HOOFDSTUK 12


‘H

ou op,' gromde Tobias. 'De mensen denken dat je vlooien hebt.'

In een brede straat die aan weerszijden werd omzoomd door majestueuze esdoorns waarvan de kluwen kale takken hoog boven de grond in elkaar verstrengeld waren, stapten hoogwaardigheidsbekleders en functionarissen van alle windstreken uit mooie rijtuigen en flaneerden het resterende stuk naar het Paleis van de Belijdsters. D'Haraanse troepen stonden als oevers langs de sijpelende rivier van arriverende gasten.

`Ik kan er niets aan doen, Heer Generaal,' klaagde Lunetta terwijl ze krabde. 'Mijn armen jeuken al vanaf het moment dat we in Aydindril zijn aangekomen. Ik heb er nog nooit zo'n last van gehad als nu.' Mensen die zich in de stroom hadden begeven, staarden openlijk naar Lunetta. Haar haveloze lappen maakten dat ze opviel als een leproos op een kroningsceremonie. Ze leek hun spottende blikken niet te zien. Waarschijnlijker nog dacht ze dat het blikken van waardering waren. Ze had al genoeg keren gesmeekt of ze de jurken die Tobias haar had aangeboden, niet hoefde aan te trekken omdat ze geen van alle bij haar plaatjes pasten. Omdat ze haar geest leken bezig te houden en ze daardoor niet aan de smet van de Wachter dacht, ging hij nooit zover om erop aan te dringen dat ze iets anders zou dragen, en bovendien vond hij het godslasterlijk om iemand die bezeten was door het zwaard er aantrekkelijk te laten uitzien.

De arriverende mannen waren gekleed in hun mooiste gewaden, jassen of bontmantels. Hoewel sommigen sierlijke zwaarden droegen, was Tobias er zeker van dat het slechts uiterlijk vertoon was, en hij betwijfelde of er ooit eentje uit angst, laat staan uit woede uit zijn schede was getrokken. Als een omgeslagen kledingstuk nu en dan openwoei, kon Tobias zien dat de vrouwen waren getooid in elegante japonnen in meerdere lagen, en de ondergaande zon schitterde op de juwelen om hun nek, pols en vingers. Het leek dat ze allemaal zo opgewonden waren van de uitnodiging om in het Paleis van de Belijdsters om de nieuwe Meester Rahl te ontmoeten, dat ze geen enkele bedreiging aan de D'Haraanse soldaten wisten te ontlokken. Te oordelen naar hun glimlach en gekeuvel leken ze allen te popelen om bij de nieuwe Meester Rahl in de smaak te vallen.

Tobias knarsetandde. 'Als je nu niet ophoudt met krabben, dan bind ik je handen achter je rug vast.'

Lunetta liet haar handen vallen en bleef snakkend naar adem stilstaan. Tobias en Galtero keken op en zagen aan weerskanten van de promenade voor hen lichamen die op palen waren gespietst. Toen ze gedrieën dichterbij kwamen, besefte hij dat het geen mannen waren, maar geschubde wezens, die slechts de Schepper had kunnen bedenken. Toen ze verderliepen, werden ze door een stank omhuld die even dik was als de nevel uit een beerput, en ze vreesden dat hun longen bij elke ademtocht zwarter zouden worden.

Op sommige palen zaten slechts hoofden, en op andere hele lichamen en andere lichaamsdelen. Ze leken alle te zijn gedood in een brute strijd. Sommige beesten waren opengereten, en er waren er ook bij die compleet doormidden gekliefd waren, terwijl hun ingewanden uit hun lichaam bungelden of wat daarvan over was.

Het was alsof ze een monument van het kwaad binnenstapten en via poorten de onderwereld betraden.

De andere gasten bedekten hun neus zo goed en zo kwaad als dat ging met wat ze voorhanden hadden. Een paar chique geklede vrouwen zakten als bedwelmd op de grond. Bedienden snelden hen te hulp en wapperden met zakdoeken voor hun gezicht of wreven wat sneeuw op hun voorhoofd. Sommige mensen staarden verbijsterd voor zich uit, en anderen huiverden zo krachtig dat Tobias hun tanden kon horen rammelen. Toen ze voldoende waren vernederd door deze aanblikken en de stank, verkeerde iedereen om hen heen in hevige angst of onverbloemde paniek. Tobias had vaak tussen het kwaad gelopen en bekeek de andere gasten met walging.

Toen een geschokte diplomaat vroeg wat dit alles te betekenen had, legde een van de D'Haranen die aan de kant stond, uit dat deze wezens de stad hadden aangevallen, en dat Meester Rahl ze had gedood. De stemming van de gasten klaarde op. Ze liepen verder en hun stemmen werden opgetogen, toen ze met elkaar keuvelden over de eer om iemand te ontmoeten als de nieuwe Meester Rahl, de Meester van heel D'Hara. Bruisend gegiechel klonk in de verkleumende lucht.

Galtero boog zich naar de anderen toe. 'Toen ik hier was voordat al dat gezang begon en de soldaten rond de stad nog spraakzaam waren, zeiden ze me dat ik voorzichtig moest zijn omdat er aanvallen waren geweest van onzichtbare wezens, en dat een aantal van hun mannen, evenals mensen op straat, waren omgekomen.'

Tobias herinnerde zich dat de oude vrouw hem had verteld dat geschubde wezens — hij kon zich niet meer herinneren hoe ze ze noemde — uit de lucht waren verschenen en iedereen die hun pad kruiste, hadden opengescheurd. Lunetta had gezegd dat de vrouw de waarheid had gesproken. Dit moesten die wezens zijn.

`Wat handig van Meester Rahl om net op tijd te komen om die wezens te kunnen doden en de stad te redden.'

`Mriswith; zei Lunetta.

`Wat?'

`Die vrouw zei dat die wezens mriswith heten.'

Tobias knikte. 'Ja, ik denk dat je gelijk hebt: mriswith.'

Witte zuilen staken voor de ingang van het paleis in de lucht. De soldaten stonden in gesloten gelederen aan weerszijden en vormden een trechter waardoor ze via witte, fraai besneden en wijd openstaande deuren een grote zaal binnenkwamen die werd verlicht door ramen van lichtblauw glas, geflankeerd door glanzend gepoetste witmarmeren zuilen die met gouden kapitelen waren gekroond. Tobias Brogan voelde dat hij de buik van het kwaad in werd gezogen. De andere gasten hadden — als ze beter wisten — gehuiverd bij het zien van dat levende monument van goddeloosheid dat hen omgaf, in plaats van om de dode karkassen.

Na een tocht door elegante zalen en kamers die waren voorzien van genoeg graniet en marmer om er een berg mee te kunnen bouwen, liepen ze ten slotte door hoge, mahoniehouten deuren en kwamen ze in een reusachtige kamer die een enorme koepel als dak had. Sierlijke fresco's van mannen en vrouwen krioelden op het gewelf en keken op de bijeenkomst neer. Ronde ramen onder de rand van de koepel lieten gefilterd licht door en toonden wolken die zich aan de verdonkerende hemel groepeerden. Aan de overkant van de ruimte op een halfrond podium stonden lege stoelen achter een prachtig bureau, voorzien van houtsnijwerk.

