meester Benstent of Meester Sproul?'
Zijn slappe oogleden rimpelden toen hij zijn ogen naar haar opsloeg. 'Ik ben Milton Sproul.'
`En Meester Benstent? Is die ook in dl= zaak?'
`Ham is er niet. Wat komt u hier doen?'
Verna's mond vertrok in een onverschillige uitdrukking. 'We komen van het paleis en wilden u wat vragen over een rekening die we van u hebben ontvangen. We willen alleen maar weten of die klopt en of alles in orde is.'
De magere man liep terug naar zijn spade en haalde de vijl langs de snijkant. 'Die rekening klopt. We zouden er niet over denken de Zusters op te lichten.'
`Dat willen we ook niet zeggen — we kunnen alleen geen aantekening vinden over wie u hebt begraven. We moeten verifiëren wie er is overleden — pas dan kunnen we opdracht tot betaling geven.'
`Weet ik niet. Ham heeft dat karwei gedaan, en hij heeft de rekening opgemaakt. Hij is een eerlijke vent. Hij zou nog niet eens een dief oplichten om terug te krijgen wat die van hem had gestolen. Hij heeft die factuur gemaakt en mij gevraagd die naar u op te sturen, dat is alles wat ik ervan weet.'
`Ik begrijp het.' Verna haalde haar schouders op. 'Dan moeten we Meester Benstent maar eens opzoeken, als we hier duidelijkheid over willen hebben. Waar kunnen we hem vinden?'
Sproul maakte een haal met zijn vijl. 'Weet ik niet. Ham wordt zo langzamerhand een dagje ouder. Hij zei dat hij de luttele jaren die hem nog restten, wilde doorbrengen met zijn dochter en zijn kleinkinderen. Daar is hij heen gegaan. Ze wonen ergens midden op het platteland.' Hij zwaaide zijn vijl in de lucht rond. 'Het ziet ernaar uit dat hij zijn helft van de zaak aan mij heeft nagelaten. En ook de helft van het werk, zo te zien. Ik denk dat ik een jongere man in dienst zal moeten nemen om het graafwerk te doen — ik begin zelf ook wat ouder te worden.'
`Maar u moet toch weten waar hij naartoe is, en hoe het met die rekening zit?'
`Ik zei toch van niet. Hij pakte de weinige spullen die hij had en kocht een ezel voor de reis, dus ik denk dat hij een flink eind uit de buurt is.' Hij wees met zijn vijl over zijn schouder naar het zuiden. 'Zoals ik al zei: naar het platteland. Het laatste dat hij me zei, was dat ik de rekening naar het paleis moest sturen, want hij had zijn werk gedaan en hij vond het alleen maar eerlijk dat hij boter bij de vis kreeg. Ik vroeg hem waar ik het geld naartoe moest sturen, aangezien hij het werk had gedaan, maar hij zei dat ik dat maar moest gebruiken om er een nieuwe kracht mee te betalen. Hij zei dat dat alleen maar redelijk was, gezien het feit dat hij op zo'n korte termijn vertrok.'
Verna dacht na over wat ze zou doen. 'Ik snap het.' Ze keek toe terwijl hij de vijl twaalf keer langs de schoffel haalde, en zei toen tegen Warren: 'Ga jij maar naar buiten, en wacht op me.'
`Wat?' fluisterde hij driftig. 'Waarom ga je...'
Verna stak een vinger op om hem het zwijgen op te leggen. 'Doe wat ik zeg. Maak maar een wandelingetje rond dit gebied om er zeker van te zijn dat... onze vrienden niet op zoek zijn naar ons.' Ze boog zich iets naar hem toe en keek hem veelbetekenend aan. 'Misschien vragen ze zich af of we hulp nodig hebben.'
Warren ging rechtop staan en keek naar de vijlende man. '0. Ja. Goed dan. Ik zal eens kijken waar onze vrienden zijn gebleven.' Hij frunnikte aan het zilveren brokaat van zijn mouw. 'Je blijft hier toch niet zo lang, of wel?'
`Nee. Ik ben hier zo klaar. Ga nou maar, en kijk of je ze ergens ziet.' Nadat Verna de voordeur had horen dichtgaan, keek Sproul over zijn schouder achterom. 'Mijn antwoord blijft hetzelfde. Ik heb u gezegd wat...'
Verna hield een gouden munt tussen haar vingers. 'Zo, Meester Sproul, nu zullen we eens een openhartig gesprek met elkaar voeren. En, belangrijker nog, u zult mijn vragen naar waarheid beantwoorden.'
Hij fronste achterdochtig zijn voorhoofd. `Waarom hebt u hem weggestuurd?'
Ze nam niet meer de moeite charmant naar hem te glimlachen. `Die jongen heeft een zwakke maag.'
Hij deed onbezorgd een haal met zijn vijl. 'Ik heb u de waarheid verteld. Als u liever een leugen hoort, dan zal ik er een voor u op maat maken.' Verna wierp hem een dreigende blik toe. 'Haalt u het niet in uw hoofd ooit tegen mij te liegen. U hebt mij dan misschien de waarheid verteld, maar in elk geval niet de volledige waarheid. U vertelt me nu de rest van het verhaal, óf in ruil voor dit teken van mijn waardering...' Verna gebruikte haar Han om de vijl uit zijn hand te grissen en hem hoog in de lucht te laten vliegen, tot hij uit het zicht was verdwenen. dan wel uit erkentelijkheid dat ik u verdere onplezierigheden bespaar.'
De vijl kwam met een fluitende snelheid uit de lucht scheren en boorde zich met een klap in de grond, krap drie centimeter van de tenen van de doodgraver. Slechts de staart van de vijl stak boven het zand uit, en die was roodgloeiend. Met ziedende geestkracht trok ze het hete staal omhoog tot een lang dunne streep van gesmolten staal. De withete gloed verlichtte zijn geschrokken gezicht en ze voelde de hitte op haar gezicht sissen. Hij had ogen op steeltjes.
Ze bewoog haar vinger heen en weer, en de volgzame streep gloeiend staal danste voor zijn 'ogen, op de maat van haar bewegingen. Ze maakte een draaibeweging met haar vinger en het staal wond zich op luttele centimeters afstand van zijn huid om de man heen.
`Een vingerbeweging, Meester Sproul, en ik bind u met uw eigen vijl vast.' Ze opende haar hand en hield haar handpalm naar boven. Een huilende vlam ontbrandde en zweefde gehoorzaam in de lucht. 'En nadat ik u heb vastgebonden, zal ik u centimeter voor centimeter koken, te beginnen met uw voeten, totdat u me de complete waarheid vertelt.' Zijn rotte tanden klapperden. 'Alstublieft...'
Ze bracht de munt in haar andere hand en wierp hem een valse glimlach toe. 'Of, zoals ik al zei, u kunt ervoor kiezen de waarheid te vertellen in ruil voor dit teken van mijn waardering.'
Hij slikte en keek naar het gloeiend hete staal dat hem omringde en de sissende vlam die boven haar hand hing. 'Blijkbaar kan ik me er toch nog iets meer van herinneren. Ik zou het buitengewoon plezierig vinden als u me het verhaal wilt laten afmaken met het deel dat me nu ineens te binnen schiet.'
Verna doofde de vlam die boven haar hand zweefde, en met een plotselinge krachtsinspanning veranderde ze de hitte van de Han in het tegendeel: bittere koude. Het staal verloor zijn gloed als een kaarsvlam die werd uitgeblazen. Het verschoot van vuurrood in ijzig zwart, brak in duizenden stukjes die als hagelstenen rond de verstijfde doodgraver neervielen.
Verna tilde zijn hand op, drukte het gouden muntstuk erin en sloot zijn vingers eromheen. '0, wat spijt me dat nu. Ik denk dat ik uw vijl heb geruïneerd. Dit zal de kosten ruimschoots vergoeden.'
Hij knikte. Dit was waarschijnlijk meer goud dan de man in een jaar zou kunnen verdienen. 'Ik heb vijlen genoeg. Het is niet zo erg.'
Ze legde haar hand op zijn schouder. 'Goed dan, Meester Sproul, vertelt u me nu maar eens wat u nog meer van die rekening weet.' Ze greep hem nu stevig vast. 'Elk klein beetje, hoe onbelangrijk het u ook mag toeschijnen. Begrepen?'