Ronde togen rondom de zaal onthulden trappen die naar galerijachtige balkons leidden, en waren voorzien van kronkelige, gepolitoerde houten leuningen. De balkons zaten vol mensen, zag hij — geen fraai geklede adellieden zoals degenen op de begane grond, maar gewone arbeiders. De andere gasten zagen dat ook en wierpen blikken van afkeuring naar het rifraf in de schaduwen achter de balustrades. De mensen die daar zich verdrongen, stonden een eindje van de balustrades vandaan, alsof ze beschutting in de duisternis zochten om te voorkomen dat iemand van hen zou worden herkend en zich zou moeten verantwoorden voor het feit dat hij zo'n groots evenement bijwoonde. Het was gebruikelijk dat een hooggeplaatst persoon eerst werd voorgesteld aan gezagsdragers en daarna pas kennismaakte met gewone mensen.

De gasten negeerden het publiek op het balkon en circuleerden over de marmeren mozaïekvloer. Ze bewaarden een ruime afstand tussen henzelf en de twee Bloedbroeders en deden alsof het op toeval berustte en niet met opzet was dat ze de twee vermeden. Ze keken verwachtingsvol om zich heen om te zien waar hun gastheer bleef en bogen zich fluisterend naar elkaar toe. In hun fraaie kledij leken ze bijna deel uit te maken van het sierlijke houtsnijwerk en de decoraties — niemand gaf blijk van enig ontzag voor de grootsheid van het Paleis van de Belijdsters. To-bias meende dat de meesten regelmatige bezoekers waren. Hoewel hij nooit eerder in Aydindril was geweest, wist hij pluimstrijkers te herkennen als hij ze zag: zijn eigen koning werd altijd omringd door talloze lieden van dat slag.

Lunetta bleef vlak naast hem en was maar matig geïnteresseerd in de imposante architectuur om haar heen. Ze sloeg geen acht op de mensen die haar aanstaarden, hoewel ze nu minder in getal waren; ze stelden belang in elkaar en in het vooruitzicht eindelijk Meester Rahl te ontmoeten, en bekommerden zich niet om een oude vrouw die tussen twee in karmozijnrode capes gehulde Bloedbroeders stond. Galtero keek de uitgestrekte kamer door, negeerde de weelderigheid en oogstte in plaats daarvan voortdurende goedkeuring van de mensen, de soldaten en de uitgangen. De zwaarden die hij en Tobias droegen, waren niet als versiering bedoeld.

Ondanks zijn afkeer kon Tobias zijn bewondering voor de plek waar hij stond, niet onderdrukken. Dit was de plek van waar de Biechtmoeder en de tovenaars het Middenland hadden bestuurd. Dit was het oord waar de raad duizenden jaren lang eenheid had gepropageerd, terwijl ze de magie in stand hielden en beschermden. Dit was de plek van waaruit de Wachter zijn tentakels uitspreidde.

Die eenheid was nu aan scherven. De magie had zijn greep en zijn beschermende invloed op de mens verloren. Het tijdperk van de magie was ten einde. Het Middenland was opgehouden te bestaan. Binnenkort zou het paleis vol karmozijnrode capes zijn, en slechts de Bloedbroederschap zou zitting houden op het podium. Tobias glimlachte — de gebeurtenissen leidden onverbiddelijk tot een fortuinlijk einde.

Een man en een vrouw schreden naderbij — recht op hun doel af, volgens Tobias. De vrouw had een bos zwart haar dat in sliertige krullen langs haar geblankette gezicht viel, en boog zich naar hem toe. 'Stelt u zich eens voor: we zijn hier uitgenodigd, en ze hebben niets eens iets te eten.' Ze streek de kant op het lijfje van haar gele japon glad en er verscheen een beleefd glimlachje om haar onmogelijk rode lippen, in afwachting van wat hij zou gaan zeggen. Dat deed hij niet, en ze vervolgde: 'Nogal vulgair dat hij ons nog geen drupje wijn aanbiedt, vindt u ook niet, zeker gezien het feit dat we bijna onmiddellijk zijn gekomen, etcetera? Ik hoop dat hij niet verwacht dat wij zijn uitnodiging een volgende keer zullen aanvaarden, nu hij ons zo boers heeft behandeld.' Tobias kneep zijn handen achter zijn rug samen. 'Kent u Meester Rahl?' `Misschien heb ik hem wel eens ontmoet — dat weet ik niet meer.' Ze veegde een vlekje dat hij niet kon zien van haar ontblote schouder en liet de juwelen om haar vingers, die zelfs iemand aan de andere kant van de ruimte had kunnen zien, voor zijn ogen schitteren. 'Ik word zo vaak hier in het paleis uitgenodigd voor dit soort gelegenheden dat het me moeite kost me alle mensen te herinneren die me zo nodig willen ontmoeten. Straks zouden Hertog Lumholtz en ik nog de indruk wekken ons bewust te zijn van een leidinggevende positie, zeker nu Prins Fyren is vermoord.'

Haar rode lippen rekten zich uit tot een zelfvoldane glimlach. 'Ik weet wel dat ik hier nooit eerder iemand van de Bloedbroederschap ben tegengekomen. De raad heeft de Broederschap altijd als onofficieel beschouwd — niet dat ik wil zeggen dat ik het daarmee eens ben, zeker niet, maar ze hebben ze verboden hun... "ambacht" ergens anders dan in hun eigen land uit te voeren. Natuurlijk schijnen we nu zonder raad te zitten. Afschuwelijk, zoals ze precies op deze plaats werden gedood, terwijl ze de toekomst van het Middenland bespraken. Wat voert u hierheen, mijnheer?'

Tobias keek langs haar heen en zag dat soldaten de deuren dichtdeden. Hij zette zijn knokkels tegen zijn snor en begon naar het podium te lopen. 'Ik ben "uitgenodigd", net als u.'

Hertogin Lumholtz wandelde met hem mee. 'Ik hoor dat de Broederschap in hoog aanzien staat bij de Imperiale Orde.'

De man die haar vergezelde, was gekleed in een met goud doorvlochten blauwe jas die hem een zeker aanzien deed uitstralen. Hij luisterde met geforceerde onverschilligheid toe, terwijl hij veel moeite deed te doen alsof hij zijn aandacht op iets anders gericht had. Zijn donkere haar en zware wenkbrauwen maakten Tobias meteen al duidelijk dat hij een Keltaan was. De Keltanen hadden zich snel bij de Orde aangesloten en verdedigden het hoge aanzien dat ze bij hen genoten op een hebberige ma., nier. Ze wisten ook dat de Imperiale Orde het standpunt van de Bloedbroederschap respecteerde.