Hij bevochtigde zijn lippen. 'Ja. Ik zal u elk kleinigheidje vertellen. Zoals ik al zei, Ham heeft die klus gedaan. Ik wist er niets van. Hij zei dat hij wat graafwerk moest doen voor het paleis — verder niets. Ham is nogal zwijgzaam, en ik schonk er verder geen aandacht aan.
Kort daarop vertelde hij me nogal van het ene moment op het andere het nieuws dat hij zijn schop aan de wilgen zou hangen en bij zijn dochter zou gaan wonen, zoals ik u net vertelde. Hij had het er altijd al over dat hij, voordat hij zijn eigen graf zou graven, bij zijn dochter wilde gaan wonen, maar hij had er het geld niet voor, en zij evenmin, dus ik lette nooit zo op wat hij zei. Toen kocht hij die ezel, en best een goeie ook, en toen wist ik dat hij geen onzin vertelde. Hij zei dat hij het geld voor zijn werk voor het paleis niet wilde hebben. Hij zei dat ik maar een nieuwe man in dienst moest nemen om mij wat werk uit handen te nemen. Nou, de volgende avond, vlak voordat hij wegging, had hij een fles drank bij zich. Hele goeie, veel duurder dan de meeste flessen die we kochten. Als hij dronk, kon Ham nooit een geheim voor me verbergen — iedereen weet hoe waar dat is. Hij vertelde me niet wat hij ook niet aan anderen mocht vertellen, begrijpt u me goed — hij was een betrouwbare man —maar hij vertelde me alles als hij had gedronken.'
Verna trok haar hand terug. 'Ik begrijp het. Ham is een goeie vent, en hij is een vriend van u. Ik wil niet dat je bang bent dat je een geheim verklapt, Milton. Ik ben een Zuster. Je pleegt geen wandaad door me te vertrouwen, en je hoeft niet bang te zijn dat je erdoor in moeilijkheden komt.'
Hij knikte zichtbaar opgelucht en wist een flauw glimlachje om zijn lippen te toveren. 'Nou, zoals ik al zei, we zaten daar dus met die fles, en we praatten wat over vroeger. Toen ging hij weg, en toen wist ik dat ik hem erg zou missen. U weet wel. We hebben heel wat jaren samen opgetrokken, niet dat we...'
`Jullie waren vrienden van elkaar, dat begrijp ik. Wat zei hij?'
Hij knoopte zijn boord los. Nou, we dronken wat, en we waren verdrietig om het feit dat hij wegging. Die drank was sterker dan wat we gewend waren. Ik vroeg hem waar zijn dochter woonde, zodat ik hem de betaling van zijn rekening kon sturen, zodat hij wat financiële armslag zou hebben. Ik heb deze zaak tenslotte van hem gekregen, en ik kan me redden — ik heb werk. Maar Ham zei: Nee, dat heb ik niet nodig. Niet nodig! Ik was natuurlijk reuze nieuwsgierig toen hij dat zei. Ik vroeg hem hoe hij anders aan geld zou moeten komen, en hij zei dat hij wat had gespaard. Maar Ham spaarde nooit. Als hij ooit geld had, kwam dat omdat hij dat net had gekregen en nog geen tijd had gehad om het uit te geven, dat is alles.
Tja, en toen zei hij dat ik eraan moest denken de rekening naar het paleis te sturen. Hij drong daar nogal op aan, waarschijnlijk omdat hij zich schuldig voelde dat hij me plotseling alleen liet zitten. Dus ik vraag hem: "Ham, wie heb je voor het paleis onder de grond gestopt?"'
Milton boog zich naar haar toe en zei met een grafachtige fluisterstem: `Ik heb niemand begraven. Ik heb iemand opgegraven.'
Verna greep de man bij zijn vuile boord. 'Wat! Heeft hij iemand opgegraven? Meende hij dat? Heeft hij echt iemand opgegraven?'
Milton knikte. 'Dat zei hij. Hebt u ooit zoiets gehoord? Een dode opgraven? Iemand in de grond stoppen — geen punt — ik doe niet anders, maar de gedachte dat je zo iemand opgraaft — daar word ik onpasselijk van. Een ontheiliging gewoon! Maar ja, we zaten toen te drinken op vroeger en zo, en we waren er helemaal van in de war.'