`Mevrouw, het verbaast me dat u nog iets hoort, u praat zo veel.' Haar gezicht werd even rood als haar lippen. Tobias werd haar voorspelbare en verbolgen weerwoord bespaard toen de menigte enige opschudding in de zaal opmerkte. Hij was niet lang genoeg om over de afgewende hoofden heen te kunnen kijken, dus hij wachtte geduldig en wist dat Meester Rahl naar alle waarschijnlijkheid het podium zou betreden. Met het oog op die waarschijnlijkheid had hij zich strategisch opgesteld: dichtbij genoeg om hem goed te kunnen inschatten, maar niet zo dichtbij dat hij zou opvallen. In tegenstelling tot de andere gasten wist hij dat dit geen sociale aangelegenheid was. Dit zou waarschijnlijk een stormachtige avond kunnen worden en als het zou gaan onweren, wilde hij niet de hoogste boom zijn. Tobias Brogan wist in tegenstelling tot de nerveuze idioten om hem heen wanneer voorzichtigheid geboden was. Aan de andere kant van de ruimte probeerden mensen haastig plaats te maken voor een groep D'Haraanse soldaten die hen opzij duwden om een pad vrij te maken. Een stevig gelid piekeniers volgde hen en deelde zich in tweeën om een met staal overdekte gang te maken, afgescheiden van de gasten. De groepen stelden zich in slagorde voor het podium op als een grimmige, beschermende wig van D'Haraanse spieren en staal. De snelheid en precisie waarmee ze dat deden, was indrukwekkend. Hoge D'Haraanse officieren marcheerden door de gang en gingen naast het podium staan. Over Lunetta's hoofd heen kruiste Tobias Galtero's ijzige blik. Inderdaad -- geen sociaal gebeuren.

De menigte zoemde van nerveuze spanning en wachtte af wat er hierna zou gebeuren. Te oordelen naar het gefluister dat Tobias opving, was dit nog nooit voorgekomen in het Paleis van de Belijdsters. Hoogwaardigheidsbekleders met rode konen spraken onderling mompelend hun verontwaardiging uit over wat zij beschouwden als ongeoorloofd gebruik van strijdkrachten in de raadskamers, waar diplomatieke onderhandelingen immers regel waren.

Brogan verdroeg geen diplomatie — bloed werkte beter en liet een langduriger indruk achter. Hij had het idee dat Meester Rahl dat ook begreep — dit in tegenstelling tot de stroom van kruiperige gezichten die de vloer overspoelde.

Tobias wist wat deze Meester Rahl wilde. Dat was ook te verwachten: de D'Haranen hadden immers de zwaarste last op hun schouders genomen voor de Imperiale Orde. Hij was in de bergen een strijdkracht tegengekomen die voor het grootste deel uit D'Haranen bestond en op weg was naar Ebinissia. De D'Haranen hadden Aydindril ingenomen, klaarblijkelijk om de orde te handhaven, en stonden de Imperiale Orde vervolgens toe er te heersen. In naam van de Orde hadden ze hun lichaam in de strijd geworpen tegen het staal van de opstandelingen, maar anderen, bijvoorbeeld Keltanen als Hertog Lumholtz, hielden de macht in handen, gaven bevelen, en dachten dat de D'Haranen aan de punten van vijandige zwaarden zouden worden geregen.

Meester Rahl was ongetwijfeld van plan aanspraak te maken op een hooggeplaatste positie in de Imperiale Orde, en hij zou de aanwezige vertegenwoordigers dwingen hiermee akkoord te gaan. Tobias kon niet wachten totdat er voedsel zou worden aangeboden, zodat hij kon 'toekijken terwijl alle plannen smedende functionarissen zich verslikten als de nieuwe Meester Rahl zijn eisen op tafel zou leggen.

De twee D'Haranen die vervolgens binnenkwamen, waren zo groot dat Tobias ze boven de hoofden van de mensen kon zien aankomen. Toen ze in hun volle lengte zichtbaar waren en hij hun leren pantsers, maliënkolders en de scherpe bovenarmsbanden zag, fluisterde Galtero boven Lunetta's hoofd tegen hem: 'Ik heb die twee eerder gezien.'

`Waar?' fluisterde Tobias terug.

Galtero schudde zijn hoofd terwijl hij naar de mannen keek. 'Ergens op straat.'

Tobias draaide zich om en zag met verbazing drie vrouwen in rood leer achter de twee reusachtige D'Haranen lopen. Door de berichten die To-bias had gehoord, wist hij dat zij niets anders dan Mord-Sith konden zijn. Mord-Sith hadden de reputatie hoogst ongezond te zijn voor tegenstanders die over magie beschikten. Tobias had eens de hulp van een van deze vrouwen willen inroepen, maar had te verstaan gekregen dat zij slechts de Meester van D'Hara dienden en niet konden ingaan op aanbiedingen van wie dan ook. Volgens horen zeggen waren ze voor geen enkele prijs te koop.

Maakten de Mord-Sith de menigte al zenuwachtig, wat na hen kwam, deed ze naar adem snakken. Monden vielen open toen men een monsterlijk dier zag — een beest met klauwen, slagtanden en vleugels. Zelfs Tobias verstijfde toen hij de kaai zag. Kaaien met korte staarten waren buitengewoon agressieve, bloeddorstige woestelingen die alles levend verslonden. Nadat men de grens de vorige lente had afgebroken, hadden kaaien de Bloedbroederschap een hoop moeilijkheden bezorgd. Het beest liep een tijdje rustig achter de drie vrouwen aan. Tobias controleerde of zijn zwaard niet vastzat in de schede en zag dat Galtero hetzelfde deed.

`Alstublieft, Heer Generaal,' kermde Lunetta, 'ik wil hier nu weg.' Ze krabde driftig haar arm.

Brogan greep haar bovenarm, trok haar naar zich toe en fluisterde tussen zijn opeengeklemde kaken: 'Let op die Meester Rahl, anders zou ik misschien niets meer aan je kunnen hebben. Begrijp je? En hou op met dat gekrab!'

Haar ogen traanden toen hij haar arm omdraaide. 'Ja, Heer Generaal.' `Let op wat hij zegt.'

Ze knikte toen de twee reusachtige D'Haranen op de uiteinden van het podium plaatsnamen. De drie vrouwen in rood leer gingen ertussenin staan en lieten een plek in het midden vrij, die waarschijnlijk was bestemd voor Meester Rahl, die eindelijk was gearriveerd. De kaai stak hoog boven de stoelen uit.

De blonde Mord-Sith die bijna midden op het podium stond, keek de ruimte door, en de doordringende blik van haar blauwe ogen snoerde de aanwezigen de mond.

`Onderdanen van het Middenland,' zei ze terwijl ze haar arm bij wijze van inleidend gebaar optilde en naar het luchtledige boven het bureau wees, 'ik presenteer u: Meester Rahl.'

Er vormde zich een schaduw in de lucht. Opeens verscheen er een zwarte mantel, en nadat die was opengegooid, stond er opeens een man op het bureau.

Mensen die vooraan stonden, vielen van schrik achterover. Hier en daar schreeuwden mensen van angst. Sommigen riepen om de bescherming van de Schepper, anderen smeekten de geesten namens hen in te grijpen, en weer anderen vielen op hun knieën. Velen stonden als verstomd van schrik, en voor de eerste keer werden er uit angst een paar sierzwaarden uit de scheden getrokken. Toen een D'Haraan vooraan de groep soldaten hun kalm en op zachte, ijzige toon beval de wapens op te bergen, schoof men ze met zichtbare tegenzin terug in de scheden.

Lunetta krabde als een bezetene terwijl ze naar de man opkeek, maar Brogan liet haar ditmaal niet ophouden — zelfs hij kreeg kippenvel van het onheil van de magie.

De man op het bureau wachtte geduldig tot de menigte was bedaard, en sprak toen kalm:

`Ik ben Richard Rahl, door de D'Haranen Meester Rahl genoemd. Andere volkeren kennen andere namen waaronder ik bekend sta. Profetieën die in het duistere verleden, nog voor het Middenland was geboren, werden geopenbaard, hebben mij die benaming bezorgd.' Hij stapte van het bureau af en ging tussen de Mord-Sith staan. 'Maar het is de toekomst waarover ik u allen kom vertellen.'