Verna dacht aan honderd dingen tegelijk. 'Wie heeft hij opgegraven? En op wiens bevel?'
`Het enige wat hij zei was: "voor het paleis."'
`Hoe lang geleden was dat?'
`Een hele lange tijd. Ik weet het niet meer precies... wacht even, het was na de winterzonnestilstand — niet lang daarna, misschien een paar dagen.'
Ze schudde hem aan zijn boord door elkaar. 'Wie was dat? Wie heeft hij opgegraven?'
`Dat heb ik hem gevraagd. Ik vroeg hem wie ze terug wilden hebben. Hij vertelde het me — hij zei: "Het maakte ze niet uit wie het was, zolang ik ze maar te voorschijn haalde, keurig netjes in een schone lijkwade gewikkeld." '
Verna frunnikte met haar vingers aan zijn boord. 'Weet je dat zeker? Jullie waren aan het drinken — hij zou je ook gewoon dronkenmans verhalen hebben kunnen vertellen.'
Hij schudde zijn hoofd, alsof hij bang was dat ze het eraf zou bijten.
`Nee. Ik zweer het. Ham verzint geen verhalen, en hij liegt ook niet als hij heeft gedronken. Als hij dronk, vertelde hij me altijd de waarheid.
Wat voor zonden hij ook heeft begaan, als hij drinkt, bekent hij die altijd aan mij. En ik herinner me wat hij me heeft gezegd — dat was op de laatste avond dat ik mijn vriend zag. Ik herinner me wat hij toen zei. Hij zei dat ik niet moest vergeten de rekening naar het paleis te sturen, maar pas over een paar weken, omdat ze hem zeiden dat ze het daar druk hadden.'
`Wat hebben ze met het lichaam gedaan? Waar hebben ze dat naartoe gebracht? Aan wie hebben ze het gegeven?'
Milton had de neiging een stukje terug te deinzen, maar ze hield zijn boord zo stevig vast dat dat hem niet lukte. 'Dat weet ik niet. Hij zei dat hij ze naar het paleis bracht in een goed afgedekte kar, en hij zei dat ze hem een bijzondere pas gaven, zodat de bewakers zijn lading niet zouden controleren. Hij moest zich op zijn paasbest kleden, zodat de mensen hem niet als doodgraver zouden herkennen en hij die nette mensen van het paleis niet zou bruuskeren Maar het was ook vooral bedoeld om de fijngevoelige Zusters, die zich één met de Schepper voelden, niet te kwetsen. Hij zei dat hij deed wat hem was opgedragen en dat hij trots was dat hij dat goed had gedaan, want er was niemand overstuur geraakt toen hij daar met die lijken aankwam. Dat was alles wat hij erover zei. Meer weet ik er niet vanaf, dat zweer ik bij de hoop dat hij naar het licht van de Schepper mag gaan, als zijn leven erop zit.'
`Lijken? Je zei: lijken. Meer dan één?' Ze keek hem met een dreigende blik aan en greep hem steviger vast. 'Hoeveel? Hoeveel lijken heeft hij opgegraven en naar het paleis gebracht?'
`Twee.'
`Twee...' herhaalde ze fluisterend, haar ogen als schoteltjes. Hij knikte. Verna liet haar hand van zijn boord vallen.
Twee.
Twee lijken, gehuld in schone lijkwaden.
Ze balde haar vuisten en gromde van woede.
Milton slikte en stak zijn hand omhoog. 'Er is nog iets. Ik weet niet of dat belangrijk is.'
`Wat?' vroeg ze tussen haar opeengeklemde tanden.
`Hij zei dat ze ze vers bezorgd wilden hebben, en de ene was klein, dus die kostte hem weinig moeite, maar die ander kostte hem meer tijd, omdat die zo groot was. Ik dacht er niet aan hem er nog meer over te vragen. Het spijt me.'
Met grote moeite wist ze een glimlach aan haar lippen te ontlokken. `Dank je, Milton, je hebt de Schepper enorm geholpen.'