Hoewel hij niet zo lang was als de twee D'Haranen die aan weerszijden van het gebogen bureau stonden, was hij een grote, lange en gespierde man, en hij was verbazingwekkend jong. Zijn kleren, zijn zwarte mantel, zijn hoge laarzen, donkere broek en zijn eenvoudige hemd waren niet pretentieus, zeker niet voor iemand die 'Heer' werd genoemd. Hoewel het moeilijk was de glanzende schede van zilver en goud aan zijn heup over het hoofd te zien, leek hij nog het meest op een eenvoudige woudloper. Tobias dacht ook dat hij er vermoeid uitzag, alsof hij op zijn schouders een last zo zwaar als een berg torste.

Tobias was allerminst onbekend met de strijd en zag aan de gratie waarmee deze jongeman zich gedroeg, het gemak waarmee de schouderriem op zijn schouder rustte en de manier waarop het zwaard op zijn heup met hem mee bewoog, dat hij geen man was om lichtzinnig mee om te springen. Het zwaard was er niet voor de sier: het was een wapen. Hij zag eruit als een man die de laatste tijd zeer veel verschrikkelijke beslissingen had moeten nemen maar ze alle te boven was gekomen. Want ondanks de volkomen nederigheid in zijn uiterlijke verschijning, had hij een onverklaarbaar air van gezag, en dwong zijn voorkomen aandacht af. Veel vrouwen in de ruimte hadden hun kalmte al weer herwonnen en begonnen hem intieme glimlachjes toe te werpen terwijl ze met hun oogleden knipperden, en vervielen in hun goed geoefende gewoonte om in de smaak te vallen bij mensen met macht. Zelfs al was de man niet zo woest en knap geweest, dan hadden ze hetzelfde gedaan, maar misschien iets minder oprecht. Meester Rahl merkte hun hartverwarmende gedrag ofwel niet op, ofwel verkoos dit niet op te merken.

Maar Tobias Brogan was geïnteresseerd in zijn ogen — de ogen waren het merkteken van iemands aard en het enige dat hem zelden bedroog. Toen de man de menigte aankeek met zijn staalachtige blik, deden sommigen zonder het te beseffen een stapje achteruit, anderen verstijfden, en weer anderen begonnen zenuwachtig te bewegen. Toen die ogen zijn kant uitkeken en hij zijn blik voor het eerst op hem vestigde, peilde To-bias Meester Rahls hart en ziel.

Die korte blik was alles wat hij nodig had: dit was een zeer gevaarlijke man.

Hoewel hij jong was en zich slecht op zijn gemak voelde als middelpunt van eenieders blik, was dit een man die zou vechten dat het een aard had. Tobias had zulke ogen al eens eerder gezien. Dit was een man die zonder blikken of blozen over een klif zou springen om je achterna te komen.

`Ik ken hem,' fluisterde Galtero.

`Wat? Hoe dan?'

`Wat eerder deze dag, toen ik bezig was getuigen te verzamelen, kwam ik deze man tegen. Ik was van plan hem naar u toe te brengen om te worden ondervraagd, maar toen kwamen die twee grote bewakers te voorschijn en droegen hem weg.'

`Jammer. Dat zou heel...'

De stilte in de zaal deed Tobias opkijken. Meester Rahl keek hem strak aan. Het was alsof hij in de doordringende, grijze ogen van een roofvogel keek.

Meester Rahls blik gleed naar Lunetta. Ze stond als verstijfd in het licht van zijn ogen. Verrassend genoeg verscheen er een glimlach om zijn lippen.

`Van alle vrouwen op het bal,' zei Meester Rahl tegen haar, 'vind ik uw japon het mooist.'

Lunetta glunderde. Tobias schaterde het bijna uit — Meester Rahl had een vernietigend oordeel over de anderen in de kamer uitgesproken: hun sociaal aanzien betekende niets voor hem. Tobias begon zich te amuseren. Misschien zou de Orde niet eens zo slecht gediend zijn met een man als deze temidden van haar leiders.

`De Imperiale Orde,' begon Meester Rahl, 'gelooft dat het nu tijd geworden is om de wereld te verenigen onder een gemeenschappelijke maatstaf: de hare. Ze zeggen dat magie de oorzaak is van al het falen, het ongeluk en tegenspoed van de mens. Ze beweren dat alle kwaad voortkomt uit de uitwendige invloed van de magie. Ze zeggen dat het tijd is dat de magie uit de wereld verdwijnt.'

Sommigen in de ruimte mompelden instemmend, sommigen gromden vol twijfel, maar allen zwegen.

Meester Rahl legde een arm boven op de rugleuning van de grootste stoel — die in het midden. 'Teneinde hun droombeeld compleet te maken, en in het licht van de door henzelf uitgeroepen goddelijke doelstellingen, dulden ze de onafhankelijkheid van geen enkel land. Ze wensen dat iedereen onder hun invloed wordt gebracht en voortleeft als één volk: de onderdanen van de Imperiale Orde.'

Hij zweeg een tijdje en keek velen in de menigte aan. 'Magie is niet de bron van het kwaad. Dit geldt slechts als excuus voor hun daden, die de vorm van oppergezag aannemen.'

Er ging gefluister door de kamer, en de ondertonen van gesprekken borrelden zacht op. Hertogin Lumholtz liep naar voren, om aandacht vragend. Ze glimlachte naar Meester Rahl en boog toen haar hoofd. `Meester Rahl, wat u zegt is allemaal hoogst interessant, maar de Bloedbroederschap hier...' Ze wees met een ruk van haar hand naar Tobias en wierp hem op hetzelfde moment een ijzige blik toe, `... zegt dat alle magie door de Wachter wordt uitgebraakt.'

Brogan zei niets en bewoog zich niet. Meester Rahl keek niet zijn kant uit, maar bleef de hertogin aankijken.

`Een kind, dat ter wereld komt, dat is magie. Zou u dat kwaad willen noemen?'

Ze snoerde de menigte achter haar de mond door gebiedend haar arm op te steken. 'De Bloedbroederschap predikt de gedachte dat magie door de Wachter zelf wordt geschapen, en daarom slechts de incarnatie van het kwaad kan zijn.'

Overal op de vloer en het balkon betuigden mensen hun instemming met geroep. Ditmaal legde Meester Rahl hun met een armgebaar het zwijgen op.

`De Wachter is de vernietiger, de vloek van licht en leven, de adem van de dood. Naar wat ik heb gehoord, is het de Schepper die door zijn macht en grootsheid alle dingen laat bestaan.' Bijna in koor riep de menigte dat dit waar was.

`In dat geval,' zei Meester Rahl, 'komt het geloof dat magie voortspruit uit de Wachter overeen met godslastering. Zou de Wachter een pasgeborene kunnen scheppen? Om de macht van het scheppen, het uitsluitend domein van de Schepper, toe te schrijven aan de Wachter, betekent dat men de Wachter reinheid toedicht — een eigenschap die slechts de Schepper bezit. De Wachter kan niet scheppen. Wie er zo'n profaan geloof op na houdt, doet aan ketterij.'

Stilte viel als een lijkwade over de menigte. Meester Rahl hield zijn hoofd schuin in de richting van de hertogin. 'Bent u naar voren gekomen om te bekennen dat u een ketter bent, mevrouw? Of slechts om anderen terwille van persoonlijk gewin van ketterij te beschuldigen?'

Haar gezicht werd andermaal zo rood als haar lippen, en ze deed enkele stappen terug, totdat ze weer naast haar man stond. De hertog schudde zijn vinger naar Meester Rahl, en zijn gezicht was niet meer het toonbeeld van rust.

`Trucjes met zwaarden kunnen het feit niet verhullen dat de Imperiale Orde het kwaad van de Wachter bestrijdt en is gekomen om ons in die strijd te verenigen. Ze willen slechts dat alle mensen gezamenlijk welvaart genieten. De magie zal de mensheid dat recht ontzeggen. Ik ben Keltaan, en daar ben ik trots op, maar het is tijd om verder te denken dan aan versnipperde en kwetsbare landen die alleen staan. We hebben langdurige gesprekken met de Orde gehad, en ze hebben bewezen een beschaafd en fatsoenlijk stel te zijn dat er slechts in geïnteresseerd is alle landen in vrede te verenigen.'

`Een nobel ideaal,' antwoordde Meester Rahl op zachte toon, 'dat al bestond, namelijk in de eenheid van het Middenland, maar dat u hebt opgeofferd aan uw hebzucht.'

`De Imperiale Orde is anders. Hij biedt kracht en echte, bestendige vrede.'

Meester Rahl keek de hertog spottend aan. 'Graven maken zelden inbreuk op vrede.' Hij keek de menigte aan. 'Niet lang geleden trok een leger van de Orde door het Middenland in de hoop dat anderen zich bij hun gelederen zouden voegen. Velen deden dat en deden hun strijdkracht toenemen. Een D'Haraanse generaal die Riggs heette, voerde hen samen met officieren uit verschillende landen aan, en werd daarbij gesteund door een tovenaar die Slagle heette, en van Keltaanse afkomst was.

Meer dan honderdduizend man sterk rukten ze op naar Ebinissia, de kroonstad van Galea. De Imperiale Orde gelastte het volk van Ebinissia zich bij hen aan te sluiten en onderdanen van de Orde te worden. Toen ze werden gesommeerd agressie uit te oefenen op het Middenland, deed het volk van Ebinissia braaf wat hun werd gevraagd. Ze weigerden hun betrokkenheid bij de eenheid en de gemeenschappelijke verdediging die het Middenland was, te laten varen.'

De hertog deed zijn mond open en wilde iets zeggen, maar Meester Rahls stem klonk voor het eerst dreigend, en hij benam hem het woord.

`Het leger van Galea verdedigde de stad tot de laatste man. De tovenaar gebruikte zijn macht om de stadsmuren te doorklieven en de Imperiale Orde stroomde naar binnen. Toen de Galeaanse verdedigers, die veruit in de minderheid waren, uit de weg geruimd waren, ging de Imperiale Orde niet over tot de bezetting van de stad, maar trok er doorheen als een troep huilende dieren en verkrachtte, martelde en vermoordde hulpeloze mensen.'

Meester Rahl klemde zijn kaken op elkaar, boog zich over het bureau en stak zijn vinger uit naar Hertog Lumholtz. 'De Orde slachtte ieder levend wezen in Ebinissia af: ouderen, jongeren en pasgeborenen. Ze regen weerloze, zwangere moeders aan hun spiesen om op die manier zowel de moeder als haar ongeboren kind te doden.'

Zijn gezicht was rood van woede, en hij sloeg met zijn vuist op het bureau. Iedereen sprong overeind. 'Met die daad bewijst de Imperiale Orde dat alles wat zij zegt, een leugen is! Ze hebben het recht verloren om eenieder te vertellen wat rechtschapen is of slecht. Ze kennen geen deugd. Ze zijn gekomen om één reden, en om niets dan die ene reden: om anderen te verslaan en aan zich te onderwerpen. Ze slachtten het volk van Ebinissia af om anderen te laten zien wat ze iemand konden aandoen die zich weigerde te onderwerpen.

Ze laten zich niet tegenhouden door grenzen of rede. Mannen met het bloed van pasgeborenen aan hun zwaarden, kennen geen norm. Waag het niet me te vertellen dat dat niet zo is — de Imperiale Orde tart elke verdediging. Ze hebben de slagtanden achter hun glimlach laten zien, en ze hebben het recht verloren woorden te verkondigen en die voor de waarheid te laten doorgaan, bij alle geesten!'

Meester Rahl haalde adem, kalmeerde iets, en ging rechtop staan. 'Zowel die onschuldige mensen die aan het zwaard werden geregen als degenen die dat zwaard vasthielden, hebben die dag veel verspeeld. De eersten hebben hun leven verspeeld. De laatsten hebben hun menselijkheid verbeurd, en het recht te worden gehoord, laat staan te worden geloofd. Ze hebben zichzelf en eenieder die zich bij hen wenst aan te sluiten, tot mijn vijand gemaakt.'

`En wat waren dat voor troepen?' vroeg iemand. 'Velen waren D'Haranen — dat geeft u zelf toe. U hebt de D'Haranen aangevoerd — dat zegt u zelf. Toen de grens afgelopen lente werd neergehaald, kwamen de D'Haranen naar binnen gestormd en begingen zij dezelfde beestachtigheden als u beschrijft. Hoewel Aydindril gespaard bleef voor die wreedheden, ondergingen vele andere dorpen en steden hetzelfde lot als Ebinissia, maar nu was D'Hara de schuldige. En nu vraagt u ons u te geloven? U bent geen haar beter.'

Meester Rahl knikte. 'Wat u zegt over D'Hara is waar. D'Hara werd bestuurd door mijn vader, Darken Rahl, maar die was een vreemde voor mij. Hij heeft me niet opgevoed of me zijn gewoonten geleerd. Wat hij wilde was grotendeels hetzelfde als wat de Imperiale Orde wil: alle landen veroveren en alle volkeren overheersen. Streeft de Orde een monolithisch doel na; zijn zoektocht was hoogst persoonlijk. Behalve brute kracht gebruikte hij ook magie om zijn doel te bereiken, bijna op dezelfde manier als de Orde.

Ik verzet me tegen alles waar Darken Rahl voor stond. Hij zou voor geen enkele kwade daad terugdeinzen om zijn zin te krijgen. Hij heeft ontelbare onschuldige mensen gemarteld en gedood en de magie onderdrukt, zodat die niet tegen hem gebruikt kon worden, precies zoals de Orde zou doen.'

`Dus u bent net als hij.'

Meester Rahl schudde zijn hoofd. 'Nee, dat ben ik niet. Ik verlustig me niet aan regels. Ik neem het zwaard slechts ter hand, omdat ik het vermogen heb om tegen verdrukking in opstand te komen. Ik heb voor het Middenland tegen mijn vader gevochten. Uiteindelijk heb ik hem om zijn eigen misdaden gedood. Toen hij zijn kwade magie gebruikte om uit de onderwereld terug te keren, heb ik de magie gebruikt om hem tegen te houden en zijn geest terug te sturen naar de Wachter. Ik heb opnieuw magie gebruikt om een deur te sluiten, waardoor de Wachter zijn volgelingen deze wereld in stuurde.'