Hij knoopte zijn hemd knarsetandend om zijn nek dicht. 'Dank u, Zuster. Zuster, ik heb nooit de moed gehad naar het paleis te gaan, vanwege mijn beroep en zo. Ik weet dat de mensen me niet zo graag om zich heen hebben. Goed, ik ben er dus nooit geweest. Zuster, zou u mij de zegen van de Schepper willen geven?'
`Natuurlijk, Milton. Jij hebt Zijn werk gedaan.'
Hij sloot zijn ogen en mompelde een gebed.
Verna raakte zachtjes zijn voorhoofd aan. 'De Schepper zegent Zijn kind,' fluisterde ze, terwijl ze de warmte van haar Han in zijn geest liet stromen. Hij snakte naar adem van vervoering. Verna liet haar Han door zijn geest sijpelen. 'Je zult je niets meer herinneren van wat Ham je heeft verteld over de rekening, toen jullie aan het drinken waren. Je zult je alleen herinneren dat hij het werk heeft gedaan, maar je zult niet meer weten wat er toen is gebeurd. Als ik ben vertrokken, zul je je mijn bezoek ook niet meer kunnen herinneren.'
Zijn ogen rolden even achter zijn oogleden. Toen deed hij zijn ogen open. `Dank u, Zuster.'
Warren liep buiten op straat te ijsberen. Ze stoof hem voorbij zonder een woord tegen hem te zeggen. Hij rende haar achterna.
Verna was razend. 'Ik zal haar wurgen,' gromde ze binnensmonds. 'Ik zal haar met mijn blote handen wurgen. Het kan me niet schelen of de Wachter me tot zich neemt, ik zal haar eigenhandig bij de strot grijpen.' `Waar heb je het over? Wat ben je te weten gekomen) Verna, loop eens wat langzamer!'
`Zeg nu even niets tegen me, Warren. Geen woord!'
Ze vloog de straten door en zwaaide op de maat van haar voetstappen met haar vuisten, alsof een storm het land teisterde. De strakke knoop van woede in haar maag dreigde zich tot bliksem te ontladen. Ze zag geen straten en gebouwen meer, en hoorde de donderende trommelslagen in de verte ook niet. Ze vergat dat Warren achter haar aan draafde. Ze zag niets anders dan haar wraakzuchtig visioen.
Ze was blind voor waar ze was, verloren in een wereld vol razernij. Zonder te weten hoe ze hier verzeild was geraakt, liep ze onwillekeurig een van de zwarte bruggen naar het eiland Halsband op. Midden op de brug, op het hoogste punt boven de rivier, bleef ze zo abrupt en stampvoetend staan dat Warren bijna tegen haar op liep.
Ze greep het zilveren passement van zijn kraag beet. 'Ga naar de kluizen en trek die voorspelling na.'
`Waar heb je het over?'
Ze schudde hem aan zijn gewaden door elkaar. 'Die voorspelling die zegt dat als de Priores en de Profeet in het heilig ritueel aan het Licht worden opgeofferd, de vlammen een ketel vol bedrog tot koken zullen brengen en de opstanding van een onechte Priores teweeg zullen brengen die over de doden van het Paleis van de Profeten zal heersen. Zoek de zijtakken. Breng ze met elkaar in verband. Probeer zoveel uit te zoeken als je kunt. Begrijp je?'
Warren ontrukte zijn gewaden aan haar greep en trok ze recht. 'Waar gaat dit allemaal over? Wat heeft de doodgraver je verteld?'
Ze stak haar vinger waarschuwend omhoog. 'Niet nu, Warren.'
`We zouden elkaars vrienden moeten zijn, Verna. We zitten samen in dit schuitje, weet je nog? Ik wil weten...'
Haar stem klonk als donder aan de horizon. 'Doe wat ik je zeg. Als je zo blijft doorzeuren, Warren, dat zal ik je een stukje laten zwemmen. Nu moet je een verbinding leggen met die voorspelling en zodra je iets gevonden hebt, moet je mij dat komen vertellen.'
Verna wist van de profetieën in de kluis af. Ze wist dat het gemakkelijk jaren kon duren om vertakkingen met elkaar in verband te brengen. Dat zou zelfs eeuwen kunnen duren. Welk alternatief hadden ze?