Brogan knarsetandde. Hij wist uit ervaring dat verdorvenen hun ware aard vaak probeerden te verbergen door je te trakteren op verhalen over hoe dapper ze tegen de Wachter en zijn volgelingen hebben gevochten. Hij had genoeg van zulke valse verhalen gehoord en beschouwde ze als middelen om de aandacht af te leiden van het kwaad dat in zo iemands hart huisde. De volgelingen van de Wachter waren vaak te laf om hun ware aard te tonen en verschuilden zich liever achter dergelijke opschepperijen en verzinsels.

Hij zou eigenlijk veel eerder in Aydindril zijn aangekomen als hij na zijn vertrek uit Nicobarese niet zoveel haarden van perversiteit zou zijn tegengekomen. Dorpen en steden waar iedereen een vroom leven scheen te leiden, bleken doortrokken van kwaad. Toen enkele luidruchtige verdedigers van hun deugden eens flink werden ondervraagd, bekenden ze ten slotte hun godslasterlijkheid. Tijdens uitvoerige ondervragingen rolden de namen van streganicha en verdorvenen die in de buurt woonden en die hun door middel van magie tot het kwaad verleidden, van hun tongen.

De enige oplossing was zuivering. Hele dorpen en steden moesten in de as worden gelegd. Er bleef zelfs geen enkele wegwijzer naar het hol van de Wachter gespaard. De Bloedbroederschap had het werk van de Schepper gedaan, maar dat had veel tijd en moeite gekost.

Brogan was woedend, maar richtte zijn aandacht weer op Meester Rahls woorden.

`Ik aanvaard deze uitdaging slechts omdat dit zwaard mij eens in de hand is geworpen. Ik vraag van u dat u me niet beoordeelt naar wat mijn vader was, maar naar mijn eigen daden. Ik vermoord geen onschuldige, weerloze mensen. Dat doet de Imperiale Orde. Ik heb het recht om rechtvaardig te worden beoordeeld, tenzij ik het vertrouwen van eerlijke mensen schend.

Ik kan niet staan toekijken terwijl kwade mensen zegevieren — ik zal vechten met alles wat ik heb, waaronder de magie. Als u de kant van die moordenaars kiest, zult u geen genade vinden tegenover mijn zwaard.'

`Het enige dat we willen is vrede,' riep iemand.

Meester Rahl knikte. 'Ik zelf wens ook niets anders dan dat er vrede is en dat ik naar huis kan gaan naar mijn geliefde bossen en een eenvoudig leven kan leiden, maar dat kan ik niet, net zo min als we kunnen terugkeren naar de onschuld van onze jeugd. Ik heb een verantwoordelijkheid op mijn schouders gekregen. Onschuldigen die hulp nodig hebben, de rug toekeren, maakt u tot medeplichtige van de aanvaller. Het is in naam van de onschuldigen en weerlozen dat ik het zwaard ter hand neem en deze strijd aanvaard.'

Meester Rahl legde zijn arm weer op de middelste stoel. 'Dit is de stoel van de Biechtmoeder. Duizenden jaren heeft de Biechtmoeder met welwillende hand over het Middenland geregeerd, en ze heeft zich ingespannen om de landen bijeen te houden, om te zorgen dat alle mensen in het Middenland vreedzaam naast elkaar zouden leven en hun eigen zaken behartigen, zonder bang te hoeven zijn voor vreemde machten.' Hij liet zijn blik langs de ogen glijden die hem aankeken. 'De raad probeerde de eenheid en de vrede waarvoor deze ruimte, dit paleis en deze stad staan, en waarover jullie zo verlangend spreken, te verbreken. Ze hebben haar unaniem ter dood veroordeeld en lieten haar executeren.' Meester Rahl trok langzaam zijn zwaard en legde het wapen vlakbij de voorste rand van het bureau, zodat iedereen het kon zien. 'Ik vertelde u al dat ik onder verschillende titels bekend sta. Men kent me ook als de Zoeker van de Waarheid, en ik kreeg die naam van de Eerste Tovenaar.

Ik draag het Zwaard van de Waarheid met recht. Gisteravond heb ik de raad geëxecuteerd, wegens verraad.

Jullie zijn de vertegenwoordigers van de provincies van het Middenland. De Biechtmoeder heeft jullie de kans geboden samen één volk te zijn, en jullie hebben die kans, en haarzelf, de rug toegekeerd.'

Een man die Tobias niet kon zien, verbrak de ijzige stilte. 'Niet iedereen van ons was het eens met de actie die de raad ondernam. Velen van ons wilden dat het Middenland intact zou blijven. Het Middenland zal worden herenigd en zal worden gesterkt voor de strijd.'

Velen in de menigte stemden hoorbaar hiermee in en beloofden hun best te doen om de eenheid te herwinnen. Anderen zwegen.

`Daarvoor is het te laat. Jullie hebben die kans gehad. De Biechtmoeder heeft geleden onder jullie gekibbel en jullie eigenzinnigheid.' Meester Rahl schoof het zwaard met kracht in de schede terug. 'Ik ben dat niet van plan.'

`Waar hebt u het over?' vroeg Hertog Lumholtz met een stem die brak van ergernis. `U komt uit D'Hara. U hebt niet het recht ons te komen vertellen hoe het er in het Middenland moet toegaan. Het Middenland is onze zaak.'

Meester Rahl stond onbeweeglijk als een beeld terwijl hij op zachte, maar gebiedende toon tot de menigte sprak. 'Er is geen Middenland. Ik doe het hier en nu teniet. Van nu af aan is elk land zelfstandig.'

`Het Middenland is niet uw speelgoed!'

`Nee, en ook niet van de Keltanen,' zei Meester Rahl. 'Het was de opzet van Kelton om het Middenland te regeren.'

`Hoe durft u ons te beschuldigen van...'

Meester Rahl stak zijn hand op en vroeg zo om stilte. 'Jullie zijn niet roofzuchtiger dan sommige anderen. Velen van jullie popelden om de Biechtmoeder en de tovenaars uit de weg te ruimen, zodat jullie de buit konden verdelen.'

Lunetta trok aan zijn arm. 'Da's waar,' fluisterde ze. Brogan snoerde haar met een ijzige blik de mond.

`Het Middenland zal deze bemoeienis met onze zaken niet toestaan,' riep een andere stem.

`Ik ben hier niet om te bespreken hoe het Middenland moet worden bestuurd. Ik heb jullie net gezegd dat het Middenland is opgeheven.' Meester Rahl keek de menigte met zo'n dodelijke blik aan dat Tobias niet moest vergeten adem te halen. 'Ik ben hier om de voorwaarden voor jullie overgave te dicteren.'

De menigte kromp als een geheel ineen. Woedende kreten braken los en laaiden op totdat de kamer ervan bulderde. Mannen met rode gezichten zwoeren geloften en schudden met hun vuisten.

Hertog Lumholtz riep de menigte te zwijgen en draaide zich om in de richting van het podium. 'Ik weet niet wat voor dwaze gedachten u erop na houdt, jongeman, maar de Imperiale Orde is in deze stad de baas. Velen hebben redelijke overeenkomsten met hen bereikt. Het Middenland zal behouden blijven, zal onder de Orde als één geheel overeind blijven staan, en zal zich nooit overgeven aan lieden zoals die D'Haranen!'