Hij veegde het stof van zijn gewaden en gunde zijn ogen een excuus om allerlei kanten uit te kijken, behalve de hare. 'Zoals u wenst, Priores.' Toen hij zich omdraaide en wilde weggaan, zag ze dat zijn ogen rood en opgezwollen waren. Ze wilde hem bij de arm pakken en hem tegenhouden, maar hij was al te ver weg. Ze wilde hem roepen en zeggen dat ze niet boos op hem was — dat het niet zijn schuld was dat zij de onechte Priores was, maar haar stem liet haar in de steek.
Ze vond de ronde steen onder de tak terug, en sprong op de muur. Ze gebruikte slechts twee takken van de perenboom als afstapje en liet zich toen op de grond binnen het omheinde perceel van de Priores vallen. Toen kwam ze snel overeind en zette het op een lopen. Ze hijgde van de pijn en sloeg keer op keer met haar hand tegen de deur van de tempel van de Priores, maar die wilde niet open. Ze herinnerde zich hoe dat kwam, zocht in haar zakken en vond de ring. Toen ze binnen was, hield ze hem tegen het zonnestraalmotief in de deur om die te laten dichtgaan en smeet toen de ring in al haar woede door de kamer, en hoorde hem tegen de muren kletteren en over de grond scheren.
Verna wurmde het reisboekje uit het geheime buideltje dat achter op haar gordel was genaaid en plofte op het driepotige krukje neer. Naar adem happend wurmde ze de pen uit de rug van het zwarte boekje. Ze opende het boekje, legde het plat op het tafeltje en staarde naar de lege bladzijde.
Ze probeerde ondanks haar woede en verbolgenheid helder te blijven nadenken. Ze moest rekening houden met de mogelijkheid dat ze zich vergiste. Nee. Ze vergiste zich niet. Ze was nog steeds een Zuster van het Licht, wat dat dan ook voorstelde, en wist wel beter dan dat ze alles om één enkele veronderstelling in de waagschaal zou stellen. Ze moest erachter zien te komen wie het andere boekje had, en ze moest dat ook nog op zo'n manier doen dat ze haar identiteit niet zou verraden als ze achteraf ongelijk bleek te hebben. Maar ze had geen ongelijk. Ze wist wie het boekje had.
Verna kuste haar ringvinger en fluisterde een gebed tot de Schepper waarin ze hem om raad smeekte en hem ook om kracht vroeg.
Ze wilde haar wrok botvieren, maar allereerst moest ze zeker van haar zaak zijn. Met trillende vingers pakte ze de pen en begon te schrijven. U moet me eerst vertellen waarom u mij de laatste keer hebt uitgekozen. Ik kan me er nog elk woord van herinneren. Eén fout, en dit reisboekje valt ten prooi aan de vlammen.
Verna sloot het boekje en stopte het in het geheime buideltje aan haar gordel. Bevend haalde ze de deken van het bankje en sleepte die naar de rijk gecapitonneerde stoel. Ze voelde zich eenzamer dan ooit in haar leven en nestelde zich in de stoel.
Verna herinnerde zich haar laatste ontmoeting met Priores Annalina, nadat ze na al die jaren met Richard naar het paleis was teruggekeerd. Annalina wilde haar toen niet onder ogen komen, en het had weken geduurd voordat haar eindelijk audiëntie werd verleend. De rest van haar leven, hoeveel honderden jaren dat ook nog mocht duren, zou ze die ontmoeting niet vergeten en de dingen die de Priores haar had verteld, evenmin.
Verna was razend toen ze ontdekte dat de Priores haar waardevolle informatie had onthouden. De Priores had haar misbruikt en had haar nooit verteld waarom. De Priores had Verna gevraagd of ze wist waarom ze was uitgekozen om Richard te zoeken. Verna had geantwoord dat ze dat als een motie van vertrouwen had beschouwd. De Priores zei toen dat de reden was dat ze vermoedde dat de Zusters Grace en Elizabeth, die samen met haar op reis waren geweest en de eerste twee gegadigden waren, Zusters van de Duisternis waren, en ze het voorrecht had een profetie te vernemen volgens welke de eerste twee Zusters zouden sterven. De Priores zei dat ze haar voorrecht gebruikte om Verna uit te kiezen als de derde zuster die mee zou gaan.