Toen de menigte opdrong naar Meester Rahl, hielden de Mord-Sith rode staven in hun handen, trok de groep soldaten stalen wapens, liet men spiesen neerdalen en sprongen de vleugels van de kaai open. Het beest grauwde met druipende slagtanden en zijn groene ogen gloeiden. Meester Rahl stond als een muur van graniet. De menigte bleef eerst staan en week vervolgens achteruit.

Meester Rahls hele lichaam kreeg dezelfde strenge, vervaarlijke uitdrukking als zijn blik. 'Jullie kregen de kans het Middenland te behouden, en jullie zijn daar niet in geslaagd. D'Hara is bevrijd uit de vuist van de Imperiale Orde en bezet nu Aydindril.'

`LI denkt alleen maar dat u Aydindril bezet houdt,' zei de Hertog. 'We hebben hier troepen, net als een groot aantal andere landen, en we zijn niet van plan de stad te laten vallen.'

`Daar is het ook iets te laat voor,' zei Meester Rahl, en stak zijn hand uit. 'Mag ik u voorstellen: Generaal Reibisch, aanvoerder van alle D'Haraanse troepen in deze sector.'

De generaal, een gespierde man met een roestbruine baard en diverse oorlogslittekens, stapte het podium op en sloeg met zijn vuist op zijn hart als een saluut aan Meester Rahl en wendde zich toen tot de menigte. 'Mijn troepen voeren het bevel over Aydindril en omringen die stad. Mijn mannen hangen nu al maandenlang in deze stad rond. We zijn eindelijk bevrijd uit de greep van de Orde, we zijn weer D'Haranen, en we worden geleid door Meester Rahl.

D'Haraanse troepen houden niet van rondhangen. Als iemand van u voor een gevecht voelt, zou ik dat persoonlijk toejuichen, hoewel Meester Rahl ons heeft gelast om geen enkele slachtpartij te ontketenen, maar als we worden bevolen onszelf te verdedigen, dan weten de geesten dat we dat zullen volbrengen. Ik verveel me bijna kapot door die saaie bezetting, en ik doe veel liever iets spannends — iets waar ik heel goed in ben.

In ieder van jullie landen zijn detacheringen gestationeerd die jullie paleizen bewaken. Mijn mening als beroepsmilitair is dat als jullie allemaal besluiten om de stad te bevechten tegen jullie eigen troepen en als jullie dat op een georganiseerde manier doen, het een kwestie van een dag, misschien twee dagen zal zijn om ze door ons te laten verpletteren. Nadat dat klusje is geklaard, zullen we geen moeilijkheden meer hebben. Zodra het gevecht een feit is, zullen de D'Haranen geen mensen gevangen nemen.'

De generaal stapte achteruit en maakte een buiging voor Meester Rahl. Iedereen begon plotseling te praten. Sommigen schudden woedend met hun vuisten en riepen om het hardst. Meester Rahl stak zijn hand in de lucht.

`Stilte!' Het werd bijna meteen stil, en hij vervolgde: 'Ik heb jullie hier uitgenodigd om te horen wat ik te zeggen heb. Pas nadat jullie hebben besloten je aan D'Hara over te geven, zal ik geïnteresseerd zijn in wat jullie te zeggen hebben. Niet eerder!

De Imperiale Orde wil over heel D'Hara en het hele Middenland regeren. Ze zijn D'Hara verloren — ik regeer over D'Hara. Ze zijn Aydindril kwijt — D'Hara regeert over Aydindril.

Jullie hadden een kans op eenheid, en die hebben jullie verspeeld. Die kans is nu slechts geschiedenis. Jullie hebben nu nog maar twee keuzemogelijkheden. De eerste is de kant van de Imperiale Orde te kiezen. Ze zullen met ijzeren vuist regeren. Jullie zullen niets in te brengen hebben, en geen enkel recht. Alle magie zal zijn uitgeroeid, behalve de magie waarmee ze jullie onder de duim houden. En als jullie dan nog in leven zijn, zullen jullie levens een donkere strijd zijn, zonder een sprankje hoop op vrijheid. Jullie zullen hun slaven zijn.

Jullie tweede keus is je over te geven aan D'Hara. Dan moeten jullie de wetten van D'Hara eerbiedigen. Zodra jullie één zijn met ons, zullen jullie inspraak krijgen in die wetten. We verlangen er niet naar de verscheidenheid van het Middenland teniet te doen. Jullie zullen het recht hebben op de vrucht van je werk en het recht hebben om handel te drijven en te bloeien, zolang jullie te werk gaan binnen het grotere verband van de wet en de rechten van anderen. De magie zal worden beschermd en jullie kinderen zullen worden geboren in een wereld van vrijheid en onbegrensde mogelijkheden.

Zodra de Imperiale Orde is uitgeroeid, zal er vrede zijn. Echte vrede. Dit alles zal een prijs hebben: jullie zelfstandigheid. Jullie mogen je eigen land en cultuur behouden, maar jullie mogen er geen parate legers op na houden. De enige gewapende manschappen zullen degenen zijn die dienstbaar zijn aan alle landen en onder de vlag van D'Hara dienen. Dat zal geen raad van onafhankelijke landen zijn — jullie overgave is verplicht. Overgave is de prijs die elk land voor vrede zal betalen, en het bewijs van jullie betrokkenheid daarbij.

Bijna net zoals jullie allen een eerbetoon aan Aydindril hebben gepleegd, zal geen land en geen volk de volledige last van de vrijheid dragen — alle landen en alle volkeren zullen een bijdrage leveren die voldoende is om de gemeenschappelijke verdediging mogelijk te maken — niet meer. Iedereen zal een gelijk bedrag betalen en niemand zal worden bevoorrecht.'

De kamer daverde van protest, en de meesten beweerden dat dit diefstal van hun rechtmatig eigendom zou betekenen. Meester Rahl legde ze met een norse blik het zwijgen op.

`Niets dat kosteloos is verkregen, zal enige waarde hebben. Vandaag nog werd ik aan dit feit herinnerd. Zij was degene die we hebben begraven. Vrijheid heeft een prijs, en we zullen die allemaal betalen, zodat allen haar zullen waarderen en koesteren.'

De mensen op het balkon kwamen bijna in opstand en protesteerden dat men hun goud had beloofd, dat het hun toekwam, en dat ze geen enkele belasting konden betalen. Men begon te scanderen en eiste dat het goud aan hen zou worden overgeleverd. Weer stak Meester Rahl zijn hand omhoog en gelastte hun te zwijgen.

`De man die jullie goud in ruil voor niets beloofde, is dood. Graaf hem maar op en doe bij hem je beklag, als jullie dat willen. De mannen die voor jullie vrijheid moeten vechten, zullen voorraden nodig hebben, en onze troepen zullen die niet van hen stelen. Diegenen van jullie die voorraden en diensten kunnen leveren, zullen een redelijke prijs ontvangen voor je werk en de goederen. Iedereen zal zijn steentje moeten bijdragen aan het verkrijgen van vrijheid en vrede, zo niet dienend in het leger, dan wel ten minste door het betalen van een bijdrage om onze troepen te ondersteunen.

Iedereen, ongeacht zijn middelen, moet in zijn eigen vrijheid investeren, en iedereen zal er het zijne toe bijdragen. Het principe is het ongeschonden recht.

Als jullie niet wensen mee te werken, verlaat Aydindril dan, en ga naar de Imperiale Orde. Het staat jullie vrij om goud van ze te eisen, want zij hebben die belofte gedaan — ik zal die niet voor ze in vervulling doen gaan.