Verna vroeg: 'Dus u hebt me uitgekozen omdat u erop vertrouwde dat ik niet een van hen was?'
`Ik heb jou gekozen, Verna,' zei de Priores, 'omdat je heel laag op de lijst stond en omdat je uiteindelijk niet echt opmerkelijk bent. Ik betwijfelde of je een van hen was. Jij bent een mens van weinig belang. Ik weet zeker dat Grace en Elizabeth de hoogste plaatsen op de lijst hebben gehaald, omdat degene die de Zusters van de Duisternis aanwijzingen geeft, hen niet de moeite waard vond. Ik geef de Zusters van het Licht aanwijzingen, en heb jou om dezelfde reden uitgekozen.
Er zijn Zusters die waardevol voor onze doelstellingen zijn, en ik kon niet riskeren dat zij zich aan die taak zouden wagen. Die jongen zou waardevol voor ons kunnen blijken te zijn, maar hij is niet zo belangrijk als andere paleiszaken. Ik maakte gewoon van de gelegenheid gebruik.
Als er moeilijkheden waren geweest en niemand van jullie was teruggekeerd, nou ja — je begrijpt zeker wel dat een generaal zijn beste troepen niet zou willen verliezen aan een missie van lage prioriteit.'
De vrouw die altijd naar haar glimlachte toen ze nog een kind was en haar met inspiratie vervulde, had haar hart gebroken.
Verna trok de deken om zich heen en keek knipperend naar de waterige muren van de tempel. Alles wat ze ooit had willen worden was een Zuster van het Licht. Ze wilde een van die wonderbaarlijke vrouwen zijn die hun gave gebruiken om het werk van de Schepper te doen in deze wereld. Ze had haar leven en ziel aan het Paleis van de Profeten geschonken.
Verna herinnerde zich de dag toen ze naar haar toe kwamen, om haar te vertellen dat haar moeder was gestorven. Van ouderdom, zeiden ze. Haar moeder had de gave niet en was dus nutteloos voor het paleis. Haar moeder woonde niet dicht bij haar in de buurt, en Verna zag haar slechts zelden. Toen haar moeder een keer naar het paleis was gereisd om haar te bezoeken, was ze geschrokken, omdat Verna in haar ogen niet ouder werd — niet zoals gewone mensen ouder worden. Ze heeft dat nooit kunnen begrijpen, hoe vaak Verna haar de bezwering ook probeerde uit te leggen. Verna wist dat dat kwam omdat haar moeder niet echt naar haar durfde te luisteren. Ze was bang van magie.
Hoewel de Zusters het bestaan van de bezwering van het paleis die hun veroudering vertraagde, niet onder stoelen of banken staken, hadden mensen zonder de gave er moeite mee die te doorgronden. Het was een soort magie die in hun leven geen betekenis had. De mensen waren trots dat ze dicht bij het paleis woonden, vlak bij de pracht en praal, en hoewel ze het paleis met eerbied beschouwden, was die eerbied niet geheel ontdaan van vrees en voorzichtigheid. Ze durfden niet na te denken over zulke gewichtige zaken, zoals ze genoten van de warmte van de zon, maar er niet naar durfden te kijken.
Toen haar moeder stierf, woonde Verna al zevenenveertig jaar in het paleis, maar toch leek ze slechts tot prille volwassenheid te zijn opgegroeid. Verna herinnerde zich de dag dat ze haar kwamen vertellen dat Leitis, haar dochter, was gestorven. Van ouderdom, zeiden ze.
Verna's dochter, ook Jedidiah's dochter, bezat de gave niet, en was dus nutteloos voor het paleis. Ze zeiden dat het beter was als ze werd opgevoed in een gezin dat van haar hield en haar een gewoon leven zou laten leiden — het leven in het paleis was geen leven voor iemand zonder de gave. Verna moest het werk van de Schepper doen, en ze stemde hiermee in.
Wanneer de gave van de man bij die van de vrouw werd gevoegd, zou een grotere, hoewel nog steeds kleine kans worden geschapen op nageslacht dat met de gave werd geboren. Zusters en tovenaars konden dus goedkeuring, misschien zelfs officiële aanmoediging verwachten, als ze een kind ter wereld brachten.