Jullie zijn vrij om te kiezen: met ons, of tegen ons. Als jullie met ons zijn, dan moet je ons helpen. Denk goed na voordat je besluit weg te gaan, want als je weggaat en later besluit dat je niet langer onder de Orde wil lijden, dan moeten jullie tien jaar lang dubbel belasting betalen om voor de terugtocht te betalen.'

De menigte op de balkons kreeg het er benauwd van. Een vrouw die bijna vooraan op de grond lag, sprak verontrust: 'Wat als we voor geen van beide kiezen? Vechten is tegen onze principes. We willen met rust gelaten worden en ons eigen leven leiden. Wat als we verkiezen niet te vechten, en we ons slechts bezig houden met onze eigen zaken?'

`Bent u zo arrogant te geloven dat we willen vechten om de slachtpartijen een halt toe te roepen, en acht u zich beter dan ons, alleen omdat u niet wilt vechten? Of vindt u dat wij zelf de last moeten dragen, opdat ook u de vrijheid zult genieten om naar uw eigen principes te leven? U kunt op andere manieren meedoen, zonder een zwaard ter hand te nemen, maar meedoen moet u. U kunt helpen de gewonden te verzorgen, u kunt de gezinnen helpen van de mannen die ten strijde zijn getrokken, u kunt helpen de wegen te bouwen en onderhouden die ze van voorraden voorzien, er zijn legio manieren om te helpen, maar helpen zult u. U moet de bijdrage betalen, net als ieder ander. Er zullen geen toeschouwers zijn.

Als u niet voor overgave kiest, dan zult u alleen staan. De Orde is vastberaden om alle volkeren en alle landen te veroveren. Ik kan geen andere intenties hebben, want er is geen andere manier om hen tegen te houden. Vroeg of laat zult u door een van ons worden geregeerd. Laten we hopen dat het niet de Orde zal zijn.

Die landen die zich niet aan ons wensen over te geven, zullen worden geblokkeerd en geïsoleerd, totdat wij de tijd hebben uw land binnen te vallen en te veroveren, of dat de Orde dat zal doen. Niemand van ons volk zal handel met u mogen drijven, op straffe van rechtsvervolging wegens verraad, en het zal u niet zijn toegestaan om via ons land handelswaar te vervoeren of erdoorheen te reizen.

De gelegenheid tot overgave die ik u nu bied, heeft ook de bedoeling u te prikkelen: u zult zich zonder vooroordelen of sancties bij ons kunnen aansluiten. Maar zodra dit vreedzame aanbod van overgave is verlopen, en het noodzakelijk zal zijn u te veroveren, dan zult u worden veroverd en zult u zich alsnog overgeven, maar de voorwaarden zullen dan hardvochtig zijn. Ieder lid van uw volk zal dertig jaar lang de drievoudige belasting betalen. Het zou niet eerlijk zijn om toekomstige generaties te straffen voor de daden van de huidige generatie. Buurlanden zullen welvarend zijn en groei vertonen, maar uw land niet, want het zal gebukt gaan onder de hogere kosten van overgave. Uw land zal hier uiteindelijk van herstellen, maar u zult waarschijnlijk niet lang genoeg meer leven om dat mee te maken.

Wees gewaarschuwd: ik ben van plan de slagers van de Imperiale Orde van de landkaart te vegen. Als u meer doet dan toekijken en dwaas genoeg bent om zich bij ze aan te sluiten, dan zal hun lot ook het uwe zijn, en zult u geen genade vinden.'

`Dat kunt u niet zomaar doen,' riep een anonieme stem in de menigte, `we zullen het u beletten.'

`Het Middenland is verbrokkeld en kan niet meer tot een geheel worden gemaakt, of ik zou me bij jullie moeten aansluiten. Wat gebeurd is, is gebeurd. Gedane zaken nemen geen keer.

De geest van het Middenland zal voortleven in degenen van ons die haar doelstellingen in ere houden. De Biechtmoeder heeft het Middenland tot een meedogenloze oorlog met de Imperiale Orde verplicht. Volg haar bevelen op en eer de idealen van het Middenland op de enige manier die vruchten zal afwerpen: door overgave aan D'Hara. Als u zich aansluit bij de Imperiale Orde, dan kiest u lijnrecht positie tegen alles wat het Middenland vertegenwoordigt.

Een strijdkracht uit Galea die werd aangevoerd door de bloedeigen koningin van dat land, heeft de slagers uit Ebinissia verjaagd en heeft ze tot op de laatste man gedood. Ze heeft ons getoond dat de Imperiale Orde overwinnelijk is.

Ik ben verloofd met de koningin van Galea, Kahlan Amnell, en ik ben van plan haar volk met het mijne te verenigen om te laten zien dat ik geen verantwoordelijkheid neem voor gepleegde misdaden, zelfs niet als die zouden worden gepleegd door D'Haraanse troepen. Galea en D'Hara zullen de eerste landen zijn die zich tot de nieuwe unie verenigen als Galea zich overgeeft aan D'Hara. Mijn huwelijk met haar zal iedereen laten zien dat die unie op wederzijds respect is gebaseerd en zal bewijzen dat het kan worden verwezenlijkt zonder veroveringen of machtswellust, maar met de kracht en de hoop op een nieuw en beter leven als einddoel. Zij is, niet minder dan ik, vastberaden de Imperiale Orde te elimineren. Ze heeft haar hart met koud staal bewezen.'

De menigte op de vloer en op de balkons begon vragen te roepen en eisen te stellen.

Meester Rahl legde hun het zwijgen op. 'Genoeg!' riep hij. De menigte zweeg weer knarsetandend. 'Ik heb alles gehoord wat ik wilde horen. Ik heb jullie verteld wat er gaat gebeuren. Denk maar niet dat ik jullie gedrag als landen van het Middenland zal dulden. Dat zal ik niet. Totdat jullie je overgeven, zullen jullie allemaal mijn potentiële vijanden zijn en als zodanig worden behandeld. Jullie troepen moeten onmiddellijk hun wapens neerleggen, hoe dan ook, en mogen zich niet onttrekken aan de voogdij van de D'Haraanse troepen die de paleizen op dit moment omringen.

Ieder van jullie moet een kleine afvaardiging naar het thuisland zenden om de boodschap die ik u heb verteld, over te brengen. Stel mijn geduld maar niet op de proef — aarzeling van jullie kant zal je duur komen te staan. En denk niet dat u me bijzondere voorwaarden kunt ontlokken —die zullen er niet zijn. Elk land, groot of klein, zal gelijk worden behandeld en moet zich overgeven. Als je voor overgave kiest, dan verwelkomen we je met open armen en verwachten dat je tot het geheel bijdraagt.' Hij keek naar de balkons. 'Ook jullie hebben een verantwoordelijkheid gekregen: jullie dragen tot onze overleving bij, of je verlaat de stad.

Ik beweer niet dat alles gemakkelijk zal zijn — we staan tegenover een gewetenloze vijand. De wezens uit de polen hierbuiten zijn op ons afgestuurd. Sta maar eens stil bij hun lot als je over mijn woorden nadenkt. Mocht u zich bij de Imperiale Orde willen aansluiten, dan bid ik dat de geesten u in het hiernamaals beter gezind zullen zijn dan ik nu.

U kunt gaan.'