Het paleis had er — zoals altijd onder dergelijke omstandigheden — voor gezorgd dat Leitis niet wist dat de mensen die haar opvoedden niet haar echte ouders waren. Verna dacht dat dit alleen maar beter voor haar was. Wat voor moeder zou een Zuster van het Licht zijn? Het paleis had voor het gezin gezorgd om Verna ervan te overtuigen dat ze zich geen zorgen hoefde maken om het welzijn van haar dochter.
Verna had het gezin meermalen bezocht, maar als een Zuster, die alleen maar de zegen van de Schepper verleende aan een gezin van eerlijke, hard werkende mensen, en Leitis maakte altijd een gelukkige indruk. De laatste keer dat Verna er was, was Leitis grijs en gebogen, en ze kon alleen nog maar lopen met een stok. Leitis kon zich niet meer herinneren dat Verna dezelfde Zuster was die haar had opgezocht toen ze zestig jaar geleden met haar jonge vriendjes en vriendinnetjes diefje met verlos speelde. Leitis glimlachte tegen Verna en zei: 'Dank u, Zuster. Wat bent u getalenteerd voor zo'n jong iemand.'
`Hoe gaat het met je, Leitis? Heb je een goed leven?'
Verna's dochter glimlachte afstandelijk. '0, Zuster, ik heb een lang, prachtig leven achter de rug. Mijn man is vijf jaar geleden gestorven, dat wel, maar de Schepper heeft me gezegend.' Ze grinnikte. 'Ik zou zo graag nog bruine krullen hebben. Mijn haar was vroeger net zo mooi als dat van u, ja dat was echt zo — dat zweer ik.'
Lieve Schepper, hoe lang was het geleden dat Leitis was gestorven? Toch zeker vijftig jaar. Leitis had kinderen gehad, maar Verna was te verbolgen geweest hun namen uit haar hoofd te leren.
Ze huilde, en de brok in haar keel deed haar bijna stikken.
Ze had zoveel opgegeven om een Zuster te zijn. Ze wilde alleen andere mensen helpen. Ze had daar nooit iets voor teruggevraagd.
Men had haar voor de gek gehouden..
Ze wilde geen Priores worden, maar ze begon te beseffen dat ze die functie kon benutten om het leven van anderen beter te maken en het werk te doen waaraan ze alles had opgeofferd. In plaats daarvan werd ze wéér voor de gek gehouden.
Verna drukte de deken tegen zich aan en huilde met deerniswekkende snikken tot het licht in de kleine ramen van de torentjes was verdwenen en haar keel rauw aanvoelde.
Het was midden in de nacht, en ze besloot naar bed te gaan. Ze wilde niet in de tempel van de Priores blijven — die leek alleen maar de spot met haar te drijven. Ze was geen Priores. Ze had al haar tranen vergoten en voelde zich alleen nog maar verdoofd en vernederd.
Ze kon de deur niet openkrijgen en moest op handen en voeten over de vloer kruipen, totdat ze de ring van de Priores had gevonden. Toen ze de deur had dichtgedaan, schoof ze de ring om haar vinger. Hij leek een baken — iets dat haar eraan herinnerde hoe onnozel ze was.
Stram schuifelde ze het kantoor van de Priores binnen, op weg naar haar bed. De kaars was gaan lekken en toen uitgegaan, dus ze stak een nieuwe aan op het bureau dat nog steeds bezaaid lag met achterstallige rapporten. Phoebe deed er alles aan om dat zo te houden. Wat zou Phoebe denken wanneer ze ontdekte dat ze niet echt de administratrice van de Priores was? Dat ze door een volkomen onopvallende, onbelangrijke Zuster was benoemd?
Morgen zou ze Warren haar excuses aanbieden. Dit alles was niet zijn schuld. Ze mocht hem daar niet op aankijken.
Net voordat ze door de deur van het buitenkantoor wilde lopen, bleef ze staan.
Haar ragfijne schild hing aan flarden. Ze keek achterom naar het bureau. Er waren geen nieuwe rapporten aan de stapels toegevoegd. Iemand had hier rondgesnuffeld.